gepubliceerd op 03 september 2003
Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan 2003 « evenredige arbeidsdeelname en diversiteit »
18 JULI 2003. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan 2003 « evenredige arbeidsdeelname en diversiteit »
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wetten van 12 januari 1989, 16 januari 1989, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 28 december 1994, 5 april 1995, 25 maart 1996, het bijzondere decreet van 24 juli 1996, de bijzondere wet van 4 december 1996, de bijzondere decreten van 15 juli 1997 en 14 juli 1998, de bijzondere wetten van 8 februari 1999 en 19 maart 1999 en het bijzonder decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het decreet van 20 december 2002 houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit, inzonderheid op de artikelen 55 tot en met 58 betreffende de controle op de aanwending van de toelagen;
Gelet op het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 3 juli 2002 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de Vlaamse regering;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën over het budgettair implementatieplan ter operationalisering van het voorliggende ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering, gegeven op 23 juni 2003;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 15 juli 2003;
Overwegende de 'Krachtlijnennota VESOC-actieplan 2003 evenredige arbeidsdeelname en diversiteit' van 21 november 2002;
Overwegende de gemeenschappelijke platformtekst van 3 december 2002 afgesloten tussen de Vlaamse regering, de Vlaamse sociale partners en de allochtone gemeenschappen met betrekking tot 'Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit 2010';
Op voorstel van de minister vice-president van de Vlaamse regering en Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begrippen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor werkgelegenheid;2° de administratie : de administratie Werkgelegenheid van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° STC : sub-regionaal tewerkstellingscomité zoals bedoeld bij artikel 6 van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;4° BNCTO : Brussels Nederlands Comité voor Tewerkstelling en Opleiding waarvan de opdracht, bevoegdheid en samenstelling worden geregeld op basis van het samenwerkingsakkoord van 4 april 1996 tussen de Vlaamse regering en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;5° STC-Coördinatieteam : het team zoals bedoeld bij artikel 20, §4 van het besluit van de Vlaamse regering van 21 december 1988 houdende organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;6° allochtonen : legaal in België verblijvende burgers met een socio-culturele herkomst, teruggaand op een ander land, die al dan niet Belg geworden zijn en ofwel in het kader van gastarbeid en volgmigratie naar ons land gekomen zijn, ofwel het statuut van ontvankelijk verklaarde asielzoeker of van vluchteling hebben verkregen, ofwel door regularisatie recht op verblijf in België hebben verworven, of elke als allochtoon geregistreerde persoon binnen de door het VESOC goedgekeurde registratiemethode;7° arbeidsgehandicapten : personen met of een VFSIPH-nummer, en/of ten hoogste een diploma BuSO, en/of bij de VDAB ingeschreven staan als beperkt of zeer beperkt arbeidsgeschikt, of elke als arbeidsgehandicapte geregistreerde persoon binnen een door het VESOC goedgekeurde registratiemethode;8° ouder wordende werknemers en werkzoekenden : 45- tot 64- jarigen 9° laaggeschoolden : personen met maximaal een diploma van het lager secundair onderwijs, of afgestudeerden van middenstandsopleidingen, of houders van een niet erkend buitenlands diploma;10° kansengroepen : categorieën van personen waarbij de werkzaamheidsgraad, zijnde het procentueel aandeel van de personen uit de betrokken categorie op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) die effectief werken, lager ligt dan het gemiddelde bij de totale Vlaamse beroepsbevolking. HOOFDSTUK II. - Algemeen
Art. 2.Binnen de perken van de op de begroting goedgekeurde kredieten voor de uitvoering van het Vlaams impulsbeleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, zoals overeengekomen tussen de Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners, kunnen subsidies en werkingsmiddelen worden toegekend aan de aanvragers die voldoen aan de in hoofdstuk 3, 4 en 5 van dit besluit gestelde voorwaarden. HOOFDSTUK III. - Ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van een diversiteitsplan in ondernemingen, (openbare) instellingen en lokale besturen
Art. 3.De inhoud van een diversiteitsplan § 1. Een diversiteitsplan is een geheel van maatregelen en acties, met oog voor het managen van verschil, die op een planmatige manier direct en indirect discriminerende drempels wegnemen en/of voorzieningen scheppen waardoor de verticale en horizontale mobiliteit van leden van de kansengroepen op de bedrijfsinterne en -externe arbeidsmarkt worden vergroot en hun voortijdige uitstroomkansen worden verminderd, met het oog op hun evenredige en volwaardige participatie in alle afdelingen en functies van de organisatie, zonder evenwel de relevante technisch-instrumentele functievereisten te verlagen. § 2. Onder planmatig werken wordt het hanteren van minimaal een vierstappenaanpak verstaan, wat het volgende inhoudt : - probleemdefinitie aan de hand van een (niet limitatieve) controlelijst; - het bepalen van de oorzaken van het probleem; - het vastleggen van een oplossingsstrategie; - het uitvoeren, evalueren en dissemineren van de gekozen aanpak. § 3. Onder verticale mobiliteit wordt de toegang tot en de doorstroming of promotie binnen de arbeidsorganisatie verstaan. § 4. Onder horizontale mobiliteit wordt de mogelijkheid verstaan om op basis van kwalificaties binnen elke afdeling van een arbeidsorganisatie werkzaam te zijn zonder geconfronteerd te worden met enige vorm van directe of indirecte discriminatie, ongeacht geslacht, zogenaamd ras, huidskleur, afstamming, nationale of etnische afkomst, seksuele geaardheid, burgerlijke stand, geboorte, fortuin, leeftijd, geloof of levensbeschouwing, huidige of toekomstige gezondheidstoestand, handicap of fysieke eigenschap. § 5. Onder indirecte discriminatie worden ogenschijnlijk neutrale gedragingen, procedures en structuren verstaan die niet de bedoeling hebben om bepaalde individuen en/of groepen te discrimineren, maar die in hun uitwerking stelselmatig nadelig uitvallen voor bepaalde individuen en/of groepen, tenzij die gedragingen, procedures of structuren gerechtvaardigd worden door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. § 6. Het diversiteitsplan omvat één of meer van de volgende maatregelen en acties : doorlichten en optimaliseren van het selectie- en wervingsbeleid; doorlichten en optimaliseren van het onthaalbeleid; het organiseren van coaching en interne begeleiding voor nieuwe medewerkers uit de kansengroepen; het (laten) organiseren van taalopleidingen, taalstages of cursussen Nederlands op de werkvloer; het (laten) organiseren van trainingen of opleidingen rond interculturele communicatie, het managen van verschillen, het tegengaan van alledaags racisme op de werkvloer; het (laten) organiseren van opleidingen gericht op de horizontale of verticale doorstroom van leden van de kansengroepen binnen de organisatie; het opzetten van nieuwe rekruteringskanalen, gekoppeld aan actieve wervingsinspanningen gericht op leden van de kansengroepen; voorzien in begeleide, additionele stage- of werkervaringsplaatsen voor leden van de kansengroepen; functioneren als voorbeeldonderneming binnen een regio en/of sector; in samenhang met minstens één van de hiervoor genoemde acties, voorzien in een (project)structuur voor het verbreden van het draagvlak en voor het opvolgen en sturen van het beleid van diversiteit en evenredige arbeidsdeelname. Daarbij wordt in elk diversiteitsplan aandacht besteed aan (een combinatie van) drie soorten acties : naast het aangeven van streefcijfers (« het openen van deuren ») en acties rond (aspecten van) het waarderen van veranderende verschillen (« het openen van ogen ») bevat het diversiteitsplan tevens aacties met het oog op het verankeren en borgen van de resultaten van het diversiteitsplan (« het openen van praktijken »). § 7. Ieder diversiteitsplan voorziet daarnaast in de begeleide afname van de DIVA-audit in de loop van de laatste drie maanden van de looptijd van het actieplan, met het oog op continuering van het diversiteitsbeleid na afloop van de subsidieperiode. § 8. Het diversiteitsplan omvat concrete objectieven (aantallen of een percentage personen) omtrent instroom, doorstroom of opleiding (o.a. ter voorkoming van voortijdige uitstroom) van leden van de kansengroepen. § 9. In elk diversiteitsplan worden een nulmeting van het personeelsbestand en de registratie van allochtonen volgens de door het VESOC goedgekeurde registratiemethode doorgevoerd. § 10. In organisaties met meer dan vijftig werknemers wordt het diversiteitsplan begeleid door een interne werkgroep met minstens één vertegenwoordiger van de directie of het management, minstens één vertegenwoordiger van de directe leidinggevenden en minstens één vertegenwoordiger van de werknemersafgevaardigden.
Art. 4.De begunstigden § 1. Begunstigden zijn ondernemingen,(openbare) instellingen, andere arbeidsorganisaties uit de profit en non-profit sector. Daarbij wordt gestreefd naar een evenwicht tussen profit en non-profit, waarbij de klemtoon ligt op de profitsector zonder evenwel de engagementen rond diversiteit uit de afgesloten sectorconvenants te hypothekeren. § 2. Ook maximum zevenentwintig lokale besturen komen voor een gesubsidieerd diversiteitsplan in aanmerking. Daarbij komen ook lokale besturen in aanmerking die in het verleden bewezen inspanningen hebben geleverd rond evenredige arbeidsdeelname en diversiteit en/of participeren aan het diversiteitsproject van « VVSG Oud is niet out maar goud ».
Art. 5.De subsidievoorwaarden § 1. De aanvragers, zoals bedoeld in artikel 4 en onder de voorwaarden van artikel 3, dienen - zich te engageren tot een continuering van het beleid van diversiteit en evenredige arbeidsdeelname na de subsidieperiode - een diversiteitsplan voor te leggen, geadviseerd door het STC van hun regio - in cofinanciering te voorzien. § 2. De aanvragers hebben nog geen subsidie ontvangen voor een positieve actieplan allochtonen, voor een actieplan « Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit », voor een diversiteitsplan, voor een TRIVISI-leerproject of voor een Zilverpasplan. § 3. De aanvragers dienen een aanvraag in bij het bevoegde STC of bij de administratie Werkgelegenheid, die in dat geval de aanvraag overmaakt aan het betrokken STC. Het STC beoordeelt de aanvraag en maakt zijn advies over aan de administratie binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag en uiterlijk op 17 oktober 2003. De administratie beoordeelt eveneens de aanvraag binnen de veertien dagen na ontvangst. Beide adviezen worden via de administratie aan de minister overgemaakt. De minister beslist over de toekenning van de subsidie, waarbij minstens één positief advies als voorwaarde geldt voor een goedkeuring. De administratie Werkgelegenheid stelt een standaard aanvraagformulier ter beschikking. § 4. Voor de aanvragers die niet onder één STC ressorteren verloopt de procedure als volgt. Ze dienen een aanvraag in bij de administratie Werkgelegenheid. De administratie legt het dossier ter advies voor aan de vertegenwoordigers van de sociale partners en maakt dit advies, samen met het advies van de administratie, ten laatste binnen de dertig dagen na ontvangst en uiterlijk op 31 oktober 2003 over aan de minister. De minister beslist over de toekenning van de subsidie, waarbij minstens één positief advies als voorwaarde geldt voor een goedkeuring. § 5. Een diversiteitsplan heeft een looptijd van minimum 6 en maximum 24 maanden. Diversiteitsplannen met een looptijd van meer dan zes maanden maken uiterlijk één maand na het verstrijken van de helft van de looptijd een tussentijds rapport over aan de administratie Werkgelegenheid, met kopie aan het STC van de regio, over de globale uitvoering van het plan, de stand van zaken en de knelpunten. Dit tussentijdse verslag maakt ook melding van de wijze waarop het personeel en/of hun vertegenwoordigers betrokken werden en worden bij de ontwikkeling en uitvoering van het diversiteitsplan. De administratie stelt voor de tussentijdse rapportage een standaardformulier ter beschikking. De administratie maakt een samenvattende tussentijdse rapportering over aan de minister. § 6. Op basis van een inhoudelijk eindrapport, een financieel verantwoordingsrapport en een advies door het STC wordt de toegekende subsidie na afloop van de actie daadwerkelijk toegekend. Het eindrapport wordt uiterlijk twee maanden na het aflopen van de subsidieperiode aan de administratie Werkgelegenheid overgemaakt. De administratie stelt voor deze eindrapportage een standaardformulier ter beschikking. § 7. Ingeval een subsidie wordt toegekend, heeft de aanvrager recht op een tussenkomst van 2/3 in de gedane uitgaven met betrekking tot het diversiteitsplan, met een maximum van 10.000 EUR. Voor financiering komen loonkosten en werkingsmiddelen ter uitvoering van het actieplan in aanmerking. Enkel de kosten die voortvloeien uit de voorbereiding en uitvoering van de specifieke acties voorzien in het diversiteitsplan komen voor subsidie in aanmerking. Komen derhalve niet in aanmerking voor subsidie : - de loutere inschakeling van leden van de kansengroepen in het productieproces; de subsidie kan niet aangewend worden als inschakelingpremie; - de aanschaf van algemene investeringsgoederen; - algemene technische opleidingen voor het personeel. § 8. Alle kosten dienen bewezen te worden, en de subsidie kan in geen geval gecumuleerd worden met een andere betoelaging voor dezelfde loonkosten en werkingsmiddelen. Als voorwaarde voor betaling van de subsidie geldt tevens dat aangegeven is op welke wijze de werknemers via de geëigende kanalen geïnformeerd en betrokken zijn bij de opmaak en uitvoering van het diversiteitsplan. § 9. Het objectief op Vlaams niveau is voor 2003 bepaald op 270 nieuwe diversiteitsplannen, met een minimumobjectief van 15 in hun uitvoering begeleide diversiteitsplannen per STC. Voor de realisatie van dit objectief wordt als richtbedrag 2.700.000 EUR voorzien. Mocht dit bedrag op 31 oktober 2003 niet uitgeput zijn, dan kan het worden aangewend voor een van de andere in dit besluit voorziene acties. Bij dreigende overschrijding van het richtbedrag voor diversiteitsplannen, bekijkt de administratie de stand van zaken bij de andere acties die in dit besluit voorzien worden. Wanneer uit de stand van uitvoering van de andere acties blijkt dat het totaal beschikbare bedrag dreigt overschreden te worden, dan stelt de administratie in overleg met de sociale partners een gemotiveerde rangorde op van de 15 laatst ingediende subsidieaanvragen voor een diversiteitsplan. HOOFDSTUK IV. - Ondersteuning bij het opstellen en uitvoeren van een beste praktijk in ondernemingen en instellingen
Art. 6.De inhoud van een beste praktijk § 1. Ter verdieping van het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteitsmanagement binnen organisaties, worden « beste praktijken » ontwikkeld in een aantal ondernemingen en instellingen. Om weerhouden te worden als « beste praktijk » moet de onderneming, de (openbare) instelling of het lokaal bestuur worden voorgedragen door een STC, door een sector of door de administratie Werkgelegenheid. Om voorgedragen te kunnen worden moet het gaan om een organisatie die een excellent diversiteitsplan (of een TRIVISI-leerproject, of een positieve actieplan, of een Zilverpasplan) heeft afgerond, een sterk geïntegreerde aanpak ontwikkelt op basis van een langetermijnvisie, met een goede mix van acties en een sterke betrokkenheid van de medewerkers en hun afgevaardigden. § 2. De onderneming, instelling of het lokale bestuur dat « een beste praktijk » ontwikkelt, voldoet verder aan de volgende voorwaarden : 1° een actieplan hebben opgestart in het kader van één van de vorige VESOC-actieplannen voor kansengroepen, of in het verleden bewezen inspanningen hebben geleverd rond gelijke kansen voor mannen en vrouwen of voor de integratie in de onderneming van arbeidsgehandicapten, allochtonen of oudere werknemers;2° haar ervaringen bekend maken en functioneren als voorbeeldonderneming binnen een regio en/of sector, en actief gebruik maken van (onderdelen van) de TRIVISI-producten;3° een diversiteitsplan opstellen dat voldoet aan alle voorwaarden gesteld onder de artikelen 3, 4 en 5 van dit besluit, met uitzondering van de voorwaarde onder artikel 5, § 2;4° het diversiteitsplan omvat daarnaast één of meerdere van de volgende acties : - optreden als peterbedrijf voor minstens één andere onderneming (die niet behoort tot de eigen juridische of economische bedrijfseenheid) die een beleid van diversiteit en evenredige arbeidsdeelname opstart; - experimenteerruimte bieden voor het uittesten van nieuwe methodieken of trainingspakketten die de integratie van leden van de kansengroepen binnen de onderneming bevorderen; - meewerken aan de ontwikkeling of de verfijning van nieuwe methodieken of acties, inzonderheid voor de verdere concretisering van de TRIVISI-producten; - zelf minstens twee andere ondernemingen of organisaties aanbrengen die een diversiteitsplan opstarten; 5° de « beste praktijk » richt zich op een geïntegreerde wijze tot meerdere kansengroepen.
Art. 7.De begunstigden § 1. Begunstigden zijn ondernemingen,(openbare) instellingen, andere arbeidsorganisaties uit de profit en non-profit sector. Daarbij wordt gestreefd naar een evenwicht tussen profit en non-profit, waarbij de klemtoon ligt op de profitsector zonder evenwel de engagementen rond diversiteit uit de afgesloten sectorconvenants te hypothekeren. § 2.Ook maximum drie lokale besturen komen voor een gesubsidieerde « beste praktijk » in aanmerking. Daarbij komen ook lokale besturen in aanmerking die participeren aan het diversiteitsproject van VVSG « Oud is niet out maar goud ».
Art. 8.De subsidievoorwaarden § 1. De aanvragers, zoals bedoeld in artikel 7 en onder de voorwaarden van artikel 6, dienen - zich te engageren tot een continuering van het beleid van diversiteit en evenredige arbeidsdeelname na de subsidieperiode - een diversiteitsplan voor te leggen, geadviseerd door het STC van hun regio - in cofinanciering te voorzien. § 2. De aanvragers dienen een aanvraag in bij het bevoegde STC of bij de administratie Werkgelegenheid, die in dat geval de aanvraag overmaakt aan het betrokken STC. Het STC beoordeelt de aanvraag en maakt zijn advies over aan de administratie binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag en uiterlijk op 17 oktober 2003. De administratie beoordeelt eveneens de aanvraag binnen de veertien dagen na ontvangst. Beide adviezen worden via de administratie aan de minister overgemaakt. De minister beslist over de toekenning van de subsidie, waarbij minstens één positief advies als voorwaarde geldt voor een goedkeuring. § 3. Voor de aanvragers die niet onder één STC ressorteren verloopt de procedure als volgt. Ze dienen een aanvraag in bij de administratie Werkgelegenheid. De administratie legt het dossier ter advies voor aan de vertegenwoordigers van de sociale partners en maakt dit advies, samen met het advies van de administratie over aan de minister, ten laatste binnen de dertig dagen na ontvangst en uiterlijk op 31 oktober 2003. De minister beslist over de toekenning van de subsidie, waarbij minstens één positief advies als voorwaarde geldt voor een goedkeuring. § 4. Een « beste praktijk » heeft een looptijd van minimum 6 en maximum 24 maanden. Beste praktijken met een looptijd van meer dan zes maanden maken uiterlijk één maand na het verstrijken van de helft van de looptijd een tussentijds rapport over aan de administratie Werkgelegenheid, met kopie aan het STC van de regio, over de globale uitvoering van het plan, de stand van zaken en de knelpunten. Dit tussentijdse verslag maakt ook melding van de wijze waarop het personeel en/of hun vertegenwoordigers betrokken werden en worden bij de ontwikkeling en uitvoering van de « beste praktijk ». De administratie stelt voor de tussentijdse rapportage een standaardformulier ter beschikking. De administratie maakt een samenvattende tussentijdse rapportering over aan de minister. § 5. Op basis van een inhoudelijk eindrapport, een financieel verantwoordingsrapport en een advies door het STC wordt de toegekende subsidie na afloop van de actie daadwerkelijk toegekend. Het eindrapport wordt uiterlijk twee maanden na het aflopen van de subsidieperiode aan de administratie Werkgelegenheid overgemaakt. De administratie stelt voor deze eindrapportage een standaardformulier ter beschikking. § 6. Ingeval een subsidie wordt toegekend, heeft de aanvrager recht op een tussenkomst van 2/3 in de gedane uitgaven met betrekking tot de beste praktijk, met een maximum van 10.000 EUR. Voor financiering komen loonkosten en werkingsmiddelen ter uitvoering van de beste praktijk in aanmerking. Enkel de kosten die voortvloeien uit de voorbereiding en uitvoering van de specifieke acties voorzien in de beste praktijk komen voor subsidie in aanmerking. Komen derhalve niet in aanmerking voor subsidie : - de loutere inschakeling van leden van de kansengroepen in het productieproces; de subsidie kan niet aangewend worden als inschakelingpremie; - de aanschaf van algemene investeringsgoederen; - algemene technische opleidingen voor het personeel. § 7. Alle kosten dienen bewezen te worden, en de subsidie kan in geen geval gecumuleerd worden met een andere betoelaging voor dezelfde loonkosten en werkingsmiddelen. Als voorwaarde voor betaling van de subsidie geldt tevens dat aangegeven is op welke wijze de werknemers via de geëigende kanalen geïnformeerd en betrokken zijn bij de opmaak en uitvoering van de beste praktijk. § 8. Het objectief op Vlaams niveau is voor 2003 bepaald op dertig nieuwe beste praktijken. Voor de realisatie van dit objectief wordt als richtbedrag 300.000 EUR voorzien. Mocht dit bedrag op 31 oktober 2003 niet uitgeput zijn, dan kan het worden aangewend voor een van de andere in dit besluit voorziene acties. Bij dreigende overschrijding van het richtbedrag voor « beste praktijken », bekijkt de administratie de stand van zaken bij de andere acties die in dit besluit voorzien worden. Wanneer uit de stand van uitvoering van de andere acties blijkt dat het totaal beschikbare bedrag dreigt overschreden te worden, dan stelt de administratie in overleg met de sociale partners een gemotiveerde rangorde op van de 5 laatst ingediende subsidieaanvragen voor een « beste praktijk ». HOOFDSTUK V. - Ondersteuning bij het opstarten en uitvoeren van een diversiteitsproject
Art. 9.De inhoud van diversiteitsprojecten § 1. Diversiteitsprojecten dienen ter ondersteuning van de structurele projecten in uitvoering van de gemeenschappelijke platformtekst van 3 december 2002 en van de acties in de ondernemingen, instellingen, lokale besturen en sectoren. Ze hebben een meer experimenteel en/of innoverend karakter, moeten snel kunnen inspelen op gesignaleerde noden, en één van hun componenten is steeds methodiekontwikkeling (of -verfijning) of ervaringsuitwisseling. Ze situeren zich binnen prioritaire actieterreinen en acties die aangegeven worden in de §§ 2-4 van dit artikel. § 2. Actieterrein « Ondersteuning uitvoering decreet evenredige participatie op de arbeidsmarkt ».
Prioritaire acties zijn : - versterking van de voorbeeldfunctie van de overheid o.m. door concretisering op administratie- en VOI-niveau van het positieve actieplan van het MVG voor allochtonen en arbeidsgehandicapten, door het ontwikkelen van aangepast vormings-, trainings- en sensibilisatiemateriaal, door doorlichting en optimalisering van de selectie-, wervings- en onthaalprocedure (met klemtoon op screening van de gebruikte tests op (culturele) bias), door instroomacties bij lokale besturen i.s.m. intermediairs - versterken van de rol van de intermediairs in het beleid van evenredige arbeidsdeelname onder meer door het ontwikkelen van aangepaste instrumenten (brochures, vormings- en trainingspakketten) § 3. Actieterrein « Vorming en training ».
Prioritaire acties zijn : - ontwikkeling van een « Draaiboek Diversiteitsplannen » - verdere concretisering van de producten van de « TRIVISI-pioniersgroep « Diversiteit » en verdere invulling van blinde vlekken in het opleidingsaanbod - methodiekontwikkeling rond de raakpunten tussen het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit enerzijds, en het cultuurbeleid anderzijds, in één pilootproject rond een praktijkgerichte alternerende opleiding voor vijf allochtone cultuurfunctionarissen - met het ontwikkelde en in ontwikkeling zijnde materiaal een aangepast en behoeftedekkkend aanbod voor regio's en sectoren ontwikkelen - vorming rond de DIVA-audit § 4. Actieterrein « bevorderen van ervaringsuitwisseling en sensibilisatie ».
Prioritaire acties zijn : - regionale intervisie en ervaringsuitwisseling tussen en met ondernemingen, lokale besturen, (vertegenwoordigers van de) kansengroepen.
Art. 10.Subsidievoorwaarden § 1. Binnen de perken van de op de begroting goedgekeurde kredieten voor de uitvoering van het Vlaams impulsbeleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, zoals overeengekomen tussen de Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners, kunnen subsidies worden toegekend aan de diversiteitsprojecten die passen binnen de prioritaire acties zoals vermeld in artikel 9 van dit besluit, voor zover zij voldoen aan de voorwaarden gesteld in de onderdelen 4.3 tot en met 4.6 van het bijgevoegde budgettaire implementatieplan ter operationalisering van dit besluit. § 2. Het maximumbedrag dat aan subsidies wordt toegekend voor het totaal van de posten ondersteuning van diversiteitsplannen, beste praktijken en diversiteitsprojecten samen bedraagt 3.050.359 EUR. Dit bedrag wordt in voorkomend geval verhoogd met de op 17 oktober 2003 niet bestede middelen voor de uitvoering van de in de inleiding van het budgettaire implementatieplan vermelde acties die niet onder de bepalingen van het budgettaire implementatieplan werden opgenomen. HOOFDSTUK VI. - Toezicht en slotbepalingen
Art. 11.De personeelsleden van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de aanwending van de toegekende gelden.
Art. 12.Dit besluit treedt in werking op 18 juli 2003
Art. 13.De Vlaamse minister, bevoegd voor werkgelegenheid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 18 juli 2003.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De minister vice-president van de Vlaamse regering, De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT