Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 maart 1998
gepubliceerd op 10 juni 1998

Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning, bedoeld in artikel 10 van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035595
pub.
10/06/1998
prom.
17/03/1998
ELI
eli/besluit/1998/03/17/1998035595/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 MAART 1998. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning, bedoeld in artikel 10 van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991


De Vlaamse regering, Gelet op de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december l991, inzonderheid op artikel 10, eerste lid, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 december 1997;

Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering op 19 december 1997, betreffende de aanvraag om advies aan de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 20 januari 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging : Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° bejaarden: personen van 60 jaar of ouder;2° rusthuis: één of meer gebouwen die functioneel een inrichting voor collectief verblijf vormen waar, onder welke benaming ook aan bejaarden die er op duurzame wijze verblijven, huisvesting wordt gegeven, alsmede geheel of gedeeltelijk de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke verzorging;3° serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening: één of meer gebouwen die, onder welke benaming ook functioneel een geheel vormen, bestaande uit individuele wooneenheden waar bejaarden zelfstandig wonen en uit gemeenschappelijke voorzieningen voor dienstverlening waarop zij facultatief een beroep kunnen doen;4° dagverzorgingscentrum: een gebouw of een gedeelte van een gebouw, onder welke benaming ook waar aan bejaarden zonder overnachting, dagverzorging wordt gegeven alsmede geheel of gedeeltelijk de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke verzorging;5° voorziening voor bejaarden: een rusthuis, een serviceflatgebouw of een woningcomplex met dienstverlening of een dagverzorgingscentrum;6° initiatiefnemer: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die door nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing of ingebruikname van een bestaand gebouw of een deel ervan, een voorziening voor bejaarden wenst uit te baten of het aantal opnamemogelijkheden ervan wenst te wijzigen en die zowel voor de individuele opnames of verhuring, als voor de organisatie van de zorg- en dienstverleningverantwoordelijk zal zijn;7° programmacijfer: planningselement voor voorzieningen voor bejaarden op basis van door de Vlaamse regering vastgelegde en aan bepaalde leeftijdscategorieën gerelateerde percentages;8° opnamemogelijkheid: een woongelegenheid in een rusthuis, een wooneenheid in een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening, of een verblijfseenheid in een dagverzorgingscentrum;9° administratie: de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn;10° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen. HOOFDSTUK II. - Procedure voor het verkrijgen van de voorafgaande vergunning

Art. 2.De initiatiefnemer stuurt de aanvraag voor het verkrijgen van de voorafgaande vergunning bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de decreten inzake voorzieningen voor bejaarden, gecoördineerd op 18 december 1991, gewijzigd bij het decreet van 15 juli 1997, of van de verlenging ervan, per aangetekende zending aan de administratie.

Art. 3.Om ontvankelijk te zijn moeten bij de aanvraag voor het verkrijgen van de voorafgaande vergunning de volgende stukken en inlichtingen gevoegd zijn: 1° de volledige identiteit van de initiatiefnemer;2° als de initiatiefnemer een rechtspersoon is, met uitzondering van een openbaar bestuur: de statuten van de initiatiefnemer en de eventuele wijzigingen ervan, alsook de rechtsgeldige beslissingen om een voorziening voor bejaarden uit te baten of de capaciteit ervan te wijzigen en om de aanvraag voor het verkrijgen van de voorafgaande vergunning in te sturen;3° als de initiatiefnemer een openbaar bestuur is: de rechtsgeldige beslissingen om een voorziening voor bejaarden uit te baten of de capaciteit ervan te wijzigen en om de aanvraag voor het verkrijgen van de voorafgaande vergunning in te sturen;4° een plan van de gemeente met aanduiding van de inplantingsplaats van het bestaande of ontworpen gebouw, waarbij met betrekking tot het onroerend goed in kwestie moet gevoegd worden: hetzij een eigendomsbewijs, hetzij een bewijs van een zakelijk of een genotsrecht, hetzij een voor ten minste drie maanden geldend bewijs van aankoopoptie, hetzij, als de initiatiefnemer een openbaar bestuur, is een principiële beslissing tot onteigening.5° in geval van nieuwbouw, uitbreiding, verbouwing of ingebruikname van een bestaand gebouw of een deel ervan: het bewijs dat het onroerend goed in kwestie stedenbouwkundig in aanmerking komt om er het initiatief te verwezenlijken;6° het aantal opnamemogelijkheden van de voorziening voor bejaarden of de wijziging ervan;7° als het om een bestaand gebouw gaat dat als voorziening voor bejaarden wordt ingericht of in gebruik genomen: een plan van de verschillende bouwlagen en hun afmetingen;8° een toelichting, waarin onder meer de volgende elementen aan bod dienen te komen: a) de verhouding van het totaal aantal voorafgaand vergunde en gerealiseerde opnamemogelijkheden tot het programmacijfer voor de gemeente in kwestie en voor de door de minister bepaalde regio;b) de verhouding van het aantal bezette tot het aantal gerealiseerde opnamemogelijkheden binnen de voorziening voor bejaarden waarop de aanvraag betrekking heeft;c) de geografische spreiding van de voorzieningen voor bejaarden binnen de gemeente in kwestie en binnen de door de minister bepaalde regio, in het licht van de toegankelijkheid of bereikbaarheid;d) het huidige of toekomstige profiel van de voorziening voor bejaarden waarvoor de voorafgaande vergunning wordt aangevraagd;e) de relatie met andere voorzieningen voor bejaarden;f) de visie op wonen, leven en verzorgen in de voorziening voor bejaarden waarvoor de voorafgaande vergunning wordt aangevraagd;g) de verwachte rentabiliteit en prijszetting;h) de professionele kwaliteitsgaranties van de initiatiefnemer.

Art. 4.Om ontvankelijk te zijn moeten bij de aanvraag voor het verkrijgen van de verlenging van de voorafgaande vergunning de volgende stukken en inlichtingen gevoegd zijn : 1° de volledige identiteit van de initiatiefnemer;2° als de initiatiefnemer een rechtspersoon is, met uitzondering van een openbaar bestuur: de eventuele wijzigingen van de statuten van de initiatiefnemer, evenals een rechtsgeldige beslissing om een aanvraag tot verlenging van de reeds verleende voorafgaande vergunning in te sturen;3° als de initiatiefnemer een openbaar bestuur is: een rechtsgeldige beslissing om een aanvraag tot verlenging van de reeds verleende voorafgaande vergunning in te sturen;4° een toelichting waarom het initiatief niet binnen de gestelde geldigheidsduur verwezenlijkt kon worden en welke stappen gezet worden om het alsnog te realiseren.

Art. 5.De administratie onderzoekt de ontvankelijkheid van de aanvraag voor het verkrijgen van de voorafgaande vergunning of van de verlenging ervan en licht de initiatiefnemer hierover in binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag. Ze kan bijkomende inlichtingen vragen. In dat geval wordt voornoemde termijn opgeschort tot aan de ontvangst van die inlichtingen.

Art. 6.Als de minister. het voornemen heeft de voorafgaande vergunning of de verlenging ervan te weigeren, wordt dit gemotiveerd voornemen bij aangetekend schrijven met kennisgeving van ontvangst, ter kennis van de initiatiefnemer gebracht. In het andere geval wordt de gemotiveerde beslissing die de voorafgaande vergunning of de verlenging ervan verleent op dezelfde wijze ter kennis van de initiatiefnemer gebracht.

De beslissing van de minister waarbij de voorafgaande vergunning wordt verleend of verlengd, vermeldt de identiteit van de initiatiefnemer, de aard van de werken, het type ouderenvoorziening, de inplantingsplaats en het aantal opnamemogelijkheden. HOOFDSTUK III. - Verzoek tot heroverweging

Art. 7.De initiatiefnemer of zijn wettelijke vertegenwoordiger beschikt over een termijn van vijfenveertig dagen om per aangetekend schrijven een gemotiveerd verzoekschrift aan de administratie te richten, waarin hij vraagt het voornemen opnieuw in overweging te nemen. In het verzoekschrift kan hij vragen om gehoord te worden.

De termijn gaat in de dag na de ontvangst van het voornemen tot weigering van de voorafgaande vergunning of het voornemen tot weigering van de verlenging ervan. Na die termijn wordt de initiatiefnemer onweerlegbaar geacht het voornemen te aanvaarden en wordt het voornemen van rechtswege geacht de definitieve beslissing van de minister te zijn.

In geval binnen de gestelde termijn een verzoek tot heroverweging aan de administratie werd gericht, bezorgt deze het verzoekschrift, samen met het volledige administratieve dossier en de eventuele verweermiddelen, binnen vijftien dagen na ontvangst aan een door de minister in te stellen adviserende beroepscommissie, die is samengesteld uit deskundigen inzake opvang voor bejaarden. Als de indiener hierom in zijn verzoekschrift heeft verzocht, wordt hij door de commissie gehoord.

De minister regelt de werking van deze beroepscommissie, met inbegrip van de behandelingstermijn. Hij kan geen beslissing nemen dan na ontvangst van het advies van de commissie tenzij, wanneer de termijn is verstreken waarbinnen het advies moest worden gegeven.

De gemotiveerde beslissing van de minister wordt, samen met het advies van de adviserende beroepscommissie, bij aangetekend schrijven met kennisgeving van ontvangst, ter kennis van de initiatiefnemer gebracht. HOOFDSTUK IV. - Geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning

Art. 8.De voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar.

Als de initiatiefnemer uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van deze geldigheidsduur een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de voorafgaande vergunning bij de administratie instuurt, kan de minister de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning eenmalig verlengen met drie jaar.

Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege.

Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden.

Art. 9.De initiatiefnemer is ertoe gehouden bij de aanvang van de werken voor de verwezenlijking van het initiatief waarvoor de voorafgaande vergunning verleend of verlengd werd, de administratie hiervan het bewijs te leveren en de planning inzake de voortgang van de werken en de datum van vermoedelijke ingebruikname van het initiatief mee te delen.

Art. 10.Behoudens uitdrukkelijke instemming van de minister is het de initiatiefnemer op straffe van verval van de voorafgaande vergunning verboden wijzigingen aan te brengen in de in artikel 6, tweede lid, vermelde essentiële elementen van het vergunde initiatief De minister kan hiertoe pas zijn instemming verlenen als de initiatiefnemer daartoe bij de administratie een gemotiveerd verzoek heeft ingediend.

In voorkomend geval wordt de voorafgaande vergunning aangepast met behoud van de oorspronkelijke geldigheidsduur bedoeld in artikel 8, eerste lid, of de verlengde geldigheidsduur bedoeld in artikel 8, tweede lid. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen

Art. 11.De volgende overgangsbepalingen zijn van toepassing : 1° voorafgaande vergunningen waarvan de geldigheidsduur van vijf jaar op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog niet verstreken is, kunnen nog eenmaal met drie jaar verlengd worden met toepassing van dit besluit;2° voorafgaande vergunningen die na een periode van vijf jaar al met drie jaar verlengd werden op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, kunnen nog éénmaal met twee jaar verlengd worden met toepassing van dit besluit;3° voorafgaande vergunningen die al voor een tweede maal met drie jaar verlengd werden op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit, blijven rechtsgeldig tot hun einddatum;4° de aanvragen tot het verkrijgen van een voorafgaande vergunning waarover de minister op datum van de inwerkingtreding van dit besluit nog geen beslissing heeft genomen, worden verder behandeld met toepassing van het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 1985 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning, bedoeld in artikel 9 van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 17 april 1991 en 27 april 1994, met dien verstande dat het bepaalde in artikel 6, tweede lid, in artikel 8, vierde lid, in artikel 9 en in artikel 10 van dit besluit, van toepassing is op de ingevolge deze bepaling verleende voorafgaande vergunningen.5° de aanvragen tot het verkrijgen van een verlenging van een voorafgaande vergunning waarover de minister op de datum van de inwerkingstreding van dit besluit nog geen beslissing heeft genomen, worden behandeld met toepassing van dit besluit.

Art. 12.Het besluit van de Vlaamse regering van 10 juli 1985 tot vaststelling van de regels voor het verlenen van de voorafgaande vergunning, bedoeld in artikel 9 van het decreet van 5 maart 1985 houdende regeling van de erkenning en subsidiëring van voorzieningen voor bejaarden, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 17 april 1991 en 27 april 1994, wordt opgeheven.

Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1998.

Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 maart 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Welzijn en Gezin, L. MARTENS

^