Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 22 september 1998
gepubliceerd op 13 november 1998

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de bezoldiging van de voorzitters en de presentiegelden van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998036225
pub.
13/11/1998
prom.
22/09/1998
ELI
eli/besluit/1998/09/22/1998036225/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 SEPTEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de bezoldiging van de voorzitters en de presentiegelden van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn


De Vlaamse regering, Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 38;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 maart 1998;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 april 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de voorzitters en de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn, bedoeld in hoofdstuk II van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, hierna de « wet » te noemen.

Art. 2.Buiten een bezoldiging, een presentiegeld, de terugbetaling van de kosten, bedoeld in artikel 38 van de wet, mogen de voorzitter, het lid dat hem vervangt en de leden geen enkele vergoeding of voordeel ten laste van het openbaar centrum genieten, om welke reden en onder welke benaming ook.

De voorzitter en het lid dat hem vervangt, hebben geen recht op een presentiegeld voor de vergaderingen die plaatsvinden in een periode waarvoor zij op een bezoldiging aanspraak kunnen maken. HOOFDSTUK II. - Bezoldiging van de voorzitter

Art. 3.De bezoldigingsregeling van de voorzitter is dezelfde als die van de schepen van de gemeente waar het openbaar centrum zijn zetel heeft.

Art. 4.Als de voorzitter een aaneengesloten periode van drie maanden afwezig is of verhinderd en vervolgens zijn ambt niet hervat of zijn ambt hervat voor een ononderbroken periode van minder dan één maand, dan verliest hij het voordeel van zijn bezoldiging vanaf die vierde maand. Als hij afwezig is ten gevolge van ziekte, dan wordt zijn bezoldiging vanaf die vierde maand af tot de helft herleid.

Als de voorzitter verhinderd is zijn ambt uit te oefenen in de gevallen bedoeld in artikel 25, § 4, eerste en tweede lid van de wet, verliest hij het voordeel van zijn bezoldiging voor die periode.

Art. 5.In het geval bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de wet, geniet het lid van de raad dat de voorzitter vervangt voor de hele duur van de vervanging de bezoldigingsregeling bedoeld in artikel 3.

Art. 6.De wedde wordt maandelijks uitbetaald. De voorzitter wordt vooraf bezoldigd; het lid dat de voorzitter vervangt in het geval bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de wet, wordt na de vervallen termijn uitbetaald.

Als de wedde niet voor de volledige maand moet worden uitbetaald, wordt ze in dertigsten verdeeld.

In afwijking van het tweede lid moet elke begonnen maand volledig worden bezoldigd in geval van overlijden. HOOFDSTUK III. Presentiegeld

Art. 7.Aan de leden kan een presentiegeld worden toegekend voor het bijwonen van vergaderingen van de raad, alsmede voor het bijwonen van de vergaderingen van het vast bureau en van de bijzondere comités opgericht krachtens artikel 27 en 94 van de wet en van het overlegcomité bedoeld in artikel 26 § 2 van de wet.

De bijzondere comités komen evenwel voor de toepassing van deze bepaling enkel in aanmerking voor zover ze ten minste drie leden tellen de voorzitter inbegrepen.

Bovendien kan de raad voor maatschappelijk welzijn beslissen aan zijn leden een presentiegeld toe te kennen voor de deelname aan de vergaderingen van de budgetcommissie en voor het nazicht van de boekhouding van het centrum.

Art. 8.Het presentiegeld mag niet hoger zijn dan het presentiegeld, toegekend aan de gemeenteraadsleden van de gemeente waar de zetel van het openbaar centrum is gevestigd. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 9.Het koninklijk besluit van 15 december 1977 betreffende de bezoldiging van de voorzitters en de presentiegelden van de leden van de raden voor maatschappelijk welzijn, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 april 1983 en 21 januari 1993, wordt opgeheven.

Art. 10.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het besluit in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Art. 11.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 22 september 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^