Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 26 september 2003
gepubliceerd op 28 oktober 2003

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van sommige aspecten van de regelgeving betreffende de bezoldiging van sommige personeelsleden in het onderwijs

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2003201578
pub.
28/10/2003
prom.
26/09/2003
ELI
eli/besluit/2003/09/26/2003201578/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

26 SEPTEMBER 2003. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van sommige aspecten van de regelgeving betreffende de bezoldiging van sommige personeelsleden in het onderwijs


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op artikel 135;

Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII - Mozaïek, inzonderheid op artikel IX.9;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigings-regeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, inzonderheid op artikel 16, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 juni 1962, 30 november 1966, 15 maart 1967, 24 maart 1967, 22 januari 1970, 1 juni 1970, 20 juli 1970, 29 oktober 1971, 9 december 1971, 18 februari 1974, 15 januari 1975, 10 juni 1976, 9 juli 1976, 8 maart 1979, 14 oktober 1985 en bij de besluiten van de Vlaamse regering van 24 juli 1991, 19 december 1991, 25 januari 1995, 7 september 2001 en 19 juli 2002, en op artikel 18, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1965, 15 maart 1967, 22 januari 1970, 1 juni 1970, 9 december 1971, bij de wet van 8 februari 1974, bij de koninklijke besluiten van 10 juni 1976, 18 april 1977, 20 juli 1982 en bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19 december 1991, 22 juli 1993 en 19 juli 2002;

Gelet op het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigings-regeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, inzonderheid op artikel 13, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 november 1976 en bij de besluiten van de Vlaamse regering van 18 december 1991 en 19 juli 1995, en op artikel 13bis , ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1991, en op artikel 13ter , ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 juli 1995;

Gelet op het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, inzonderheid op artikel 2, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 19 juli 2002;

Gelet op het protocol nr. 479 van 6 december 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en de onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 247 van 6 december 2002 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het overkoepelende onderhandelingscomité, bedoeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrije gesubsidieerde onderwijs;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 24 januari 2003, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies nr. 34.852/1 van de Raad van State, gegeven op 6 maart 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 21 juni 1962, 30 november 1966, 15 maart 1967, 24 maart 1967, 22 januari 1970, 1 juni 1970, 20 juli 1970, 29 oktober 1971, 9 december 1971, 18 februari 1974, 15 januari 1975, 10 juni 1976, 9 juli 1976, 8 maart 1979, 14 oktober 1985 en bij de besluiten van de Vlaamse regering van 24 juli 1991, 19 december 1991, 25 januari 1995, 7 september 2001 en 19 juli 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o in A, s) worden de woorden « vanaf 1 september 2000 » en de zin « Deze diensten komen in aanmerking voor zover ze niet worden meegerekend voor het bepalen van de geldelijke anciënniteit in het kader van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur. » geschrapt; 2o aan A, s) wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : « Deze bepalingen gelden niet voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap. »; 3o in B worden in het opschrift de woorden « Met beperking tot 10 jaar : » vervangen door de woorden « Eveneens onbeperkt : »; 4o in B, a), eerste lid, worden tussen de woorden « geïnspecteerde of gesubsidieerde school » en de woorden « alsook de werkelijke diensten » de woorden « , of in een Belgische universiteit of in een krachtens de wet op het toekennen van de academische graden ermee gelijkgestelde inrichting, mits er behoord te hebben tot het onderwijzend of wetenschappelijk personeel, » ingevoegd; 5o in B, a) eerste lid, worden de woorden « vanaf 1 september 2000 » en de zinsnede « en voor zover ze niet worden meegerekend voor het bepalen van de geldelijke anciënniteit in het kader van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur » geschrapt; 6o in B, a) worden het tweede en het derde lid opgeheven.

Art. 2.Artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 maart 1965, 15 maart 1967, 22 januari 1970, 1 juni 1970, 9 december 1971, bij de wet van 8 februari 1974, bij de koninklijke besluiten van 10 juni 1976, 18 april 1977, 20 juli 1982, bij de besluiten van de Vlaamse regering van 19 december 1991, 22 juli 1993 en 19 juli 2002, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 18.§ 1. In afwijking van artikel 16 en 17 worden nooit de diensten meegeteld die het personeelslid heeft verstrekt : 1o als titularis van een bijbetrekking; 2o a) vóór het schooljaar 1982-1983, als titularis van een ambt waarvan de brutobezoldiging minder bedroeg dan die welke hetzelfde personeelslid genoot uit hoofde van elke andere bezigheid of wegens het genot van een pensioen ten laste van de Openbare Schatkist; b) vanaf het schooljaar 1982-1983, als titularis van een ambt waarvan de brutobezoldiging die het personeelslid verkregen zou hebben, als het zijn ambt met volledige prestaties had uitgeoefend, maar berekend op het minimum van de salarisschaal, gelijk is aan of lager is dan die welke hetzelfde personeelslid genoot uit hoofde van elke andere bezigheid of wegens het genot van een pensioen ten laste van de Openbare Schatkist; 3o als titularis van een ambt, uitgeoefend aan een school of instelling voor sociale promotie of met beperkt leerplan.

Voorzover ze niet meer worden verstrekt, komen de werkelijke diensten niettemin in aanmerking die het personeelslid heeft verstrekt in een door de Staat georganiseerde of gesubsidieerde leergang met beperkt leerplan, of in een door de Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde leergang met beperkt leerplan, als titularis van een bezoldigd ambt dat beschouwd zou zijn geworden als "hoofdambt" krachtens artikel 5 van dit besluit, als het uitgeoefend was geweest in het onderwijs met volledig leerplan.

Als de in het vorige lid bedoelde diensten verstrekt werden in een ambt met onvolledige prestaties, worden ze slechts in aanmerking genomen voor hun betrekkelijke duur. Die betrekkelijke duur wordt bepaald door een breuk, die tot teller heeft de werkelijke duur van de diensten, uitgedrukt in wekelijkse lesuren over het jaar, en tot noemer het minimumaantal lesuren dat voor dit ambt is vastgesteld.

Als de in de voorgaande leden bedoelde diensten verstrekt werden in een leergang met beperkt leerplan die niet gedurende veertig weken was opengesteld, wordt de duur of, in voorkomend geval, de betrekkelijke duur van die diensten verminderd. Wanneer de lessen een normale duur hebben, bedraagt de vermindering : a) 10 procent als de leergang of de afdeling van de leergang gedurende 36 tot 39 weken was opengesteld;b) 20 procent als de leergang of de afdeling van de leergang gedurende 32 tot 35 weken was opengesteld;c) 30 procent als de leergang of de afdeling van de leergang gedurende 28 tot 31 weken was opengesteld;d) 40 procent als de leergang of de afdeling van de leergang gedurende 24 tot 27 weken was opengesteld;e) 50 procent als de leergang of de afdeling van de leergang minder dan 24 weken was opengesteld. Het aantal weken dat in aanmerking moet worden genomen om het percentage van de bovenbedoelde vermindering te bepalen wanneer de lessen geen normale duur hebben, wordt vastgesteld door middel van de volgende formule : werkelijk aantal weken gedurende welke de leergang of de afdeling van de leergang was opengesteld, vermenigvuldigd met de duur van de lessen in minuten, gedeeld door vijftig; 4o in de periodes, bedoeld in littera j, k, l, n, o, p van artikel 16 : a) wanneer die perioden reeds in aanmerking zijn genomen voor de vaststelling van de wedde van het personeelslid;b) wanneer het personeelslid in de periode vóór 1 september 1955 niet ten minste één maand dienst heeft die op grond van zijn bezoldigingsregeling in aanmerking komt voor de vaststelling van zijn salaris in de schaal die hem toegekend is; 5o in een niet-uitsluitend ambt als de diensten als bijbetrekking beschouwd geweest zouden zijn, gesteld dat het begrip "niet-uitsluitend ambt" niet had bestaan. § 2. De bepalingen van § 1, 3o, treden in werking op 1 september 2000 voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van : 1o de personeelsleden, bedoeld in het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap; 2o de niet onder 1o bedoelde personeelsleden voor wie deze bezoldigingsregeling geldt, uitsluitend voor het in aanmerking nemen van de diensten die vóór 1 september 2000 werden gepresteerd. Voor deze personeelsleden houden de bepalingen van § 1, 3o, op van kracht te zijn op 31 augustus 2002. »

Art. 3.In artikel 13, § 1, van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 november 1976 en bij de besluiten van de Vlaamse regering van 18 december 1991 en 19 juli 1995, worden de woorden « voor zover ze niet werden meegerekend voor het bepalen van de bezoldigingsanciënniteit in het kader van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs » geschrapt.

Art. 4.Artikel 13bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 18 december 1991, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 13bis.In afwijking van artikel 13 komen bovendien de diensten en perioden in aanmerking, die vermeld worden in artikel 16 en 17 van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs.

Die diensten en perioden komen voor de vermelde personeelsleden in aanmerking onder de voorwaarden, gesteld in voormeld koninklijk besluit van 15 april 1958. »

Art. 5.Artikel 13ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 19 juli 1995, wordt opgeheven.

Art. 6.In artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1o § 2 wordt vervangen door wat volgt : « § 2. De bezoldiging van het in § 1 bedoelde personeelslid wordt als volgt vastgesteld : 1o volgens de bepalingen van titel III, « Hoofdambten met onvolledige prestaties », van voormeld koninklijk besluit van 15 april 1958, wat de prestaties betreft die verstrekt zijn in het onderwijs met volledig leerplan; 2o volgens de bepalingen van titel IV, « Ambten met onvolledige prestaties », van voormeld koninklijk besluit van 10 maart 1965, wat de prestaties betreft die verstrekt zijn in het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan. »; 2o §§ 4, 4bis en 5 worden opgeheven.

Art. 7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2002, met uitzondering van : 1o artikel 1, 3o, 4o en 6o, die uitwerking hebben met ingang van 1 november 1996; 2o artikel 1, 2o, dat uitwerking heeft met ingang van 1 september 2000.

Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 26 september 2003.

De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

^