gepubliceerd op 03 mei 2000
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de toekenning van een verlof voorafgaand aan pensionering bij Kind en Gezin
18 FEBRUARI 2000. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de toekenning van een verlof voorafgaand aan pensionering bij Kind en Gezin
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 29 mei 1984 houdende oprichting van de instelling Kind en Gezin, inzonderheid op artikel 11, § 1, gewijzigd bij het decreet van 7 juli 1998;
Gelet op het advies van de raad van bestuur van Kind en Gezin, gegeven op 27 oktober 1999;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken, gegeven op 10 mei 1999;
Gelet op de akkoorden van de Vlaamse minister bevoegd voor begroting, gegeven op 25 mei 1999 en 18 februari 2000;
Gelet op het akkoord van de federale minister, bevoegd voor pensioenen, gegeven op 2 september 1999;
Gelet op het protocol nr 134.341 van 31 mei 1999 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 25 mei 1999, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State gegeven op 11 januari 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.De ambtenaar van niveau D en van niveau E van Kind en Gezin, die daartoe een aanvraag indient, kan een verlof voorafgaand aan de pensionering krijgen indien hij of zij : - op de ingangsdatum van het verlof minimum 56 jaar en maximum 59 jaar oud is; - bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar minstens 20 pensioengerechtigde dienstjaren zal hebben.
Art. 2.Het in artikel 1 bedoelde verlof is een recht.
Art. 3.De ambtenaar die van het vermelde verlof gebruik wil maken, dient vóór de ingangsdatum van het verlof tegen ontvangstbewijs een aanvraag in bij het afdelingshoofd van zijn of haar afdeling. Tussen de ambtenaar en zijn of haar afdelingshoofd wordt overleg gepleegd over de datum waarop het verlof ingaat. De aanvraag wordt met het advies van het afdelingshoofd doorgestuurd naar de leidend ambtenaar die de beslissing neemt. De datum waarop het verlof ingaat moet steeds de eerste dag van de maand zijn.
Art. 4.De beslissing wordt de ambtenaar ter kennis gebracht binnen de zestig kalenderdagen na de datum van de aanvraag. Indien de ambtenaar binnen de bovengenoemde termijn niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van de beslissing, wordt het verlof geacht toegestaan te zijn met ingang van de datum vermeld in de aanvraag.
Art. 5.De aanvrager is met verlof tot en met de maand waarin hij of zij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft. Dit verlof is voltijds en onherroepelijk. De aanvrager gaat de verplichting aan het vervroegd wettelijk rustpensioen op te nemen bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar.
Art. 6.De ambtenaar met verlof voorafgaand aan de pensionering ontvangt een wachtgeld dat gelijk is aan 70 % van zijn of haar salaris.
Art. 7.De ambtenaar ontvangt tevens het vakantiegeld, de eindejaarstoelage en de haard- of standplaatstoelage die worden beperkt tot 70 % van het bedrag voor volledige prestaties.
Art. 8.Het verlof voorafgaand aan pensionering wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. De ambtenaar heeft echter geen recht meer op een bevordering in graad en in salarisschaal.
Art. 9.Mits voorafgaande toelating mogen de ambtenaren die het in artikel 1 bedoelde verlof genieten, andere beroepsactiviteiten uitoefenen.
Indien de inkomsten uit die beroepsactiviteiten de grensbedragen bepaald bij de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen overschrijden, worden de in de artikelen 6 en 7 bedoelde vergoedingen verminderd of geschorst op dezelfde wijze als een rustpensioen.
Art. 10.Dit besluit treedt heden in werking en treedt buiten werking op 1 januari 2002.
Art. 11.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Bijstand aan Personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 18 februari 2000.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, Mevr. M. VOGELS