Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 24 juli 1997
gepubliceerd op 27 november 1997

Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036371
pub.
27/11/1997
prom.
24/07/1997
ELI
eli/besluit/1997/07/24/1997036371/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg


De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 5, § 1, II, 1°;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 22 juli 1997;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat uit de confrontatie van de oude regelgeving met de praktijk gebleken is dat een aantal onduidelijkheden en tekortkomingen op het vlak van erkenningsvoorwaarden en administratieve verplichtingen dringend moeten worden weggewerkt;

Overwegende dat het integreren van de resultaten uit het departementaal integratieproject een volledig herschrijven van de reglementering noodzakelijk maakt;

Overwegende dat het noodzakelijk is de rechtszekerheid van de cliënten op het vlak van de cliëntbijdrage opnieuw vast te stellen;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° De Vlaamse minister : het lid van de Vlaamse regering bevoegd voor de bijstand aan personen;2° De administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn;3° De inrichtende macht : een rechtspersoon die geen materiële winst nastreeft en onder wiens verantwoordelijkheid een erkende voorziening in de zin van dit besluit functioneert;4° De cliënt : de persoon en/of het gezin, opgenomen in en/of begeleid door een centrum voor integrale gezinszorg;5° Het centrum : het centrum voor integrale gezinszorg, zoals omschreven in artikel 2 van dit besluit;6° De capaciteit : het maximaal aantal plaatsen bestemd voor de opvang in en/of de begeleiding door een erkend centrum voor integrale gezinszorg;7° De residentiële capaciteit : het maximaal aantal residentiële plaatsen bestemd voor de opvang in en de begeleiding door een erkend centrum voor integrale gezinszorg, waarbij als eenheid de opgenomen persoon geldt;8° De semi-residentiële capaciteit : het maximaal aantal semi-residentiële plaatsen bestemd voor de opvang in en de begeleiding door een erkend centrum voor integrale gezinszorg, waarbij als eenheid het opgenomen gezin geldt;9° De ambulante capaciteit : het maximaal aantal ambulante plaatsen bestemd voor de begeleiding door een erkend centrum voor integrale gezinszorg, waarbij als eenheid het begeleide gezin geldt;10° Residentiële opvang en begeleiding : intensieve begeleiding en opvang in gebouwen eigen aan het centrum;11° Semi-residentiële opvang en begeleiding : minder intensieve begeleiding en opvang in gebouwen eigen aan het centrum, losstaand van de residentiële werking;12° Ambulante begeleiding : begeleiding in het thuismilieu van de cliënt of in gebouwen die niet eigen zijn aan het centrum;13° Verblijfsdag : elke dag die valt tussen een residentiële of semi-residentiële opname en ontslag;de dag van opname wordt gerekend als verblijfsdag, de dag van ontslag niet; 14° Begeleidingsdag : elke dag die valt binnen de periode van ambulante begeleiding zoals bepaald in het hulpverleningsprogramma;15° Nazorg : nazorg is de rechtstreekse hulpverlening en ondersteuning die volgt op een residentiële, semi-residentiële of ambulante opvang en/of begeleiding na beëindiging van het hulpverleningsprogramma.Voor de berekening van de bezettingsgraad worden maximaal 10 dagen nazorg per cliënt in aanmerking genomen. Eén dag nazorg staat gelijk met drie nazorgcontacten; 16° Bezettingsgraad : de verhouding tussen enerzijds het op jaarbasis totaal gerealiseerd aantal verblijfs-, begeleidings- en nazorgdagen en anderzijds de erkende capaciteit x 365;17° Beroepscommissie : de door de minister ingestelde adviserende commissie met betrekking tot bezwaarschriften tegen het voornemen tot weigering of intrekking van een erkenning. HOOFDSTUK II. - De centra voor integrale gezinszorg

Art. 2.§ 1. Een centrum voor integrale gezinszorg is een voorziening die zorgt voor de ambulante begeleiding of de residentiële of semi-residentiële opvang en begeleiding van ouders en kinderen en van aanstaande ouders.

Het centrum bied opname en begeleiding aan gezinnen en gezinsleden waarvan het gezinsfunctioneren zo diepgaand problematisch is geworden dat gezinsdesintegratie een werkelijke dreiging vormt.

De opvang en/of begeleiding zijn gericht op het voorkomen van de gezinsdesintegratie, op het verhogen van de draagkracht en het verminderen van de draaglast van de gezinsleden, op relatiebekwaamheid, op emancipatie en op maatschappelijke integratie. § 2. De opvang en/of begeleiding in of door een centrum is altijd tijdelijk van aard. De verblijfs- en/of begeleidingsduur bedraagt gemiddeld niet meer dan 9 maanden. § 3. De minimumcapaciteit van een centrum bestaat uit 30 eenheden, waarvan 20 eenheden residentieel en 10 eenheden semi-residentieel of ambulant zijn.

In zeer uitzonderlijke omstandigheden en op gemotiveerde aanvraag door het centrum kan de Vlaamse minister een andere spreiding van de capaciteit toestaan, rekening houdend met de mogelijkheden van het centrum. § 4. De uitbreiding van de capaciteit gebeurt per schijf van 4 eenheden, waarvan 3 eenheden residentieel zijn en 1 eenheid semi-residentieel of ambulant is.

In zeer uitzonderlijke omstandigheden en op gemotiveerde aanvraag door het centrum kan de Vlaamse minister een andere spreiding van de capaciteit per schijf toestaan, rekening houdend met de mogelijkheden van het centrum. § 5. Ieder centrum kan cliënten opnemen en/of begeleiden boven zijn erkende capaciteit. De bezettingsgraad mag echter niet meer bedragen dan 110 %. § 6. Wanneer de bezettingsgraad tijdens twee opeenvolgende jaren minder dan 80 % bedraagt, wordt de erkende capaciteit verminderd tot 110 % van de gemiddelde bezetting tijdens deze twee opeenvolgende jaren, afgerond op de bovenliggende schijf.

De subsidiëring wordt in dat geval op overeenstemmende wijze aangepast. HOOFDSTUK III. - De erkenning Afdeling 1. - De erkenningsvoorwaarden

Art. 3.§ 1. Om erkend te kunnen worden of erkend te kunnen blijven als centrum voor integrale gezinszorg moet aan de volgende erkenningsvoorwaarden voldaan zijn : 1° voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk II;2° opgericht zijn als of door een vereniging die geen winst nastreeft;3° voorzien in een personeelsequipe die minstens bestaat uit een directie-, staf-, begeleidende, administratieve en/of logistieke functie, en die is samengesteld uit minstens 5 voltijdse equivalente personeelsleden;4° beschikken over gebouwen die in overeenstemming zijn met de erkende capaciteit en die in goede staat, veilig en hygiënisch zijn en regelmatig onderhouden worden;5° naast de wettelijk verplichte verzekeringen een verzekering afsluiten voor : a) de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van het centrum en van de personen die er tewerkgesteld zijn of die er verblijven;b) de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van elke opgenomen of begeleide persoon;c) de lichamelijke schade waarvan een opgenomen of begeleide persoon het slachtoffer kan zijn;6° beschikken over een op schrift gesteld pedagogisch concept en een huishoudelijk reglement;7° voor iedere opname en/of begeleiding een hulpverleningsprogramma opmaken;8° van iedere opgenomen en/of begeleide persoon een dossier aanleggen met de volgende elementen : a) inlichtingen van administratieve aard;b) de gegevens in verband met de toestand van de opgenomen of begeleide persoon;c) het hulpverleningsprogramma;9° een dagelijks bijgehouden presentielijst opstellen als bewijs van de verblijfs- en/of begeleidingsdagen;10° voor elke verblijfsdag een financiële bijdrage vorderen van de cliënt;11° samenwerkingsakkoorden afsluiten met minimum 2 relevante diensten of voorzieningen van de welzijnssector die werkzaam zijn in het eigen bestuurlijk arrondissement of in aanpalende bestuurlijke arrondissementen, alsook met het centrum voor hulpverlening inzake kindermishandeling werkzaam in de eigen provincie;12° een raad oprichten die paritair is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgever en van de werknemers. § 2. Overeenkomstig de vigerende wetgeving en reglementering dienen de nodige maatregelen te worden getroffen om ongevallen en brand in de onder § 1, 4° bedoelde gebouwen te voorkomen en te bestrijden, alsmede om voor ontruiming in geval van ramp te zorgen. § 3. Het onder § 1, 6° bedoelde huishoudelijk reglement wordt vóór, bij of onmiddellijk na de opname aan de opgenomen personen overhandigd en toegelicht. Het bevat onder andere bepalingen met betrekking tot de omvang en de betalingsmodaliteiten van de persoonlijke bijdragen. § 4. Het onder § 1, 7° bedoelde hulpverleningsprogramma vormt de leidraad voor de integrale gezinszorg door het centrum en bevat minstens de volgende onderdelen : a) de identiteit van de opgenomen en/of begeleide personen en van andere betrokken derden; b) een begeleidingsplan waaruit blijkt dat de opname of begeleiding een gepast antwoord is op de hulpvraag van het gezin, en dat o.a. de volgende items bevat : - de algemene einddoelstellingen en de concrete tussentijdse doelstellingen; - de aandachtspunten en klemtonen die in de hulpverlening dienen te worden gelegd en waarbij alle gezinsleden, de school, het werk- en vrijetijdsmilieu en het bredere sociale netwerk worden betrokken; - de voorgestelde methoden en werkwijzen om de doelstellingen te halen.

Het begeleidingsplan wordt opgesteld in overleg met de cliënt, het centrum en de eventueel betrokken hulpverleningsdiensten of -voorzieningen.

Het hulpverleningsprogramma kan, na evaluatie en samenspraak met de betrokken partijen, worden bijgestuurd. Deze bijsturing wordt schriftelijk vastgelegd.

Bij een opname en/of begeleiding die langer dan 9 maanden duurt, dient uiterlijk 15 dagen vóór het einde van deze periode van 9 maanden en van elke daaropvolgende periode van 3 maanden, een evaluatie van de hulpverlening te worden gemaakt.

Als na evaluatie van de hulpverlening blijkt dat nazorg noodzakelijk is, dient dit te worden vastgelegd in een addendum bij het hulpverleningsprogramma. § 5. Het onder § 1, 8° bedoelde dossier van de opgenomen en/of begeleide persoon is vertrouwelijk. Het centrum neemt alle voorzorgsmaatregelen opdat de privacy van de cliënten niet wordt geschonden. § 6. Het bedrag van de onder § 1, 10° bedoelde bijdrage wordt bepaald op basis van het actueel netto beschikbaar maandinkomen van de opgenomen ouders of aanstaande ouders. Het actueel netto beschikbaar maandinkomen wordt vastgesteld door het loonstrookje en/of het attest van het vervangingsinkomen.

Voor cliënten met een bestaansminimum en voor cliënten met een volledige werkloosheidsuitkering wordt de cliëntbijdrage per verblijfsdag bepaald op 300 frank per ouder, 150 frank voor het eerste kind en 100 frank per kind vanaf het tweede kind.

Voor cliënten met een lager inkomen wordt door het centrum een aanpassing tot het bestaansminimum aangevraagd, zodat deze maatregel ook voor hen kan gelden.

Voor cliënten met een inkomen, geheel of deels uit arbeid en hoger dan het bestaansminimum, wordt de cliëntbijdrage per verblijfsdag bepaald op 300 frank x inkomen/30 000 per ouder, 150 frank x inkomen/30 000 voor het eerste kind en 100 frank x inkomen/30 000 per kind vanaf het tweede kind.

Als cliënten overgaan van de eerste (forfaitaire) categorie naar de tweede categorie (voltijds of deeltijds tewerkgesteld) en omgekeerd wordt de bijdrage aangepast aan de situatie. Als cliënten uit de tweede categorie zowel in min als in meer een duidelijke wijziging van het inkomen ondervinden wordt de bijdrage tevens aangepast.

Als opgenomen personen weigeren om de bewijsstukken die nodig zijn voor het bepalen van de cliëntbijdrage over te leggen, kan het centrum zelf de gepaste bijdrage bepalen.

Alle hierboven vermelde bedragen in het kader van de cliëntbijdragebepaling alsook de noemer van de breuk in de formule worden gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex van toepassing op 1 januari 1997. De koppeling aan het prijsindexcijfer gebeurt 1 maand na de indexsprong. § 7. De onder § 1, 11° bedoelde akkoorden bepalen de rol en de functie van de partijen die een samenwerkingsakkoord sloten m.b.t. verwijzing, opname, begeleiding, evaluatie, voortgangsbewaking, rapportering en nazorg. § 8. De onder § 1, 12° bedoelde raad telt minstens zes leden en vergadert minstens 4 maal per jaar.

De vertegenwoordigers van het personeel worden verkozen door en uit het personeel.

De raad heeft een algemeen recht op informatie over alle aangelegenheden die direct of indirect de werking van het centrum betreffen.

De raad heeft met het oog op de toepassing van artikel 12, 4° van dit besluit overlegbevoegdheid over de aanwending van de subsidies, over de jaarrekeningen en begroting.

De raad heeft adviesbevoegdheid over de algemene organisatie en het pedagogisch beleid. In alle adviezen worden de eventuele minderheidsstandpunten vermeld. Afdeling 2. - De erkenningsprocedure

Art. 4.§ 1. Een erkenning als centrum voor integrale gezinszorg of een wijziging van erkenning gaat te aller tijde in op 1 januari van een welbepaald jaar en geldt voor onbepaalde tijd. § 2. Onder wijziging van erkenning wordt verstaan de erkenning voor een gewijzigde capaciteit, zowel qua aantal erkende eenheden als qua verdeling van de capaciteitseenheden over de drie verschillende werkvormen.

Art. 5.Een erkenning als centrum voor integrale gezinszorg of een wijziging van erkenning kan enkel worden verleend : 1° als daartoe een ontvankelijke aanvraag wordt ingediend;2° met inachtneming van de programmatienorm van 252 eenheden als maximale totale erkende capaciteit;3° als wordt voldaan aan de onder afdeling 1 vermelde erkenningsvoorwaarden.

Art. 6.Om ontvankelijk te zijn dient de organisatie de aanvraag voor erkenning of tot wijziging van erkenning met een aangetekende brief in te dienen bij de administratie tussen 1 januari en 1 april. De aanvraag voor erkenning dient de volgende gegevens en stukken te bevatten : 1° een schriftelijke bewijsvoering omtrent het voldaan zijn van de erkenningsvoorwaarden of een planning in dit verband;2° een behoeftenstudie en een verantwoordingsnota ter verantwoording van de aangevraagde capaciteit. De aanvraag tot wijziging van erkenning dient enkel vergezeld te zijn van een behoeftenstudie en een verantwoordingsnota.

Art. 7.Als de aanvraag niet ontvankelijk is of als ze niet past in de programmatie stuurt de administratie de aanvraag vóór 1 mei aan de aanvragende organisatie terug met vermelding van de reden.

In het andere geval wordt het met reden omklede voornemen van de Vlaamse minister, om de erkenning of de wijziging van erkenning te verlenen of te weigeren, voor 1 augustus aan de aanvragende organisatie betekend. De betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als bedoeld in artikel 8.

Als het voornemen niet voor 1 augustus aan de aanvragende organisatie wordt betekend, wordt het voornemen geacht gunstig te zijn.

Art. 8.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan de organisatie tot uiterlijk 31 augustus tegen het voornemen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Vlaamse minister. Zij kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

De Vlaamse minister bezorgt het bezwaarschrift tegen 15 september, samen met het volledige administratief dossier, aan de beroepscommissie.

De beroepscommissie verstrekt een gemotiveerd advies aan de Vlaamse minister uiterlijk tegen 1 november. In uitzonderlijke omstandigheden kan ze bij gemotiveerde beslissing die termijn tot maximum 1 december verlengen. Ze hoort de organisatie, indien deze daarom heeft verzocht in haar bezwaarschrift.

Art. 9.§ 1. Als de organisatie overeenkomstig artikel 8, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de Vlaamse minister alleen een definitieve beslissing omtrent het verlenen of het weigeren van de erkenning of van de wijziging van erkenning nemen, na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of, bij ontbreken van het advies, na het verstrijken van de termijnen bedoeld in artikel 8, derde lid.

In dit laatste geval dient hij de organisatie vooraf te horen, als deze in haar bezwaarschrift daarom heeft verzocht.

Zijn met redenen omklede beslissing wordt uiterlijk tegen 20 december door de administratie aan de organisatie betekend met een aangetekende brief. § 2. Als de organisatie geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 8, eerste lid, of in het geval bedoeld in artikel 7, laatste lid wordt de definitieve beslissing van de Vlaamse minister omtrent het verlenen of het weigeren van de erkenning of van de wijziging van erkenning uiterlijk tegen 1 oktober door de administratie aan de organisatie betekend met een aangetekende brief. § 3. Als de definitieve beslissing van de Vlaamse minister niet aan de organisatie wordt betekend binnen de termijn bedoeld in § 1, tweede lid, en § 2, wordt de erkenning of de wijziging van erkenning geacht te zijn verleend vanaf 1 januari van het daaropvolgende jaar.

Art. 10.Als de erkenning of de wijziging van erkenning door de Vlaamse minister werd geweigerd, kan de organisatie geen nieuwe gelijksoortige aanvraag indienen, tenzij zij aantoont dat de reden voor de weigering niet langer bestaat. HOOFDSTUK IV. - De subsidiëring

Art. 11.Binnen de perken van het begrotingskrediet en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit kan de minister subsidies toekennen aan de erkende centra voor integrale gezinszorg.

Art. 12.Deze subsidies worden toegekend op voorwaarde dat : 1° aan alle erkenningsvoorwaarden is voldaan;2° het centrum een boekhouding voert overeenkomstig een rekeningenstelsel bepaald door de Vlaamse minister;3° dat het centrum een aangifte indient, overeenkomstig het model en binnen de termijnen vastgesteld door de Vlaamse minister;4° dat minimaal 65 % en maximaal 85 % van de som van de subsidie krachtens dit besluit en de bijdrage van de cliënt zoals bepaald in artikel 3, § 1, 10° en artikel 3, § 6 van dit besluit wordt besteed aan personeelskosten.

Art. 13.De subsidie bestaat uit : 1° een forfaitair bedrag van 14 550 000 frank per jaar voor de basiserkenning.De basiserkenning is verbonden aan de minimumcapaciteit zoals bedoeld in artikel 2, § 3 van dit besluit; 2° een forfaitair bedrag van 1 746 000 frank per jaar voor de drie eerste extra schijven van 4 erkende eenheden;3° een forfaitair bedrag van 1 552 000 frank per jaar voor de vierde en volgende extra schijven van 4 erkende eenheden;4° een forfaitair bedrag van 1 000 000 frank per jaar per aanvullend toegewezen voltijds equivalent personeelslid. De Vlaamse minister kan, rekening houdend met de behoeften en overeenkomstig de door hem vastgestelde beleidsprioriteiten, ten belope van maximum twaalf voltijdse equivalenten, personeelsleden aanvullend toewijzen aan de centra. In geval van deeltijdse toewijzing wordt de forfaitaire subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, 4°, op evenredige wijze toegekend.

Art. 14.Als de som van alle inkomsten meer bedraagt dan de reële uitgaven voor verblijfskosten, werkings- en infrastructuurkosten en personeelskosten, moet het centrum met het saldo reserves opbouwen.

De reserves worden aangewend om uitgaven te financieren die bijdragen om de opdrachten van het centrum uit te voeren, zoals geformuleerd in artikel 2 van dit besluit.

Reserves opgebouwd na 1 januari 1995, die bij het afsluiten van elk boekjaar 388 000 frank per erkende capaciteitseenheid overtreffen, worden teruggestort aan de administratie.

Art. 15.§ 1. De bedragen vermeld in artikel 13, eerste lid, 1° tot en met 4° en artikel 14 zijn gekoppeld aan het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen. De basisindex is de spilindex van toepassing op 1 januari 1995. De koppeling van de subsidiebedragen aan het prijsindexcijfer gebeurt op 1 januari van het jaar volgend op de indexsprong. § 2. Voor de werkingsmiddelen toegekend aan de centra wordt het prijsindexcijfer vastgesteld in § 1 beperkt tot 75 % van dit prijsindexcijfer. Het aandeel van de werkingsmiddelen wordt vastgesteld op 25 % voor wat betreft de subsidiebedragen vermeld in artikel 13, eerste lid, 1° tot en met 3°. Het subsidiebedrag vermeld in artikel 13, eerste lid, 4° bevat geen werkingsmiddelen.

Art. 16.Per trimester wordt een voorschot uitgekeerd van 22,5 % van de volgens artikel 13 bepaalde subsidiebedragen. Deze voorschotten worden uitbetaald voor het einde van de tweede maand van het trimester waarop zij betrekking hebben.

De definitieve vaststelling en vereffening van de subsidies gebeurt door het bepalen van een regularisatiebedrag, na het kalenderjaar tijdens hetwelk de in het eerste lid bedoelde voorschotten aan de voorziening werden uitgekeerd.

Bij een batige vereffening na toepassing van artikel 14, derde lid kan de Vlaamse minister aan het centrum toestemming verlenen het verschuldigde bedrag in maandelijkse schijven terug te betalen over een periode van maximaal drie maanden. HOOFDSTUK V. - Het toezicht Afdeling 1. - Erkenning

Art. 17.Personeelsleden van de administratie oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de erkenningsvoorwaarden door de erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt.

De erkende centra of de organisatie die een erkenning aanvraagt verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de in het eerste lid bedoelde personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de stukken die met de erkenningsaanvraag of de erkenning verband houden.

Art. 18.Als een centrum niet langer voldoet aan één of meer erkenningsvoorwaarden of als het niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de administratie het centrum bij aangetekende brief aanmanen om zich binnen een termijn van maximum zes maanden aan de erkenningsvoorwaarden of binnen een termijn van maximum 1 maand aan de regels betreffende het toezicht te conformeren.

Art. 19.Als ondanks de aanmaning het centrum, na verloop van de in artikel 18 vermelde termijnen, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft of niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht, kan de Vlaamse minister zijn gemotiveerd voornemen tot intrekking van de erkenning aan het centrum betekenen. Die betekening gebeurt door de administratie met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift zoals bedoeld in artikel 20 in te dienen, worden vermeld.

Art. 20.Op straffe van niet-ontvankelijkheid kan het centrum tot uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het voornemen tot intrekking van de erkenning daartegen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Vlaamse minister. Het centrum kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord.

De Vlaamse minister bezorgt het bezwaarschrift binnen 15 dagen na ontvangst, samen met het volledige administratief dossier, aan de beroepscommissie.

De beroepscommissie verstrekt haar gemotiveerd advies uiterlijk 60 dagen na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde stukken aan de Vlaamse minister. In uitzonderlijke omstandigheden kan zij bij gemotiveerde beslissing die termijn met maximum 30 dagen verlengen.

Zij hoort het centrum, indien daarom werd verzocht in het bezwaarschrift.

Art. 21.§ 1. Als het centrum overeenkomstig artikel 20, eerste lid, een bezwaarschrift heeft ingediend, kan de Vlaamse minister alleen een definitieve beslissing omtrent het intrekken van de erkenning nemen, na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of, bij ontbreken van het advies, na het verstrijken van de termijnen bedoeld in artikel 20, derde lid. In dit laatste geval dient hij het centrum vooraf te horen, als daartoe in het bezwaarschrift werd verzocht.

Zijn met redenen omklede beslissing wordt uiterlijk binnen 30 dagen na ontvangst van het advies van de beroepscommissie of na het verstrijken van de in artikel 20, derde lid, bedoelde termijnen door de administratie aan het centrum betekend met een aangetekende brief. § 2. Als het centrum geen bezwaarschrift heeft ingediend overeenkomstig artikel 20, eerste lid, wordt de definitieve beslissing van de Vlaamse minister omtrent het intrekken van de erkenning uiterlijk binnen 60 dagen na het verstrijken van de in artikel 20, eerste lid, bedoelde termijn door de administratie aan het centrum betekend met een aangetekende brief. § 3. Als de definitieve beslissing van de Vlaamse minister niet binnen de termijn bedoeld in § 1, tweede lid, of § 2 aan het centrum is betekend, blijft het centrum erkend. Afdeling 2. - Subsidiëring

Art. 22.Personeelsleden van de administratie oefenen ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de subsidiëringsvoorwaarden door de erkende centra.

De erkende centra verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Zij bezorgen aan de in het eerste lid bedoelde personeelsleden, op hun eenvoudig verzoek, de stukken die met de subsidiëring verband houden.

Art. 23.Als een centrum niet langer voldoet aan één of meer subsidiëringsvoorwaarden of als een centrum niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht kan de minister de subsidiëring geheel of gedeeltelijk stoppen voor een door hem te bepalen termijn en/of de reeds verleende subsidies geheel of gedeeltelijk terugvorderen voor een door hem te bepalen termijn.

De gehele stopzetting van de subsidiëring en de gehele terugvordering van reeds verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning of bij vastgestelde subsidiefraude.

De gedeeltelijke stopzetting van de subsidiëring en de gedeeltelijke terugvordering van reeds verleende subsidies is enkel mogelijk na het uiten van het voornemen tot intrekking van de erkenning, bij vastgestelde subsidiefraude of als een centrum de subsidievoorwaarden vermeld onder artikel 12, 2°, 3° en 4° niet naleeft. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen

Art. 24.Het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1994 houdende de erkenning en de subsidiëring van de centra voor integrale gezinszorg, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995, wordt opgeheven.

Art. 25.Alle, op basis van het krachtens artikel 24 opgeheven besluit, verleende erkenningen blijven gelden, met inbegrip van de erkende capaciteiten en de toegewezen bijkomende personeelsleden.

Art. 26.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1997.

Art. 27.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 24 juli 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^