Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Waalse Regering van 03 april 2003
gepubliceerd op 09 mei 2003

Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de chemische reiniging van kledij, was en andere textiel

bron
ministerie van het waalse gewest
numac
2003027304
pub.
09/05/2003
prom.
03/04/2003
ELI
eli/besluit/2003/04/03/2003027304/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

3 APRIL 2003. - Besluit van de Waalse Regering tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden betreffende de installaties voor de chemische reiniging van kledij, was en andere textiel


De Waalse Regering, Gelet op het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning, inzonderheid op de artikelen 4, 5, §§ 2 en 3, 7 en 8;

Gelet de beraadslaging van de Regering over het verzoek om adviesverlening door de Raad van State binnen hoogstens één maand;

Gelet op het advies van de Raad van State nr. 34.300/4, uitgebracht op 4 februari 2003, overeenkomstig artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1.Deze voorwaarden zijn van toepassing op de werkplaatsen voor het chemisch reinigen van textielen aan de hand van oplosmiddelen zoals bedoeld in de rubrieken 93.01.02.01, 93.01.02.02, 9.01.02.03 en COV-11 van bijlage I bij het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieu effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten.

Art. 2.Voor de toepassing van deze voorwaarden wordt verstaan onder : 1° erkende instelling : instelling erkend voor de controle op stoom- en damptoestellen of vaten met samengeperste, vloeibaar gemaakte of opgeloste gassen;2° administratie : het Directoraat-generaal Natuurlijke Hulpbronnen en Leefmilieu;3° bevoegde deskundige : een persoon of een technische dienst, al dan niet aan de instelling gebonden, wiens bevoegdheid om de hem toevertrouwde opdracht te vervullen doorgaans erkend is;4° installatie voor chemische reiniging : werkplaats voor het ontvetten en reinigen van textiel door middel van machines die oplosmiddelen gebruiken;5° bestaande inrichting : elke inrichting die vóór de inwerkingtreding van dit besluit behoorlijk vergund is of voor de exploitatie waarvan een vergunning is afgeleverd na indiening van een aanvraag vóór de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en na indiening van de vergunningsaanvragen tussen de inwerkingtreding van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning en de inwerkingtreding van dit besluit;6° machine voor chemische reiniging die in gesloten circuit werkt of machine : machine voor chemische reiniging die vast uitgerust is met alle nodige systemen voor de terugwinning van oplosmiddelen ten einde automatisch en zonder regeneratie elk contact te voorkomen tussen de sfeer van de werkplaats en de machine, met inbegrip van de leidingen, alsook elke afvallozing gedurende alle reinigingsfasen.Deze machines voldoen aan de internationale ISO-norm 8232 "Machines voor het chemisch reinigen die in gesloten circuit werken - Begripsomschrijving en controle van de eigenschappen van een machine"; 7° veiligheidskast : kast in onbrandbaar materiaal voor de opslag van ontvlambare en brandbare vloeistoffen en ontworpen zodat de stabiliteit van de recipiënten gewaarborgd is. De opvangbak van een veiligheidskast heeft minstens evenveel of meer capaciteit als het grootste recipiënt dat hij bevat en minstens één vierde van de capaciteit van alle recipiënten die hij bevat. HOOFDSTUK II. - Vestiging en bouw Afdeling 1. - Gebouw

Art. 3.Als een installatie voor chemische reiniging zich naast woonkamers of lokalen bevindt waar voor menselijke consumptie bestemde voedingsmiddelen opgeslagen of verkocht worden, worden de kamers volledig afgesloten om de diffusie van oplosmiddelen door muren en plafonds naar de naburige kamers te voorkomen. Afdeling 2. - Machines, leidingen en accessoires

Art. 4.De leidingen, pompen, afsluiters en andere accessoires worden ontworpen en vervaardigd naar gelang van de kenmerken van de vervoerde vloeistoffen; ze hebben onder andere voldoende mechanisch en chemisch weerstandsvermogen.

Art. 5.Als de buizen door de wand van een kuip geleid moeten - met name die waarvan sprake in de artikelen 8, 16, 17 en 44 -, wordt de doorboring uitgevoerd zodat de dichtheid van de kuip gewaarborgd blijft.

Art. 6.Er wordt een terugslagklep of afsluiter aangebracht op de watervoorziening van de apparaten om te voorkomen dat het netwerk per ongeluk besmet wordt in geval van intern lek van de afkoelingsuitrustingen.

Art. 7.De leidingen die oplosmiddelen zouden kunnen bevatten, zijn zichtbaar over hun hele traject om visueel onderzoek mogelijk te maken.

Indien die voorwaarde niet nageleefd kan worden - met uitzondering van het doorboren van de muren, wanden of tussenwanden, worden bijzondere maatregelen genomen om de dichtheid te waarborgen (leidingen met dubbele wand, installatie in een goot of elk gelijkwaardig systeem).

Art. 8.De nodige maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vloeistoffen die per ongeluk uit de apparaten lekken, in de grond terechtkomen. Daartoe : 1° worden de machines geplaatst in een inkuiping waaruit geen vloeistoffen kunnen lekken, of voorzien van een bak om die vloeistoffen op te vangen; 2° hebben de wanden van de inkuiping voldoende mechanisch weerstandsvermogen en chemische inertie t.o.v. van bedoelde vloeistoffen; 3° is de capaciteit van de inkuiping minstens gelijk aan die van de recipiënten die ze bevatten;4° worden de vulopeningen, pompen, schuiven, voor zover mogelijk aangebracht boven een waterdichte inkuiping of een voorziening voor de opvang van de vloeistoffen;5° zijn de machines voorzien van een dubbele waterafscheider. HOOFDSTUK III. - Exploitatie Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 9.Een machine voor chemische reiniging mag niet meteen ter beschikking van het publiek gesteld worden.

Art. 10.Alleen het gebruik van machines die in een gesloten circuit werken, is toegelaten.

Art. 11.De vaste leidingen zijn voorzien van duidelijk zichtbare aanwijzingen betreffende de vloeistof waarvoor ze bestemd zijn.

Art. 12.De distillatiehandelingen voor de terugwinning van oplosmiddelen worden zo uitgevoerd dat elke lozing in de atmosfeer voorkomen wordt.

Art. 13.De lokalen, alsmede de reinigings- en ontvettingsapparaten, worden perfect onderhouden en gereinigd.

Art. 14.Bij de apparaten wordt een handleiding met de nodige instructies voor het gebruik van oplosmiddelen alsmede de gebruikelijke voorzorgsmaatregelen aangeplakt.

Art. 15.De toezichthoudende ambtenaar wordt onmiddellijk ingelicht over de ongevallen of incidenten die de veiligheid of de openbare gezondheid alsmede de veiligheid van de naburige eigendommen in het gedrang hebben gebracht of zouden kunnen brengen. Afdeling 2. - Opslag van oplosmiddelen

Art. 16.§ 1. Als de oplosmiddelen van de installatie voor chemische reiniging in een reservetank worden opgeslagen, biedt het systeem dat het oplosmiddel naar de reservetank vervoert, alle dichtheidsgaranties. § 2. De kuip is lekvrij en corrosiebestendig. Ze wordt geplaatst in een opvangbak of in een lekvrije inkuiping waarvan de capaciteit minstens even groot is als die van de kuip.

De opvangbak beslaat ook de vulzone van de kuip. § 3. Alle voorzorgsmaatregelen worden genomen om te voorkomen dat de kuip overloopt bij het vullen ervan. Ze wordt gevuld door middel van een buisleiding voorzien van een hermetisch afgesloten kraan. De kuip wordt afgesloten zodra ze gevuld is. § 4. Als de kuip zich in een lokaal bevindt dat gescheiden is van de installatie voor chemische reiniging, wordt dat lokaal behoorlijk langs beneden verlucht.

Art. 17.Als de installatie voor chemische reiniging een opslagplaats voor oplosmiddelen in bussen bevat, worden de bussen geplaatst in een lekvrije opvangbak waarvan de capaciteit minstens gelijk is aan de totale capaciteit van de opgeslagen oplosmiddelen, of in een veiligheidskast. De oplosmiddelen worden opgeslagen in een apart lokaal dat behoorlijk langs beneden wordt verlucht, en beschut tegen schokken en hitte in gesloten en dichte recepiënten. HOOFDSTUK IV. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 18.Vóór de uitvoering van het project en bij elke wijziging van de plaats en/of de exploitatieomstandigheden die gevaar voor brand en brandverspreiding inhoudt, pleegt de uitbater via de burgemeester overleg met de territoriaal bevoegde brandweerdienst over de te treffen maatregelen inzake brand- en explosiepreventie en -bestrijding en over de uitrustingen waarin voorzien moet worden met het oog op de bescherming van de bevolking en het leefmilieu.

Die maatregelen en voorzieningen betreffen met name : 1° de bouw, compartimentering en inrichting van de lokalen en gebouwen, met inbegrip van de ketelhuizen, verwarmingsinstallaties, verluchting en airconditioning;2° de middelen voor de ontruiming van de in de inrichting aanwezige personen en de organisatie om de veiligheid te waarborgen in geval van brand, met inbegrip van de middelen en de organisatie voor de ontruiming van personen met beperkte beweeglijkheid;3° de toegang van de hulpdiensten tot de verschillende sectoren, gebouwen en lokalen van de inrichting;4° de vestiging van de gedeelten van de inrichting waar aanzienlijk brand- of ontploffingsgevaar bestaat, met name de opslagplaatsen voor brandbare stoffen en oplosmiddelen;5° de bepaling, de keuze, de plaatsing en het vlotte onderhoud van de preventiemiddelen, detectie, alarm en bestrijding van brand en ontploffingen;6° de opleiding van het personeel inzake brandbestrijding;7° de bepaling van de bij brand in acht te nemen instructies, met name voor de bezoekers en het aanwezige publiek.

Art. 19.De exploitant neemt al naar gelang de omstandigheden de nodige maatregelen om : 1° brand en ontploffingen te voorkomen;2° zo spoedig en doeltreffend mogelijk brandhaarden te bestrijden die gevaar inhouden voor het publiek en het milieu;3° in geval van brand : a) alarm te slaan, b) het in de inrichting aanwezige publiek in veiligheid te brengen en desnoods snel en zonder risico's te ontruimen, personen met beperkte beweeglijkheid inbegrepen;c) onmiddellijk de gemeentelijke of regionale brandweer en de toezichhoudende ambtenaar te verwittigen.

Art. 20.Het materiaal bedoeld in artikel 18 is gebruiksklaar, verstandig geschikt, behoorlijk gesignaleerd en vlot bereikbaar. Het wordt doelmatig beschermd tegen vorst.

Art. 21.In elke inrichting met brandrisico wordt het stook- en rookverbod d.m.v. reglementaire pictogrammen aangegeven.

Art. 22.De exploitant zorgt ervoor dat de brandblusproducten vóór de vervaldatum vernieuwd worden.

Art. 23.Gelet op het gevaar voor ontbinding van de oplosmiddelen is het overal waar dampen ervan kan ontstaan, met name bij de apparaten, verboden : 1° te roken;2° gebruik te maken van een haard of van een oppervlak dat zo verwarmd is dat de temperatuur ervan de drempel van de dampontbinding overschrijdt; 3° handelingen uit te voeren waarbij die drempel wordt overschreden (lassen bijv.).

Art. 24.De met verwarming uitgeruste apparaten zijn voorzien van een toestel dat elke oververhitting voorkomt die de ontbinding van de oplosmiddelen of het overlopen van het bevatte product als gevolg kan hebben. HOOFDSTUK V. - Water Afdeling 1. - Algemeen

Art. 25.De bepalingen van het koninklijk besluit van 3 augustus 1976 houdende algemeen reglement voor het lozen van afvalwater in de gewone oppervlaktewateren, in de openbare riolen en in de kunstmatige afvoerwegen voor regenwater zijn niet van toepassing op dit hoofdstuk. Afdeling 2. - Voorwaarden voor lozingen van industrieel afvalwater in

gewoon oppervlaktewater en in kunstmatige afvoerwegen voor regenwater

Art. 26.De lozingen van industrieel afvalwater voldoen aan de volgende voorwaarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovendien : 1° moet het te lozen water ontsmet worden als het zulke hoeveelheden pathogene organismen bevat dat het ontvangende water ernstig besmet dreigt te worden;2° moet het geloosde water, behoudens bijzondere of bijkomende voorwaarde, vrij zijn van de stoffen bedoeld in richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd, alsmede van elke andere stof in concentratie die de volksgezondheid, flora of fauna al dan niet rechtstreeks zou kunnen schaden. In voorkomend geval laat de exploitant zijn aanvraag om milieuvergunning vergezeld gaan van de nodige gegevens. Afdeling 3. - Voorwaarden voor lozingen van afvalwater in openbare

rioleringen en afvalwatercollectoren

Art. 27.De lozingen van industrieel afvalwater voldoen aan de volgende voorwaarden : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bovendien : 1° mag het geloosde water geen opgelost ontvlambaar of ontplofbaar gas bevatten, noch producten die het vrijmaken van dergelijke gassen kunnen veroorzaken;2° mag het geloosde water geen stoffen bevatten die : a) gevaarlijk kunnen zijn voor het personeel dat instaat voor het onderhoud van de rioleringen en zuiveringsinstallaties;b) de leidingen kunnen beschadigen of verstoppen;c) de vlotte werking van de stuwings- en zuiveringsinstallaties kunnen belemmeren;d) het ontvangende oppervlaktewater, waarin het afvalwater na zuivering of gepaste behandeling wordt geloosd, ernstig kunnen verontreinigen.

Art. 28.De lozing van het afkoelingsafvalwater van de inrichtingen bedoeld in de rubrieken 93.01.02.02 en 93.01.02.03 van bijlage I bij het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieu effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten is verboden behalve toestemming van de bevoegde overheid en mits het sluiten van een overeenkomst tussen de exploitant en de territoriaal bevoegde overheid die zorgt voor de ophaling en de behandeling van het stedelijke afvalwater.

Art. 29.De lozingen van huishoudelijk water voldoen aan de volgende voorwaarden : 1° het geloosde water is vrij van textiele vezels, kunststofverpakkingen, al dan niet organische vaste huisafval;2° het geloosde water is vrij van de volgende stoffen : minerale oliën, ontvlambare producten, vluchtige oplosmiddelen; andere met petroleumether extraheerbare stoffen waarvan het gehalte hoger is dan 0,5 g/l; andere stoffen waardoor rioolwater giftig of gevaarlijk kan worden.

Art. 30.Afvalwater dat oplosmiddelen bevat, met inbegrip van contactwater, mag niet geloosd worden in rioleringen, verliesputten, oppervlaktewater of kunstmatige afvoerwegen voor regenwater.

Art. 31.De machinekamer kan uitgerust worden met een riolering of een straatkolk op voorwaarde dat die voorzien is van een waterdichte deksel.

Art. 32.Alle wateren die vatbaar zijn voor besmetting door oplosmiddelen, meer bepaald water uit afscheiders, worden opgevangen en afgevoerd naar een erkende ophaler. Andere soorten water in het bedrijf die licht besmet zijn met oplosmiddelen (water voor de reiniging van lokalen), mogen geloosd worden voor zover het gehalte aan gechloreerd oplosmiddel niet hoger is dan 0,1 m/l per stof. Afdeling 4. - Opslag van oplosmiddelen

Art. 33.De inkuipingen - waarvan sprake in de artikelen 8, 16, 17 en 44 - mogen niet rechtstreeks aangesloten worden op een openbare riolering, een waterloop of een willekeurige voorziening voor de opvang van oppervlaktewater. Afdeling 5. - Referentievolume

Art. 34.De voorwaarden voor de lozing van huishoudelijk afvalwater worden bepaald op grond van het specifieke referentievolume van 0,18 m3 per IE (inwonerequivalent). HOOFDSTUK VI. - Lucht Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 35.De machines die oplosmiddelen gebruiken, worden hermetisch afgesloten.

Art. 36.De voor het publiek toegankelijke lokalen worden voldoende verlucht zodat de concentratie van schadelijke bestanddelen geen gevaar voor de gezondheid inhoudt.

Art. 37.De laaddeur van een machine mag niet geopend worden vóór het einde van het droog-/ontgeuringsproces, behalve in uiterst dringende gevallen, zoals een dreigend ongeval of een storing.

De laaddeur en de andere openingen van de toegang tot het luchtcircuit van de machines zijn voorzien van een beveiligd automatisch afgrendelsysteem dat elke manuele opening vóór het einde van het droog-/ontgeuringsproces onmogelijk maakt, behalve in uiterst dringende gevallen.

Art. 38.De trommel van de machine is uitgerust met een afzuigsysteem dat ingeschakeld wordt bij de opening van de deur.

De lucht die uit de machine komt, wordt eerst gefilterd om de sporen van solventen te verwijderen. Afdeling 2. - Normen

Art. 39.De som van de massaconcentraties van de gebruikte oplosmiddelen mag niet hoger zijn van 2 g/Nm3 aan het einde van het droog-/ontgeuringsproces in de lucht van de trommel van de machine, met name 300 ppm voor perchloorethyleen.

Art. 40.De concentratie van gechloreerde oplosmiddelen in het magazijn is nooit hoger dan 50 ppm. HOOFDSTUK VII. - Afvalbeheer Afdeling 1. - Algemene bepalingen

Art. 41.Het water dat vatbaar is voor besmetting door oplosmiddelen, meer bepaald het water uit de afscheiders, wordt in gesloten kuipen opgevangen en door een erkende ophaler verwijderd.

Art. 42.Doeken, oliën, verpakkingen of willekeurige stoffen mogen niet verbrand worden in de installatie.

Art. 43.Brandbare afvalstoffen en poetslappen worden veilig opgeslagen en regelmatig afgevoerd. Om elke hinder i.v.m. eventuele uitwasemingen te voorkomen, worden de afvalstoffen in hermetische recipiënten opgeslagen. Giftige of gevaarlijke afvalstoffen zoals afval van filtratie, distillatie, enz., die uit het bedrijf verwijderd moeten worden, worden opgeslagen op een daartoe bestemde plaats die de kenmerken van de opslagplaats heeft.

Vloeibare afvalstoffen worden opgeslagen in een waterdichte inkuiping zonder opening.

Art. 44.Gehalogeneerde oplosmiddelen, mengsels van gehalogeneerde oplosmiddelen of van oplosmiddelen of organische vloeistoffen zonder gehalogeneerde oplosmiddelen, slib of vaste afvalstoffen die oplosmiddelen bevatten, gebruikte filterpatronen en -poeders worden opgeslagen in hermetisch afgesloten vaten met een maximale capaciteit van 200 liter.

De vaten worden in een lekvrije opvangbak geplaatst waarvan de capaciteit minstens gelijk is aan het totale volume opgeslagen afval.

De vaten worden beschut tegen schokken en warmte en opgeslagen in een apart lokaal dat voldoende verlucht wordt. Afdeling 2. - Accidentele lekkages

Art. 45.Als vloeistoffen per ongeluk op een waterdichte bodem lekken, mogen ze in geen geval geloosd worden in een openbare riolering, een waterloop of een willekeurige voorziening voor de opvang van oppervlaktewater.

Art. 46.Als vloeistoffen op een niet-waterdichte bodem terechtkomen, verwittigt de exploitant onmiddellijk de burgemeester en de toezichthoudende ambtenaar; hij treft maatregelen om de verontreinigde grond meteen te verwijderen en te ontsmetten.

Als de grond niet onmiddellijk kan worden afgevoerd, wordt hij door de exploitant opgeslagen zodat de verontreinigende stoffen niet kunnen lekken of verdampen. De opslag wordt tegen slecht weer beschut. HOOFDSTUK VIII. - Controle en zelftoezicht Afdeling 1. - Ongevallen- en brandpreventie

Art. 47.Om aan de bepalingen van artikel 24 te voldoen, wordt vooral het distillatieapparaat uitgerust met minstens een temperatuur- en een niveaudetector, alsook met een gepaste veiligheidsvoorziening om de distillatie te stoppen bij het doorslaan ervan.

Art. 48.De exploitant legt het afschrift van het verslag van de territoriaal bevoegde brandweerdienst ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar en richt zich naar de voorschriften die erin vermeld worden. Afdeling 2. - Lucht

Art. 49.Het verbruik van oplosmiddelen wordt regelmatig berekend en opgenomen in het register bedoeld in artikel 53.

Het verbruik van oplosmiddelen is de hoeveelheid organische oplosmiddelen die per kalenderjaar in de werkplaats wordt gebruikt, min de VOC's die teruggewonnen worden om opnieuw gebruikt te worden.

Art. 50.Elke installatie voor chemische reiniging wordt uitgerust met een draagbare gasdetector om lekkages van oplosmiddelen op te sporen.

Art. 51.De lucht van de trommel van de maximale massaconcentratie van de gebruikte oplosmiddelen wordt gemeten onder de volgende omstandigheden : laaddeur gesloten, trommel in beweging, ventilatie in werking, temperatuur van het te reinigen voorwerp boven 35 °C en luchtstroomsnelheid tussen 2 en 5 m3/u.

Art. 52.De data en resultaten van de controles alsmede de naam en het adres van de erkende inrichtingen of van de bevoegde deskundigen die de controles hebben uitgevoerd, de noemenswaardige wijzigingen in de installatie voor chemische reiniging staan vermeld in een register dat steeds ter inzage ligt van de toezichthoudende ambtenaar.

De certificaten en processen-verbaal van de controles en de processen-verbaal van de door de territoriaal bevoegde brandweerdienst uitgevoerde bezoeken worden bij het register gevoegd. Afdeling 3. - Registers van de oplosmiddelen

Art. 53.De exploitant houdt twee registers bij waarin de volgende gegevens steeds gedateerd voorkomen : 1° de regelmatige berekening van het verbruik van oplosmiddelen (model in bijlage 1);2° het onderhoud van de machines en de vervanging van gebrekkige stukken (model in bijlage 2). Een afschrift van de facturen wordt bij de registers gevoegd.

De registers liggen ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar. HOOFDSTUK IX. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 54.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

In afwijking van het vorige lid zijn de artikelen 3 tot 8 uiterlijk 1 januari 2007 van toepassing op de bestaande inrichtingen.

In afwijking van het eerste lid kan de bevoegde overheid de bestaande inrichting bedoeld in de rubrieken 93.01.02.02 en 93.01.02.03 van bijlage I bij het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten minder strenge voorwaarden dan deze voorwaarden opleggen in het kader van bijzondere voorwaarden voor zover de doelstelling waarvan sprake in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning gehaald kan worden.

In afwijking van het eerste lid kan de bevoegde overheid de bestaande inrichting bedoeld in rubriek 93.01.02.01 van bijlage I bij het besluit van 4 juli 2002 tot bepaling van de lijst van de aan een milieu-effectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten minder strenge voorwaarden dan deze voorwaarden opleggen in het kader van bijkomende voorwaarden voor zover de doelstelling waarvan sprake in artikel 2 van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de milieuvergunning gehaald kan worden.

Art. 55.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Namen, 3 april 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

Bijlage 1 REGISTER : BEREKENING TOTAAL EMISSIES Naam van de onderneming : . . . . .

Maand en jaar : . . . . .

Type oplosmiddel : . . . . .

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2003 tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden betreffende de installaties voor het chemisch reinigen van kledij, was en andere textiel.

Namen, 3 april 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

Bijlage 2 REGISTER : ONDERHOUD VAN DE MACHINES Naam van de onderneming : . . . . . . Maand en jaar : . . . . .

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 3 april 2003 tot bepaling van de sectorale en integrale voorwaarden betreffende de installaties voor het chemisch reinigen van kledij, was en andere textiel.

Namen, 3 april 2003.

De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE De Minister van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Leefmilieu, M. FORET

^