Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 29 mei 2009
gepubliceerd op 24 september 2009

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende personeelsleden in het secundair onderwijs die op bedrijfsstage gaan

bron
vlaamse overheid
numac
2009035907
pub.
24/09/2009
prom.
29/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/29/2009035907/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

29 MEI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende personeelsleden in het secundair onderwijs die op bedrijfsstage gaan


De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs, artikel 99quinquies 1 tot en met 3, ingevoegd bij onderwijsdecreet XIX van 8 mei 2009;

Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek, artikel IX.3, IX.6 en IX.8;

Gelet op de weigering van het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 juli 2008;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 18 juli 2008 om voorbij te gaan aan de weigering van het akkoord van de Vlaamse minster, bevoegd voor begroting;

Gelet op protocol nr. 677 van 19 september 2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op protocol nr. 442 van 19 september 2008 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op advies 45. 472/1 van de Raad van State, gegeven op 4 december 2008, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de volgende personeelsleden die tewerkgesteld zijn in instellingen van het secundair onderwijs : 1° de personeelsleden, vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van het meesters-, vak- en dienstpersoneel en van de directeurs en adjunct-directeurs;2° de personeelsleden, vermeld in artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding met uitzondering van de directeurs en adjunct-directeurs.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° scholen : instellingen van het secundair onderwijs;2° de loonkost van een leraar gewoon secundair onderwijs : is de som van : a) het geïndexeerde brutojaarsalaris, samengesteld uit 65 % van het geïndexeerde brutojaarsalaris op basis van salarisschaal 301 en uit 35 % van het geïndexeerde brutojaarsalaris op basis van salarisschaal 501;b) het vakantiegeld;c) de eindejaarstoelage van een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een volledige betrekking en vier jaar geldelijke anciënniteit heeft.De loonkosten omvatten tevens de werkgeversbijdrage van 16,68 % en een aandeelpercentage van 1,087 % kinderbijslag; 3° de loonkost van een leraar buitengewoon secundair onderwijs : is de som van : a) het geïndexeerde brutojaarsalaris;b) het vakantiegeld;c) de eindejaarstoelage van een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld in een volledige betrekking, vier jaar geldelijke anciënniteit heeft en recht heeft op een salarisschaal 301.De loonkosten omvatten tevens de werkgeversbijdrage van 16,68 % en een aandeelpercentage van 1,087 % kinderbijslag. HOOFDSTUK II. - Vervanging van personeelsleden in het secundair onderwijs die op bedrijfsstage zijn

Art. 3.§ 1. Het totale aantal vervangingseenheden voor het gewoon secundair onderwijs wordt berekend aan de hand van de volgende formules : 1° het aantal beschikbare voltijdse equivalenten wordt berekend door het beschikbare budget voor vervangingen van bedrijfsstages in het gewoon secundair onderwijs te delen door de loonkost van een leraar gewoon secundair onderwijs, waarbij : a) het beschikbare budget de volgende sommen bedraagt : 1) voor het begrotingsjaar 2008 : 553.794 euro; 2) voor het begrotingsjaar 2009 : 2.159.795 euro; 3) voor het begrotingsjaar 2010 : 2.464.381 euro; 4) vanaf het begrotingsjaar 2011 : 2.772.660 euro; b) het beschikbare budget wordt vooraf verminderd met een afhouding voor de verlengingsopdracht tijdelijke.Deze afhouding is gelijk aan A/B waarbij : A = budget verlengingsopdracht tijdelijke voor de maanden september tot en met april van het voorafgaande schooljaar en de maanden mei en juni van het daaraan voorafgaande schooljaar;

B = totaal aangewend budget van dezelfde periode; 2° het totale aantal vervangingseenheden voor het gewoon secundair onderwijs wordt verkregen door het aantal beschikbare voltijdse equivalenten te vermenigvuldigen met 10.000 en 42,86, waarbij : a) 10.000 de voltijdse weekopdracht is voor het gewoon secundair onderwijs; b) 42,86 het aantal bezoldigde weken is, verkregen door het maximale aantal betalingsdagen op jaarbasis van een personeelslid, aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, te delen door 7;3° de coëfficiënt, bedoeld om het aantal vervangingseenheden per instelling te bepalen voor een schooljaar, wordt vastgesteld door het totale aantal vervangingseenheden voor het gewoon secundair onderwijs te delen door het totale aantal uren-leraar van de scholen voor het gewoon secundair onderwijs, berekend op basis van de telling van de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, waarbij onder het totale aantal uren-leraar wordt verstaan de som van : a) het totale aantal wekelijkse uren-leraar, met inbegrip van de uren-leraar van de levensbeschouwelijke vakken en de eventuele uren-leraar ingevolge vrijwillige fusie;b) de eventuele uren-leraar DBSO;c) het totale aantal uren gelijke onderwijskansen;4° het aantal vervangingseenheden per instelling wordt voor een schooljaar berekend door de vervangingscoëfficiënt te vermenigvuldigen met het totale aantal uren-leraar van de instelling van het schooljaar in kwestie, waarbij onder het totale aantal uren-leraar wordt verstaan de som van : a) het totale aantal wekelijkse uren-leraar, met inbegrip van de uren-leraar van de levensbeschouwelijke vakken en de eventuele uren-leraar ingevolge vrijwillige fusie;b) de eventuele uren-leraar DBSO;c) het totale aantal uren gelijke onderwijskansen. § 2. Het totale aantal vervangingseenheden voor het buitengewoon secundair onderwijs wordt berekend aan de hand van de volgende formules : 1° het aantal beschikbare voltijdse equivalenten wordt berekend door het beschikbare budget voor vervangingen van bedrijfsstages in het buitengewoon secundair onderwijs te delen door de loonkost van een leraar buitengewoon secundair onderwijs, waarbij : a) het beschikbare budget de volgende sommen bedraagt : 1) voor het begrotingsjaar 2008 : 46.206 euro; 2) voor het begrotingjaar 2009 : 180.205 euro; 3) voor het begrotingsjaar 2010 : 205.619 euro; 4) vanaf het begrotingsjaar 2011 : 231.340 euro; b) het beschikbare budget wordt vooraf verminderd met een afhouding voor de verlengingsopdracht tijdelijke.Deze afhouding is gelijk aan A/B waarbij, A = budget verlengingsopdracht tijdelijke voor de maanden september tot en met april van het voorafgaande schooljaar en de maanden mei en juni van het daaraan voorafgaande schooljaar;

B = totaal aangewend budget van dezelfde periode; 2° het totale aantal vervangingseenheden voor het buitengewoon secundair onderwijs wordt verkregen door het aantal beschikbare voltijdse equivalenten te vermenigvuldigen met 10.000 en 42,86, waarbij : a) 10.000 de voltijdse weekopdracht is voor het buitengewoon secundair onderwijs; b) 42,86 het aantal bezoldigde weken is, verkregen door het maximale aantal betalingsdagen op jaarbasis van een personeelslid, aangesteld in een wervingsambt van het bestuurs- en onderwijzend personeel, te delen door 7;3° de coëfficiënt, bestemd om het aantal vervangingseenheden per instelling te bepalen voor een schooljaar, wordt vastgesteld door het totale aantal vervangingseenheden voor het buitengewoon secundair onderwijs te delen door het totale aantal lesuren van de scholen voor het buitengewoon secundair onderwijs, berekend op basis van de telling van de regelmatige leerlingen op de eerste schooldag van februari van het voorgaande schooljaar, waarbij onder het totale aantal lesuren wordt verstaan de som van het totale aantal : a) wekelijkse lesuren;b) lesuren onderwijsvoorrangsbeleid;4° het aantal vervangingseenheden per instelling wordt voor een schooljaar berekend door de vervangingscoëfficiënt te vermenigvuldigen met het totale aantal lesuren van de instelling van het schooljaar in kwestie, waarbij onder het totale aantal lesuren wordt verstaan de som van het totale aantal : a) wekelijkse lesuren;b) lesuren onderwijsvoorrangsbeleid. § 3. Voor de aanwending van de vervangingseenheden wordt de volgende formule toegepast : X x aantal vervangdagen / 7 = Y waarbij, 1° X = de opdracht op weekbasis van het personeelslid dat ter vervanging van de afwezige titularis wordt aangesteld, uitgedrukt in 10.000sten; 2° aantal vervangdagen = het aantal dagen waarop de titularis wordt vervangen, met inbegrip van een wettelijke feestdag, een weekeinde, de herfst-, kerst-, krokus- of paasvakantie voor zover die periode in het aantal vervangingsdagen begrepen is;3° Y = het aantal vervangingseenheden, afgerond naar de hogere eenheid als het resultaat van de breuk na de komma 5 of meer bedraagt. § 4. Een aanstelling op basis van vervangingseenheden kan starten bij afwezigheid van een titularis. Het personeelslid moet steeds worden aangesteld in een voltijdse opdracht.

De vervangingseenheden kunnen eveneens worden aangewend om een personeelslid aan te stellen voor maximaal één schooljaar om naast andere opdrachten vervangingen te doen voor bedrijfsstages in de loop van het schooljaar. Zonder afbreuk te doen aan het principe dat een personeelslid wordt geaffecteerd aan een instelling, kan het personeelslid in dat geval worden ingezet voor vervangingen in alle scholen van het samenwerkingsplatform. § 5. Op het personeelslid dat de titularis vervangt, zijn, naargelang van het geval, de bepalingen van toepassing van : 1° het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs;2° het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. § 6. Het personeelslid dat op bedrijfsstage gaat, bevindt zich in de administratieve stand dienstactiviteit. HOOFDSTUK III. - Toelage bedrijfsstage

Art. 4.§ 1. De personeelsleden, vermeld in artikel 1 ontvangen een toelage als zij een bedrijfsstage van ten minste vijf werkdagen lopen in de herfst-, kerst-, krokus-, paas- of zomervakantie, als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs. Tijdelijke personeelsleden ontvangen die toelage alleen als zij effectief aangesteld zijn. § 2. De toelage is gelijk aan een bedrag van 50 euro aan 100 % per dag bedrijfsstage vermeld in § 1. De toelage volgt de ontwikkeling van het gezondheidsindexcijfer, vermeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 5.Het gebruik van het vervangingssysteem, het gebruik van de werkingsmiddelen en het toekennen van de toelage worden opgevolgd en geëvalueerd in samenspraak met de sociale partners.

Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2008 en houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 2011.

Art. 7.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 29 mei 2009.

De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, F. VANDENBROUCKE

^