gepubliceerd op 08 november 2007
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum
26 OKTOBER 2007. - Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum, inzonderheid op artikel 2, § 2, artikel 11, artikel 24, derde lid, artikel 26, tweede lid, artikel 27, artikel 42, artikel 43, § 2, artikel 44 tot en met 46 en artikel 48 tot en met 52;
Gelet op advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 20 juli 2007;
Gelet op advies 43.598/3 van de Raad van State, gegeven op 9 oktober 2007, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat in dit besluit onder meer verdere uitvoering wordt gegeven aan de omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Institutionele hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum;2° OPPLAN-SAR : operationeel opsporings- en reddingsplan;3° identiteit van het vaartuig : naam, roepnaam, IMO-identificatienummer of MMSI-nummer;4° IMO-resolutie A 851 (20) : resolutie A 851 (20) van de Internationale Maritieme Organisatie betreffende de algemene principes voor scheepsrapportagesystemen en scheepsrapportagevereisten, met inbegrip van richtlijnen voor rapportage over incidenten met gevaarlijke goederen, schadelijke substanties of mariene verontreinigende stoffen. HOOFDSTUK II. - Opsporings- en reddingsgebied
Art. 2.Het opsporings- en reddingsgebied van het MRCC omvat : 1° de territoriale zee;2° de exclusieve economische zone, afgekort EEZ;3° het zeegebied gelegen tussen de laagwaterlijn vanaf de kust of van bij eb droogvallende bodemverheffingen als die zich binnen twaalf zeemijl vanaf die laagwaterlijn bevinden, hetzij vanaf de uiteinden van de permanente havenwerken die buiten de laagwaterlijn uitsteken, en de hoogwaterlijn. HOOFDSTUK III. - Werking
Art. 3.Om zijn taken uit te voeren werkt het MRCC procedures uit die worden opgenomen in een OPPLAN-SAR.
Art. 4.In artikel 43, § 1, van het decreet wordt verstaan onder punt 2° : iedere aanvaring of stranding van zijn vaartuig, averij, defect of storing aan zijn vaartuig, binnenstromend water of schuivende lading, alle gebreken aan de romp of verzwakking van de constructie, verlies van lading, verlies van reddingsmateriaal.
Art. 5.In artikel 43, § 1, van het decreet wordt verstaan onder punt 3° : ieder incident zoals gebreken die de manoeuvreerbaarheid of zeewaardigheid van het vaartuig kunnen aantasten, gebreken aan het voortstuwingssysteem of de stuurinrichting, de krachtbronnen, de navigatie- of communicatie-apparatuur.
Art. 6.In artikel 43, § 1, van het decreet wordt verstaan onder punt 4° : iedere lozing of kans op lozing van gevaarlijke of verontreinigende stoffen in zee, iedere vlek van gevaarlijke of verontreinigende stoffen, in zee drijvende containers of stukgoederen die worden waargenomen.
Art. 7.Bij een melding als vermeld in artikel 43 van het decreet, moeten ten minste de volgende gegevens worden verstrekt : 1° de identiteit van het vaartuig;2° de positie;3° de haven van afvaart;4° de haven van bestemming;5° het adres waar informatie kan worden verkregen over de gevaarlijke of verontreinigende stoffen aan boord;6° het aantal opvarenden;7° bijzonderheden over het incident;8° alle relevante informatie, vermeld in IMO-resolutie A.851(20); 9° de nationaliteit van het vaartuig;10° de lengte en diepgang van het vaartuig;11° de geplande vaarroute.
Art. 8.§ 1. Informatie over risicovaartuigen wordt door het MRCC gemeld aan de diensten, vermeld in het OPPLAN-SAR, en volgens de procedures, vermeld in het OPPLAN-SAR. § 2. De volgende vaartuigen worden beschouwd als risicovaartuig : 1° vaartuigen die in de loop van hun reis : a) betrokken zijn geweest bij incidenten of ongevallen op zee;b) in gebreke zijn gebleven de door of krachtens het decreet voorgeschreven verplichte meldingen te verrichten;c) de toepasselijke regels van de scheepsrouteringssystemen of het verkeersbegeleidingssysteem hebben overschreden;d) de melding hebben gekregen van loodsen of havenautoriteiten dat zij tekortkomingen vertonen die de veiligheid van de scheepvaart in gevaar kunnen brengen of die een risico voor het milieu kunnen vormen;2° vaartuigen waartegen bewijzen of vermoedens bestaan van lozing van gevaarlijke of verontreinigende stoffen in wateren die onder de jurisdictie vallen van een lidstaat van de Europese Unie;3° vaartuigen waaraan de toegang tot havens van de lidstaten van de Europese Gemeenschap is geweigerd of waarover een rapport is uitgebracht of een melding van een lidstaat is verricht overeenkomstig de regelgeving inzake havenstaatcontrole;4° andere vaartuigen die de minister als dusdanig heeft gedefinieerd.
Art. 9.§ 1. Bij uitzonderlijk slecht weer of ruwe zee kunnen de volgende maatregelen worden genomen door de hiervoor door de minister aangewezen categorieën van personeelsleden : 1° de gezagvoerder van een vaartuig dat zich in het opsporings- en reddingsgebied bevindt of zich erin wil begeven en een haven wil binnen- of uitvaren, zo mogelijk alle informatie over de zeegang en de weersomstandigheden geven en, als dat relevant en mogelijk is, over het gevaar dat die kunnen opleveren voor zijn schip, de lading, de bemanning en de passagiers;2° onverminderd de plicht tot bijstandsverleningen aan schepen in nood en overeenkomstig de bepalingen betreffende toevluchtsoorden, uitgewerkt in het kader van het samenwerkingsakkoord van 8 juli 2005 tussen de Federale Staat en het Vlaamse Gewest betreffende de oprichting van en de samenwerking in een structuur kustwacht, andere passende maatregelen treffen, waaronder een aanbeveling of een verbod voor een bepaald schip of voor schepen in het algemeen om de haven in de gebieden in kwestie binnen of uit te varen, totdat is vastgesteld dat er geen gevaar meer bestaat voor mensenlevens of het milieu;3° indien nodig, passende maatregelen nemen om het bunkeren van schepen in de territoriale wateren zo veel mogelijk te beperken of te verbieden, met het oog op het gebruik en de bescherming van de vaarweg of om het scheepvaartverkeer op de meest doeltreffende manier te begeleiden. § 2. De gezagvoerder van het vaartuig brengt het MRCC op de hoogte van de redenen van zijn beslissing, als die niet in overeenstemming is met de maatregelen, vermeld in § 1. § 3. Voor de passende maatregelen, vermeld in § 1, wordt uitgegaan van een voorspelling van de omstandigheden op zee en van de weersgesteldheid van het Oceanografisch Meteorologisch Station, afgekort OMS, van de afdeling Kust of een gelijkwaardige gekwalificeerde meteorologische informatiedienst.
Art. 10.§ 1. Naar aanleiding van ongevallen of risico-omstandigheden kan het MRCC onder meer de volgende maatregelen nemen : 1° de bewegingen van het vaartuig beperken of het vaartuig gelasten een bepaalde koers te volgen;2° het vaartuig gelasten een einde te maken aan de bedreiging van het milieu of van de maritieme veiligheid;3° een evaluatieteam aan boord brengen om de omvang van het risico vast te stellen, het vaartuig bij te staan bij het zoeken naar een oplossing en het MRCC van een en ander op de hoogte te houden;4° het vaartuig gelasten zich naar het aangewezen toevluchtsoord te begeven in geval van direct gevaar, dan wel bewerkstelligen dat het vaartuig wordt geloodst of gesleept. § 2. De minister wijst de categorieën van personeelsleden aan die bevoegd zijn om de maatregelen, vermeld in § 1, te nemen.
Art. 11.§ 1. Om zo snel mogelijk een ongeval of risico-omstandigheid, waarbij mensenlevens in het geding zijn of zouden kunnen zijn, als niet tijdig wordt opgetreden, te verhelpen, kan de leidinggevende van het MRCC of zijn gemachtigde de volgende vaartuigen opvorderen : 1° de SAR-eenheden van het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust, alsook de door het agentschap erkende SAR-eenheden;2° elk vaartuig dat zich in de nabijheid bevindt van het vaartuig dat in problemen verkeert;3° elk vaartuig, zelfs als het zich nog in de haven bevindt, dat, rekening houdend met de aard van de problemen van het vaartuig dat zich in moeilijkheden bevindt, met het aantal personen dat moet worden gered of met het aantal personen dat van het vaartuig moet worden afgehaald, geschikt is om voor de evacuatie in te staan. § 2. De opvordering, vermeld in § 1, kan gebeuren door eenvoudige oproeping. § 3. De leidinggevende van het MRCC of zijn gemachtigde kan op het opgeroepen vaartuig een beroep doen gedurende de tijd die nodig is om de hulp daadwerkelijk te realiseren en de te redden of te evacueren personen aan wal te brengen.
Art. 12.§ 1. De minister wijst de categorieën van personeelsleden aan die bevoegd zijn om verkeersaanwijzingen aan vaartuigen te richten. § 2. De minister wijst de categorieën van personeelsleden aan die bevoegd zijn om de volgende soorten berichten aan de vaartuigen te richten : 1° een informatie;2° een waarschuwing;3° een navigatieassistentie.
Art. 13.Het MRCC treedt op als Maritieme Assistentiedienst. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor de havens, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 oktober 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele hervormingen, Havens, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid, K. PEETERS