Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 18 november 1997
gepubliceerd op 17 december 1997

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van artikel 82, § 1, en artikel 120 tot en met 133 van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1997036469
pub.
17/12/1997
prom.
18/11/1997
ELI
eli/besluit/1997/11/18/1997036469/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

18 NOVEMBER 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van artikel 82, § 1, en artikel 120 tot en met 133 van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 20 maart 1984 houdende oprichting van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, aangevuld bij het decreet van 20 maart 1984, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij de decreten van 30 mei 1985, 6 maart 1991, 3 maart 1993 en 19 april 1995;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding, inzonderheid op de artikelen 82, § 1, en 120 tot 133;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, gegeven op 2 juli 1997 en 3 september 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 11 september 1997;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 23 september 1997, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 23 oktober 1997, met toepassing van artikel 84 eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Artikel 82, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding wordt vervangen door wat volgt : § 1. « De in artikel 81 bedoelde personen kunnen een opleiding volgen in een centrum voor beroepsopleiding. De uitkeringsgerechtigde werklozen, de niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden, uitgezonderd de schoolverlaters in wachttijd, en de bestaansminimumtrekkers kunnen daarenboven toegelaten worden tot een individuele opleiding georganiseerd in een onderneming of in een onderwijsinrichting, zoals bedoeld in de artikelen 120 tot en met 133. ».

Art. 2.Hoofdstuk III van titel III van hetzelfde besluit, dat de artikelen 120 tot en met 133 bevat, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « HOOFDSTUK III. - De individuele beroepsopleiding Afdeling 1. - In een onderneming

Art. 120.Onder opleiding in een onderneming wordt verstaan de beroepsopleiding zoals bepaald in artikel 80 van dit besluit wanneer zij verstrekt wordt in een onderneming of in een vereniging zonder winstoogmerk.

Art. 121.De Dienst beslist of een uitkeringsgerechtigde werkloze, een niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende of een bestaansminimumtrekker een opleiding in een onderneming kan genieten. Een schoolverlater in wachttijd kan geen opleiding in een onderneming genieten.

De Dienst beslist als enige ook over de beëindiging of de voortzetting van de opleiding.

Art. 122.De opleidingsduur bedraagt minimum 1 maand en maximum 6 maanden. Over de duurtijd beslist de Dienst.

Na advies van het STC kan, omwille van de pedagogische noodzaak, de duurtijd vastgesteld worden tot maximum 12 maanden voor een laaggeschoolde en tevens langdurige uitkeringsgerechtigde werkloze.

Laatstgenoemde categorie kan eveneens een individuele beroepsopleiding in een onderneming volgen, in aansluiting op een opleiding in een centrum voor beroepsopleiding. De globale duurtijd van beide opleidingen bedraagt maximum 12 maanden. Na advies van het STC kan, omwille van de pedagogische noodzaak, deze globale maximumduurtijd worden overschreden, voorzover evenwel de totale duur van de opleiding in een onderneming 12 maanden niet overschrijdt.

Ingeval meerdere laaggeschoolde langdurig werklozen een opleiding in dezelfde onderneming of VZW starten, met dezelfde begindatum en opleidingsinhoud, wordt voorafgaandelijk advies gevraagd aan het STC.

Art. 123.De cursist die zijn opleiding volgt in een onderneming of VZW verkrijgt een met elke productieve arbeid overeenkomende premie.

Het bedrag van de productiviteitspremie wordt uitgedrukt als een percentage van het verschil tussen het normale loon in het beroep en het inkomen waar de cursist recht op heeft uit hoofde van werkloosheid of bestaansminimum.

Indien de cursist geen uitkering geniet uit hoofde van werkloosheid of bestaansminimum wordt het bedrag van de productiviteitspremie uitgedrukt als een percentage van het verschil tussen het normaal loon in het beroep en een fictieve werkloosheidsuitkering gelijk aan het laagste bedrag dat als werkloosheidsuitkering wordt toegekend.

Voor opleidingen tussen 1 maand en 6 maand, bedragen de in het eerste en het tweede lid bedoelde percentages, al naargelang de duur : laatste maand van de opleiding : 100 % 2de laatste maand : 95 % 3de laatste maand : 90 % 4de laatste maand : 85 % 5de laatste maand : 80 % 6de laatste maand : 75 % Bij een duurtijd van langer dan 6 maanden, zoals bepaald in artikel 122, bedraagt het percentage 100 % voor elke bijkomende maand.

De Dienst staat in voor de maandelijkse betaling van de premie aan de cursist.

De onderneming of VZW is aan de Dienst maandelijks een bedrag verschuldigd dat overeenstemt met de in het derde en vierde lid vermelde percentages van het verschil tussen het normale loon in het beroep en de gemiddelde werkloosheidsuitkering. De gemiddelde werkloosheidsuitkering wordt door het Beheerscomité vastgelegd voor een volledig kalenderjaar.

Art. 124.De Dienst overhandigt aan de cursist maandelijks een verklaring met vermelding van de in artikel 123 bedoelde premie die hem/haar werd uitbetaald.

Het model van de verklaring wordt door het Beheerscomité bepaald.

Art. 125.De werkgever verbindt er zich toe met de cursist, die in de onderneming of VZW een beroepsopleiding heeft gevolgd, onmiddellijk na het einde van de opleiding een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur te sluiten. Onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende het beëindigen van de arbeidsovereenkomsten om een dringende reden, mag de werkgever aan voormelde arbeidsovereenkomst slechts een einde maken ten vroegste na verloop van de tijd overeenstemmend met de duur van de opleiding. De werkgever verbindt er zich toe de cursist die de opleiding in de onderneming of VZW beëindigd heeft tewerk te stellen in de onderneming of VZW onder voor dat beroep geldende voorwaarden.

Art. 126.De werkgever verzekert de cursist, die in zijn onderneming of VZW een beroepsopleiding volgt, tegen ongevallen overkomen tijdens de opleiding en op de weg van en naar de opleidingsplaats onder dezelfde voorwaarden als ware hij in het aan te leren beroep in loondienst tewerkgesteld in de onderneming of VZW. De cursist heeft ten laste van de werkgever recht op een tussenkomst in zijn/haar verplaatsingskosten, volgens de regels voorgeschreven door de voor de onderneming of VZW geldende collectieve arbeidsovereenkomst. Indien er voor de onderneming of de VZW geen specifieke collectieve arbeidsovereenkomst met dergelijke regeling bestaat, gelden de voorschriften van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19ter van 5 maart 1991 tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19 van 26 maart 1975 betreffende de financiële bijdrage van de werkgevers in de prijs van het vervoer van de werknemers, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19bis van 7 juni 1988.

Art. 127.Toelating tot opleiding in een onderneming kan gedurende drie jaar niet worden gegeven in een onderneming of VZW waar een cursist werd opgeleid onder de voorwaarden van dit besluit en die op initiatief van de werkgever werd afgedankt, met uitzondering van afdanking wegens dringende reden.

Deze periode van drie jaar gaat in op de datum waarop de wettelijke opzeggingstermijn is ingegaan.

Tegen de weigering tot toelating voorzien in het eerste lid, kan door de onderneming of VZW beroep worden aangetekend bij het Beheerscomité.

Art. 128.Voor de uitvoering van de opleiding wordt tussen de Dienst, de cursist en de onderneming of VZW een overeenkomst gesloten, waarvan het model bepaald wordt door het Beheerscomité.

Art. 129.De STC's hebben een opvolgingsbevoegdheid, onder de voorwaarden vastgesteld door het Beheerscomité, dat aanleiding kan geven tot een aan de Dienst gericht advies. Afdeling 2. - In een onderwijsinrichting

Art. 130.Onder opleiding in een onderwijsinrichting wordt verstaan de beroepsopleiding zoals bepaald in artikel 80 van dit besluit, wanneer zij verstrekt wordt in een door de openbare besturen opgerichte, erkende of gesubsidieerde inrichting voor onderwijs.

Art. 131.De Dienst beslist of een uitkeringsgerechtigde werkloze, een niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende of een bestaansminimumtrekker een opleiding in een onderwijsinrichting kan volgen. De Dienst beslist ook over de beëindiging of de voortzetting van de opleiding.

Een schoolverlater in wachttijd kan geen opleiding in een onderwijsinrichting genieten.

Art. 132.De cursist die een opleiding krijgt in een onderwijsinrichting heeft aanspraak op de voordelen zoals bepaald in de artikelen 101, § 1, 1° en 3°, 103 en 104.

Art. 133.Met uitzondering voor de onder artikel 89, § 2 bedoelde cursisten sluit de Dienst een verzekeringscontract inzake ongevallen tijdens de opleiding en op de weg van en naar de opleidingsplaats, dat bij ongevallen dezelfde voordelen waarborgt aan de cursist als die welke in het aangeleerd beroep worden verleend aan een meerderjarige werknemer in loondienst, zoals voorzien in de wet van 10 april 1971 betreffende de arbeidsongevallen en haar uitvoeringsbesluiten. ».

Art. 3.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

Art. 4.De Vlaamse minister bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 november 1997.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS

^