Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 17 december 2021
gepubliceerd op 18 maart 2022

Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie

bron
vlaamse overheid
numac
2022030715
pub.
18/03/2022
prom.
17/12/2021
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

17 DECEMBER 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie


DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW VERSLAG AAN DE VLAAMSE REGERING Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie Algemene toelichting BBT-conclusies voor voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie Titel III van het VLAREM ( besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 16/05/2014 pub. 06/10/2014 numac 2014035960 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de herverdeling van begrotingsartikelen van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014 type besluit van de vlaamse regering prom. 16/05/2014 pub. 06/10/2014 numac 2014035972 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de herverdeling van begrotingsartikelen van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014 type besluit van de vlaamse regering prom. 16/05/2014 pub. 17/09/2014 numac 2014035769 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de herverdeling van begrotingsartikelen van de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2014 sluiten houdende bijkomende algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties) bevat de algemene en sectorale voorwaarden die enkel van toepassing zijn voor GPBV-installaties.

Met dit wijzigingsbesluit worden de bijkomende sectorale milieuvoorwaarden voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie aan titel III van het VLAREM toegevoegd.

Deze toevoeging komt er naar aanleiding van de BBT-conclusies die op 4 december 2019 gepubliceerd werden in het Europees publicatieblad. Deze BBT-conclusies hebben een bindend karakter en vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden. De BBT-conclusies voor voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, dienen nu geïmplementeerd te worden in titel III van het VLAREM. Overeenkomstig artikel 5.4.6/1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM), gebeurt de omzetting van BBT-conclusies in eerste instantie door middel van algemene en sectorale milieuvoorwaarden.

Er werd voor geopteerd om zoveel mogelijk van de BBT's uit de BBT-conclusies in te voegen in titel III van het VLAREM. In de praktijk komt dit neer op de opname van bijna alle BBT's uit de BBT-conclusies in titel III van het VLAREM. Conform de bepalingen van afdeling 1.4.1 van titel II van het VLAREM worden alle BBT's uit de BBT-conclusies, met bijzondere aandacht voor de BBT's uit de BBT-conclusies die niet worden opgenomen in titel III van het VLAREM, geëvalueerd bij de algemene evaluatie. Deze evaluaties kunnen aanleiding geven tot het bijstellen van de milieuvoorwaarden.

Concrete omzetting van de BBT-conclusies Overeenkomstig artikel 5.4.3, § 2 van het DABM, moet er bij de omzetting van BBT-conclusies in titel III van het VLAREM rekening worden gehouden met: 1° de geldende milieukwaliteitsnormen, met inbegrip van de bijzondere milieukwaliteitsnormen;2° de bestaande toestand van het milieu en van de gezondheid van de mens, voor zover die gezondheid wordt beïnvloed door de toestand van het milieu, telkens voor zover de betrokken inrichtingen en activiteiten hier risico's of hinder voor kunnen veroorzaken;3° de ligging van de ingedeelde inrichtingen of activiteiten in of nabij gebieden die een bijzondere bescherming behoeven of hindergevoelige objecten;4° het feit dat de hinder en de risico's afkomstig van de exploitatie van de ingedeelde inrichtingen en activiteiten moeten worden beperkt tot een aanvaardbaar niveau. Er worden geen technieken weergegeven indien de betreffende BBT een milieuprestatieniveau (bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde) voorschrijft. Op die manier worden geen technieken opgelegd en is de exploitant in principe vrij om te kiezen hoe dat milieuprestatieniveau wordt behaald.

Er wordt naar gestreefd dat doelvoorschriften primeren op middelvoorschriften.

Daarnaast worden in de sectorspecifieke hoofdstukken van de BBT-conclusies indicatieve milieuprestatieniveau's opgenomen voor water- en energieverbruik. Vanwege hun indicatief karakter zijn deze opgenomen als richtwaarden in titel III van het VLAREM. Bij de omzetting van de BBT-conclusies in titel III van het VLAREM moet rekening worden gehouden met artikel 18 van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), waarbij er wordt bepaald dat er extra voorwaarden moeten worden gesteld indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm strengere voorwaarden moeten gelden dan die welke door toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar zijn.

In dit besluit worden de BBT-conclusies niet ruimer of strenger omgezet dan strikt noodzakelijk, gelet op bovenstaande verplichtingen van het DABM en de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging).

Mogelijkheid van een andere beste beschikbare techniek De exploitant heeft via artikel 1.7 van titel III van het VLAREM wel steeds de mogelijkheid om een andere beste beschikbare techniek toe te passen om het beoogde van de betreffende BBT te kunnen halen. Wanneer de exploitant verplicht wordt om een of meerdere (of een combinatie van) technieken toe te passen wordt er rechtstreeks naar de BBT-conclusies verwezen waar alle technieken staan opgesomd. De verschillende BBT-conclusies kunnen onder andere geraadpleegd worden op de websites van het Europese IPPC Bureau (http://eippcb.jrc.ec.europa.eu/reference/) en het BBT-kenniscentrum (http://emis.vito.be/nl/bbt/publicaties/bbt-conclusies).

Opbouw van het nieuwe hoofdstuk 3.15. Voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie De titel III van het VLAREM volgt grotendeels de opbouw van de BBT-conclusies. Dit resulteert in volgende structuur: Hoofdstuk 3.15. Voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie Afdeling 3.15.1 Toepassingsgebied en definities

Afdeling 3.15.2 Algemene bepalingen

Afdeling 3.15.3 Diervoeder

Afdeling 3.15.4 Brouwen

Afdeling 3.15.5 Zuivelbedrijven

Afdeling 3.15.6 Productie van ethanol

Afdeling 3.15.7 Verwerking van schaal- en schelpdieren

Afdeling 3.15.8 Groenten en fruit

Afdeling 3.15.9 Malen van graan

Afdeling 3.15.10 Verwerking van vlees

Afdeling 3.15.11 Verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van

plantaardige oliën Afdeling 3.15.12 Frisdranken en nectar of sap gemaakt van verwerkte

groenten en fruit Afdeling 3.15.13 Productie van zetmeel

Afdeling 3.15.14 Productie van suiker

BBT 13 en BBT 15 worden niet opgenomen in titel III van het VLAREM. De toepasbaarheid van deze BBT's wordt sterk gekoppeld aan een individuele toetsing aan de lokale omstandigheden. De noodzaak om deze BBT's te implementeren moet dus van geval tot geval beoordeeld worden.

Tijdens de algemene evaluaties zal worden geëvalueerd of deze specifieke BBT's uit de BBT-conclusie van toepassing zijn op de installatie. Indien nodig worden de milieuvoorwaarden bijgesteld om een volledige omzetting van de BBT-conclusies te bekomen.

Artikelsgewijze bespreking Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen Artikel 1 Dit artikel stelt dat dit besluit voorziet in de omzetting van het uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2031 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie.

Hoofdstuk 2. Wijzigingsbepalingen Artikel 2 Dit artikel voegt een voetnoot toe aan artikel 3.12.5.1.7. van titel III van het VLAREM (grote stookinstallaties), zodat de bepalingen volledig in lijn zijn met de bepalingen voor grote stookinstallaties in titel II van het VLAREM (artikel 5.43.3.25).

Artikel 3 Dit artikel voegt een hoofdstuk toe aan deel 3 "Sectorale Milieuvoorwaarden" van titel III van het VLAREM, namelijk Hoofdstuk 3.15. Voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie dat bestaat uit volgende elementen:

VLAREM III

BBT-conclusies

Toelichting

Afdeling 3.15.1. Toepassingsgebied en definities


3.15.1.1

Toepassingsgebied

- De activiteiten waarop de BBT-conclusies al dan niet betrekking hebben worden opgenomen. Zowel de rubrieken van de indelingslijst worden vermeld, als de overeenkomstige GPBV-activiteiten die zijn opgenomen in bijlage 1 bij VLAREM III. In deze bijlage worden de GPBV-activiteiten van bijlage I van het de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) letterlijk opgenomen. Deze bijlage heeft betrekking op het toepassingsgebied van hoofdstuk 2 van deze richtlijn. Gezien het belang van dit toepassingsgebied werd ervoor geopteerd om deze integraal over te nemen als bijlage 1 bij VLAREM III met het oog op eenvoud en transparantie van de omzetting van het toepassingsgebied van de BBT-conclusies. -Dit hoofdstuk is ook van toepassing bij een gecombineerde behandeling van afvalwater van verschillende herkomst als de belangrijkste vuilvracht afkomstig is van een of meer activiteiten die onder de toepassing van rubriek 45.16 van de indelingslijst vallen. - In § 2 van dit artikel worden de activiteiten vermeld die niet onder het hoofdstuk 3.15 vallen: - In punt 1 worden locatiegebonden stookinstallaties die hete gassen produceren die niet worden gebruikt voor het via direct contact verwarmen, drogen of anders behandelen van voorwerpen of materialen, vermeld. Deze activiteit valt mogelijk onder hoofdstuk 3.12 `grote stookinstallaties' van VLAREM III of onder hoofdstuk 5.43 van VLAREM II; - In punten 2 en 3 wordt verwezen naar activiteiten die mogelijk onder de BBT-conclusies voor de sector van slachthuizen en de verwerking van dierlijke bijproducten vallen. Op dit moment zijn deze BBT-conclusies nog niet gepubliceerd, en bijgevolg ook nog niet omgezet in VLAREM III. - Verwijzingen naar andere BBT-conclusies, referentiedocumenten of wetgeving die mogelijk relevant kunnen zijn, worden niet opgenomen.

3.15.1.2

Afkortingen en definities

- Enkel definities die niet gelijk zijn aan definities reeds opgenomen in het VLAREM én welke nodig zijn om de sectorale voorwaarden te kunnen begrijpen, worden opgenomen. - Bijkomend worden hier de definities opgenomen van de termen "activiteitsgraad" en "grondstoffen", die ook in de BBT-conclusies meermaals worden vermeld in de algemene overwegingen.

Afdeling 3.15.2. Algemene bepalingen


Onderafdeling 3.15.2.1 Toepasbaarheid

3.15.2.1.1

Toepasbaarheid: -7a -11 -12 -34, voetnoot 1

De toepasbaarheid van de technieken vermeld in BBT 7a, BBT 11, BBT 12 en voetnoot 1 van BBT 34 is mogelijk beperkt. Gezien de voorwaardelijke formulering in de BBT-conclusies, is een beoordeling nodig. Door dit te verankeren in de omgevingsvergunning kan deze beoordeling gebeuren via de evaluatie- of vergunningsprocedures. Dit biedt de bedrijven rechtszekerheid. Via dit artikel wordt dus de mogelijkheid gegeven om in de vergunning een afwijking toe te staan op deze technieken.

Onderafdeling 3.15.2.2. Algemene overwegingen

3.15.2.2.1

Processpecifieke bepalingen vs. algemene bepalingen

Dit artikel wordt, conform andere omzettingen van BBT-conclusies, opgenomen om onduidelijkheid te vermijden tussen algemene en (sub)sectorale bepalingen in de BBT-conclusies. Beiden zijn van toepassing. Door dit eenmalig op te nemen in een artikel, wordt vermeden dat dit telkens herhaald moet worden bij processpecifieke bepalingen.

Algemene overwegingen: lucht

- De standaardomstandigheden worden niet opgenomen in VLAREM III aangezien ze hetzelfde zijn als deze in VLAREM II (art. 4.4.3.3, § 1). - De eenheden worden steeds gegeven bij de betreffende emissiegrenswaarde. - Specifieke hexaanverliezen worden niet vermeld in VLAREM II en de definitie wordt daarom opgenomen in VLAREM III (echter niet in de algemene overwegingen, maar bij de enige BBT-conclusie waar gewag wordt gemaakt van specifieke hexaanverliezen).

3.15.2.2.2

Algemene overwegingen: lucht

- De definitie voor periodieke metingen uit de BBT-conclusies wordt, inclusief de voetnoot, opgenomen in VLAREM III aangezien deze afwijkt van de algemene bepalingen hieromtrent in titel II van het VLAREM (meer bepaald artikel 4.4.3.3 van titel II van het VLAREM). - Naast een bemonstering van 3x30 min wordt ook een continue bemonstering van 1x90 min toegelaten. Bedrijven uit verschillende sectoren zijn hiervoor vragende partij, en het betreft een vereenvoudiging voor de labo's, aangezien er anders een onderscheid is tussen titel II en III van het VLAREM-meetpunten (o.a. één versus drie metingen + verschillende monsternemingsduur). 1x90 min meten is aanvaardbaar, mits rekening gehouden wordt met doorbraak. In dit laatste geval, moeten bij een totale bemonsteringsduur van 90 min toch meerdere opeenvolgende metingen uitgevoerd worden. Dit wordt ondervangen door artikel 4.4.4.3, tweede lid, van titel II van het VLAREM, welke stelt dat de monsternemingsduur of frequentie zo nodig wordt verhoogd als men met de aangegeven monsternemingsduur of frequentie niet tot een betrouwbaar eindresultaat komt.

Bovenstaande wordt extra verduidelijkt door in het tweede lid te stellen dat de uitvoerder van de metingen verifieert dat de gekozen monsternemingsduur en meetfrequentie een representatieve meetwaarde oplevert voor de voorgeschreven referentiemethode.

De huidige periode van titel II van het VLAREM (60 minuten bemonsteren) opnemen in titel III van het VLAREM is geen optie, daar deze te afwijkend is van wat de BBT-conclusies voorschrijven.

3.15.2.2.3

Algemene overwegingen: lucht

De bepaling mbt gecombineerde afvoer via de schoorsteen wordt opgenomen in VLAREM III. Algemene overwegingen: water

- De eenheden worden steeds gegeven bij de betreffende emissiegrenswaarde. - De manier van uitmiddeling voor emissies naar water wordt niet opgenomen in titel III van het VLAREM. Daarvoor wordt teruggevallen op de reeds bestaande algemene bepalingen uit titel II van het VLAREM, die ook binnen titel III van het VLAREM van toepassing zijn. Ook wordt niet toegelaten om tijdsproportioneel te werken voor bemonsteringen, aangezien dit beperkingen inhoudt naar controle door de toezichthouder. - De manier waarop de berekening van het rendement van de emissiebeperking dient te gebeuren, is opgenomen in het laatste lid van Art. 3.15.2.9.2. (aangezien dat het enige artikel is waar deze berekening van toepassing is).

3.15.2.2.4

Algemene overwegingen: specifieke lozing van afvalwater

De formule voor de berekening van de richtwaarden voor specifieke lozing van afvalwater wordt opgenomen in VLAREM III.

3.15.2.2.5

Algemene overwegingen: specifiek energieverbruik

De formule voor de berekening van de richtwaarden voor specifiek energieverbruik wordt opgenomen in VLAREM III. Onderafdeling 3.15.2.3. Milieubeheersystemen

3.15.2.3.1

1.

- De verwijzing naar het geluidsbeheerplan (BBT 13) en geurbeheerplan (BBT15) worden niet opgenomen, aangezien beide BBT-conclusies sterk gekoppeld zijn aan een individuele toetsing aan de lokale omstandigheden en niet zijn opgenomen in titel III van het VLAREM. - Bij Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad is het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS) vastgesteld, een voorbeeld van een milieubeheersysteem dat in overeenstemming is met deze BBT.

3.15.2.3.2

2.

Alle elementen moeten worden toegepast, dus de BBT-conclusie is geheel opgenomen in VLAREM III. Onderafdeling 3.15.2.4. Monitoring

3.15.2.4.1

3.

Naar analogie met de omzetting van de BBT-conclusies voor CWW, worden de voorbeelden van de belangrijkste procesparameters en cruciale locaties mee opgenomen.

3.15.2.4.2

4.

- Naar analogie met de omzetting van andere BBT-conclusies, wordt in de eerste plaats verwezen naar de meetmethoden, vermeld in artikel 4, § 1, van bijlage 4.2.5.2. bij titel II van het VLAREM. - De referentiemeetmethodes zijn beschreven in het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water (WAC) - De monitoringfrequenties worden steeds ondergebracht bij de BBT-conclusies waarmee ze geassocieerd zijn.

3.15.2.4.3

5.

- Naar analogie met de omzetting van andere BBT-conclusies, wordt in de eerste plaats verwezen naar de meetmethoden, vermeld in bijlage 4.4.2 bij titel II van het VLAREM. - De referentiemeetmethodes zijn beschreven in het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van lucht (LUC). - De monitoringfrequenties worden steeds ondergebracht bij de BBT-conclusies waarmee ze geassocieerd zijn.

3.15.2.4.4

5.

Voor de parameters waarvoor in dit hoofdstuk geen specifieke bepalingen opgenomen worden, gelden overeenkomstig artikel 2.3.1 van titel III van het VLAREM de meetfrequenties overeenkomstig hoofdstuk 4.4 van titel II van het VLAREM. In titel II van het VLAREM gelden deze pas vanaf een bepaalde massastroom. Om een volledige omzetting van de BBT-conclusies te bekomen wordt in dit artikel een bijkomende bepaling opgenomen die een jaarlijkse meetfrequentie oplegt voor emissies waarvan de massastroom die drempel van bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM niet overschrijdt.

De meetfrequenties voor parameters die volgens de BBT-conclusies regelmatiger moeten gemonitord worden dan eenmaal per jaar, worden opgenomen in dit artikel, inclusief voetnoten 1 en 2 van BBT 5.

3.15.2.4.5

Er wordt bepaald dat de info rond specifieke lozing van afvalwater en specifiek energieverbruik ter inzage moet gehouden worden voor de toezichthouder, en, respectievelijk, de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) en het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA), om toetsing aan de richtwaarden mogelijk te maken.

Onderafdeling 3.15.2.5. Energie-efficiëntie

3.15.2.5.1

6.

- Techniek 6a moet altijd toegepast worden, en wordt daarom overgenomen in VLAREM III. - Een geschikte combinatie van de technieken vermeld in BBT 6b moet toegepast worden. Daarom wordt verwezen naar de beschrijving in de BBT-conclusies. - Er wordt in het derde lid gespecifieerd dat een energie-efficiëntieplan ter beschikking wordt gesteld voor de toezichthouder en het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap (VEKA). - Energie-intensieve inrichtingen stellen al een energieplan op overeenkomstig Hoofdstuk V van het energiebesluit, en wensen de relevante gegevens mogelijks aan te wenden voor het energie-efficiëntieplan zoals bepaald in titel III van het VLAREM, zodat slechts één plan moet worden opgesteld. - De aangeleverde relevante informatie uit het energie-efficiëntieplan wordt gebruikt ter aftoetsing van de richtwaarden voor specifiek energieverbruik, vermeld in verschillende artikels (per subsector) in dit hoofdstuk.

Onderafdeling 3.15.2.6. Waterverbruik en lozing van afvalwater

3.15.2.6.1

7.

- Techniek 7a moet in principe altijd toegepast worden, en wordt daarom overgenomen in VLAREM III. Enkel op basis van de toepasbaarheid kan hiervan afgeweken worden, dit moet geval per geval bekeken worden.

Daarom is het mogelijk om van dit artikel af te wijken in de omgevingsvergunning, met toepassing van artikel 3.15.2.1.1 - Een geschikte combinatie van de technieken vermeld in BBT 7b tot en met 7k moet toegepast worden. Daarom wordt verwezen naar de beschrijving in de BBT-conclusies.

Onderafdeling 3.15.2.7. Schadelijke stoffen

3.15.2.7.1

8.

"één of een combinatie van" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 8 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.15.2.7.2

9.

- Om verder te verduidelijken wat kan worden verstaan onder een "laag aardopwarmingsvermogen", wordt een richtwaarde van 150 toegevoegd voor nieuwe installaties en bestaande installaties die hun koelinstallatie vervangen.

Onderafdeling 3.15.2.8. Hulpbronnenefficiëntie

3.15.2.8.1

10.

"één of een combinatie van" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 10 uit de BBT-conclusies verwezen.

Onderafdeling 3.15.2.9. Emissies naar water

3.15.2.9.1

11.

- BBT 11 is mogelijk niet toepasbaar voor bestaande installaties.

Daarom is het mogelijk om van dit artikel af te wijken in de omgevingsvergunning, met toepassing van artikel 3.15.2.1.1. - De beschrijving bevat essentiële informatie, en wordt daarom opgenomen in dit artikel.

3.15.2.9.2

12.

- Voetnoot 1 wordt opgenomen in de aanhef van de tabel - Voetnoten 4, 5, 7 en 9 hebben betrekking op de toepasbaarheid. Een verdere evaluatie op basis van informatie over het verwijderingsrendement die verstrekt wordt door de exploitant is echter nodig om na te gaan of van deze voetnoten kan gebruikt gemaakt worden. De waarden worden opgenomen in titel III van het VLAREM. De mogelijkheid wordt voorzien om in de omgevingsvergunning af te wijken van de algemene emissiegrenswaarden tot maximaal de waarden uit de voetnoten via artikel 3.15.2.1.1. - Voetnoten 2 en 8 hebben betrekking op de toepasbaarheid, maar zijn slechts beperkt van toepassing. Ze moeten geval per geval bekeken worden, en worden daarom niet opgenomen. Het is wel mogelijk om van dit artikel af te wijken in de omgevingsvergunning, met toepassing van artikel 3.15.2.1.1 - Voetnoten 3 geeft een indicatie over een BZV-waarde die kan behaald worden door toepassing van BBT. Omdat er een link is tussen CZV en BZV, wordt het niet nodig geacht deze waarde als richtwaarde in titel III van het VLAREM, omdat voor CZV reeds emissiegrenswaarden zijn opgenomen. - Voetnoot 6 gaat over verschillen binnen de BBT-GEN-range, en wordt daarom niet opgenomen. - Voor bepaalde subsectoren zijn de emissiegrenswaarden uit titel II van het VLAREM strenger dan de bovengrens van de BBT-GEN. Daarom zijn bijkomende voetnoten opgenomen voor zwevende stoffen (voor vleesverwerking), totaal stikstof (voor verwerking van vis- en vleeswaren, brouwerijen, zuivelbedrijven, aardappel- en conservenbedrijven) en fosfor (voor zuivelbedrijven, bijkomend jaargemiddelde voor diepvries- en chipsbedrijven in de aardappelsector en conservenbedrijven).

3.15.2.9.3

4.

De meetfrequenties van de emissies voor lozing van afvalwater naar het oppervlaktewater worden opgenomen in VLAREM III, inclusief bijhorende voetnoten.

Onderafdeling 3.15.2.10. Geluid

3.15.2.10.1

14.

"één of een combinatie van" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 14 uit de BBT-conclusies verwezen.

Afdeling 3.15.3. Diervoeder


3.15.3.1.

Specifiek energieverbruik

- Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde. - voetnoten 1 geeft extra informatie, maar is niet relevant voor opname in titel III van het VLAREM omdat het gaat over de ondergrens van de BBT-GMPN. - voetnoot 2 gaat over de toepasbaarheid, maar is voorwaardelijk geformuleerd en wordt daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM. Gezien het richtwaarden betreft, is het niet nodig om hiervoor de mogelijkheid te voorzien af te wijken van de waarde in de omgevingsvergunning via artikel 3.15.2.1.1. De bepaling over de toepasbaarheid kan wel worden beoordeeld tijdens de algemene evaluatie. - voetnoot 3 wordt deels opgenomen. De uitzonderingsbepaling voor installaties gelegen in gebieden met een koud klimaat is niet van toepassing op Vlaanderen.

3.15.3.2.

16. 6.

- De verwijzing naar de technieken uit BBT 6 (art. 3.15.2.5.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1.

3.15.3.3.

Specifieke lozing van afvalwater

Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde.

3.15.3.4.

17.

Omdat de technieken voor een ruimer proces worden gedefinieerd dan de BBT-GEN, worden ze opgenomen in titel III van het VLAREM.

3.15.3.5.

17.

De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW.

Afdeling 3.15.4. Brouwen


3.15.4.1.

18.

- Omdat de milieuprestatieniveau's indicatief zijn, en dus worden opgenomen in titel III van het VLAREM als richtwaarden, wordt ook verwezen naar de technieken vermeld in BBT 18. - De verwijzing naar de technieken uit BBT 6 (art. 3.15.2.5.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1.

3.15.4.2.

Specifieke lozing van afvalwater

Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde.

3.15.4.3.

19.

"één of beide" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 19 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.15.4.4.

20.

De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW.

Afdeling 3.15.5. Zuivelbedrijven


3.15.5.1.

21. 6.

- Omdat de milieuprestatieniveau's indicatief zijn, en dus worden opgenomen in titel III van het VLAREM als richtwaarden, wordt ook verwezen naar de technieken vermeld in BBT 21. - De verwijzing naar de technieken uit BBT 6 (art. 3.15.2.5.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1. - Voetnoot 1 gaat over de toepasbaarheid, maar is voorwaardelijk geformuleerd en wordt daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM. Gezien het richtwaarden betreft, is het niet nodig om hiervoor de mogelijkheid te voorzien af te wijken van de waarde in de omgevingsvergunning via artikel 3.15.2.1.1. De bepaling over de toepasbaarheid kan wel worden beoordeeld tijdens de algemene evaluatie.

3.15.5.2.

Specifieke lozing van afvalwater

Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde.

3.15.5.3.

22.

"één of een combinatie van" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 22 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.15.5.4.

23.

De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW.

Afdeling 3.15.6. Productie van ethanol


3.15.6.1.

24.

Deze BBT is opgenomen inclusief de beschrijving, gezien deze bijkomende, essentiële informatie bevat.

Afdeling 3.15.7. De verwerking van vis en schaal- en schelpdieren


3.15.7.1.

25.

- De verwijzing naar de technieken uit BBT 7 (art. 3.15.2.6.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1.

3.15.7.2.

26. 5.

- De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW. - Voetnoot (1) geeft bijkomende informatie over de gebruikte technieken en wordt opgenomen in titel III van het VLAREM.

Afdeling 3.15.8. Groenten en fruit


3.15.8.1.

27.

- Omdat de milieuprestatieniveau's indicatief zijn, en dus worden opgenomen in titel III van het VLAREM als richtwaarden, wordt ook de techniek uit BBT 27 overgenomen. - De verwijzing naar de technieken uit BBT 6 (art. 3.15.2.5.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1. - De beschrijving van de techniek in BBT 27 omvat vrij gedetailleerde info over de temperatuur tot dewelke groenten en fruit moeten worden gekoeld voordat ze de vriestunnel ingaan (ongeveer 4° C) en over de mogelijkheid tot hergebruik van het water uit de voedingsmiddelen in het koelproces. Beide beschrijvingen zijn echter niet eenduidig (cfr. de bewoordingen "ongeveer" en "kunnen" i.p.v. "worden") en worden daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM. De beschrijving wordt wel mee geëvalueerd tijdens de algemene evaluatie van de vergunningsvoorwaarden. - Voetnoot 1 gaat over de toepasbaarheid, maar is voorwaardelijk geformuleerd en wordt daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM. Gezien het richtwaarden betreft, is het niet nodig om hiervoor de mogelijkheid te voorzien af te wijken van de waarde in de omgevingsvergunning via artikel 3.15.2.1.1. De bepaling over de toepasbaarheid kan wel worden beoordeeld tijdens de algemene evaluatie. - Voetnoten 2 en 3 zijn gerelateerd aan de ondergrens van het BBT-GMPN en worden niet overgenomen in titel III van het VLAREM.

3.15.8.2.

Specifieke lozing van afvalwater

- Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde. - Voetnoten 1 en 2 gaan over de toepasbaarheid, maar zijn voorwaardelijk geformuleerd en worden daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM. Gezien het richtwaarden betreft, is het niet nodig om hiervoor de mogelijkheid te voorzien af te wijken van de waarde in de omgevingsvergunning via artikel 3.15.2.1.1. De bepaling over de toepasbaarheid kan wel worden beoordeeld tijdens de algemene evaluatie.

Afdeling 3.15.9. Malen van graan


3.15.9.1.

Specifiek energieverbruik

Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde.

3.15.9.2.

28.

De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW.

Afdeling 3.15.10. De verwerking van vlees


3.15.10.1.

Specifiek energieverbruik

- Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde. - voetnoot 1 geeft een eenduidige beperking van de toepasbaarheid en wordt opgenomen. - voetnoot 2 gaat over de toepasbaarheid, maar is voorwaardelijk geformuleerd en wordt daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM. Gezien het richtwaarden betreft, is het niet nodig om hiervoor de mogelijkheid te voorzien af te wijken van de waarde in de omgevingsvergunning via artikel 3.15.2.1.1. De bepaling over de toepasbaarheid kan wel worden beoordeeld tijdens de algemene evaluatie.

3.15.10.2.

Specifieke lozing van afvalwater

- Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde. - voetnoot 1 geeft een eenduidige beperking van de toepasbaarheid en wordt opgenomen.

3.15.10.3.

29. 5.

De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW.

3.15.10.4.

5.

- De voetnoot dat stelt dat monitoring alleen van toepassing is wanneer een thermische oxidator wordt gebruikt, wordt opgenomen.

Afdeling 3.15.11. De verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage

van plantaardige oliën

3.15.11.1.

30.

- Omdat de milieuprestatieniveau's indicatief zijn, en dus worden opgenomen in titel III van het VLAREM als richtwaarden, wordt ook de techniek uit BBT 30 overgenomen. - De beschrijving geeft extra informatie die kan gebruikt worden tijdens de algemene evaluatie van de vergunningsvoorwaarden, maar biedt geen meerwaarde in titel III van het VLAREM en wordt bijgevolg niet opgenomen. - De verwijzing naar de technieken uit BBT 6 (art. 3.15.2.5.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1.

3.15.11.2.

Specifieke lozing van afvalwater

Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde.

3.15.11.3.

31.

De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW.

3.15.11.4.

32.

Algemene overwegingen

- De definitie van "specifieke hexaanverliezen" uit de algemene overwegingen wordt opgenomen onder dit artikel, omdat het enkel in BBT 32 wordt gebruikt.

3.15.11.5.

5.

- De meetfrequentie en bijhorende voetnoot wordt opgenomen.

Afdeling 3.15.12. Frisdranken en nectar of sap gemaakt van verwerkte

groenten en fruit

3.15.12.1.

33.

- Omdat de milieuprestatieniveau's indicatief zijn, en dus worden opgenomen in titel III van het VLAREM als richtwaarden, wordt ook de technieken vermeld in BBT 33. - De verwijzing naar de technieken uit BBT 6 (art. 3.15.2.5.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1.

3.15.12.2.

Specifieke lozing van afvalwater

Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde.

Afdeling 3.15.13. De productie van zetmeel


3.15.13.1.

Specifiek energieverbruik

- Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde. - Voetnoot 1 bevat essentiële informatie en wordt opgenomen in de hoofding van de tabel. - Voetnoot 2 geeft een eenduidige beperking van de toepasbaarheid wordt opgenomen.

3.15.13.2.

Specifieke lozing van afvalwater

- Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde. - Voetnoot 1 bevat essentiële informatie en wordt opgenomen in de hoofding van de tabel. - Voetnoot 2 geeft een eenduidige beperking van de toepasbaarheid wordt opgenomen.

3.15.13.3.

34.

- Voetnoot 1 van BBT 34 heeft betrekking op de toepasbaarheid, maar is slechts beperkt van toepassing. De voetnoot moet geval per geval bekeken worden, en wordt daarom niet opgenomen. Het is wel mogelijk om van dit artikel af te wijken in de omgevingsvergunning, met toepassing van artikel 3.15.2.1.1

Afdeling 3.15.14. De productie van suiker


3.15.14.1.

35.

- Omdat de milieuprestatieniveau's indicatief zijn, en dus worden opgenomen in titel III van het VLAREM als richtwaarden, wordt ook de technieken vermeld in BBT 33. - De verwijzing naar de technieken uit BBT 6 (art. 3.15.2.5.1.) wordt niet overgenomen, omdat dit reeds wordt ondervangen door artikel 3.15.2.2.1. - Voetnoot 1 bevat bijkomende informatie, maar is niet essentieel en wordt bijgevolg niet opgenomen in titel III van het VLAREM.

3.15.14.2.

Specifieke lozing van afvalwater

Het indicatieve milieuprestatieniveau wordt opgenomen als richtwaarde.

3.15.14.3.

36

Omdat de technieken voor een ruimer proces worden gedefinieerd dan de BBT-GEN, worden ze opgenomen in titel III van het VLAREM. "één of een combinatie van" impliceert dat niet alle technieken moeten worden toegepast, daarom wordt rechtstreeks naar BBT 36 uit de BBT-conclusies verwezen.

3.15.14.4.

36.

De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW.

3.15.14.5.

37.

- De bovengrens van de BBT-GEN wordt opgenomen als EGW. Voetnoot 1 van BBT 37 geeft extra informatie over de ondergrens van het BBT-GEN-bereik, maar bevat geen algemeen toepasbare voorwaarden en wordt daarom niet opgenomen in titel III van het VLAREM.

3.15.14.6.

5.

De meetfrequentie wordt opgenomen.

3.15.14.7.

5.

De meetfrequentie en bijhorende voetnoot wordt opgenomen.

Hoofdstuk 3. Slotbepaling Artikel 4 Dit artikel stelt de klassieke slotbepaling vast.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR

17 DECEMBER 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie Rechtsgronden Dit besluit is gebaseerd op: - het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, artikel 5.4.3, § 1, ingevoegd bij het decreet van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type decreet prom. 25/04/2014 pub. 23/10/2014 numac 2014036510 bron vlaamse overheid Decreet betreffende de omgevingsvergunning type decreet prom. 25/04/2014 pub. 12/05/2014 numac 2014035516 bron vlaamse overheid Decreet houdende het rechtsherstel van ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvan de planmilieueffectrapportage werd opgesteld met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008 betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan type decreet prom. 25/04/2014 pub. 27/08/2014 numac 2014035897 bron vlaamse overheid Decreet betreffende de handhaving van de omgevingsvergunning sluiten.

Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 12/02/2021. - De Raad van State heeft advies 69.387/1 gegeven op 8 juni 2021, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. - De voorschriften van artikel 5.4.4 van het DABM zijn vervuld: het voorontwerp van besluit van de Vlaamse Regering werd van 3 augustus 2020 tot en met 14 september 2020 gepubliceerd op de website van het Departement Omgeving.

Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.

Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT: Hoofdstuk 1. Inleidende bepaling

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van het uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2031 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad, van conclusies over de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie.

Hoofdstuk 2. Wijzigingsbepalingen

Art. 2.In artikel 3.12.5.1.7 van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juni 2019Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 28/06/2019 pub. 02/10/2019 numac 2019041958 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor grote stookinstallaties type besluit van de vlaamse regering prom. 28/06/2019 pub. 16/09/2019 numac 2019014447 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot goedkeuring van de wijzigingen van de statuten van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening aangebracht door de Algemene Vergadering van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening op 7 juni 2019 sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° in de tabel wordt na de zinsnede "een keer per drie maanden (3)" de zinsnede "(4)" toegevoegd; 2° onder de tabel wordt een voetnoot (4) ingevoegd, die luidt als volgt: "(4) De periodieke meting van SO2 en stof is niet vereist voor gasturbines en gasmotoren.".

Art. 3.Aan deel 3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2020Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 19/06/2020 pub. 05/10/2020 numac 2020015334 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van titel II van het VLAREM van 1 juni 1995, titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor afvalbehandeling, en het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning sluiten, wordt een hoofdstuk 3.15, dat bestaat uit artikel 3.15.1.1 tot en met 3.15.14.7, toegevoegd, dat luidt als volgt: "Hoofdstuk 3.15. Voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie Afdeling 3.15.1. Toepassingsgebied en definities

Art. 3.15.1.1. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op: 1° de inrichtingen, vermeld in rubriek 45.6, b), van de indelingslijst; 2° de inrichtingen, vermeld in rubriek 45.16 van de indelingslijst; 3° de inrichtingen, vermeld in rubriek 3.6.7 van de indelingslijst, als het behandelde afvalwater afkomstig is van een of meer installaties waarin een of meer activiteiten worden uitgevoerd die onder de toepassing van rubriek 45.6, b), of 45.16 van de indelingslijst vallen; 4° de gecombineerde behandeling van afvalwater van verschillende herkomst als de belangrijkste vuilvracht afkomstig is van een of meer activiteiten die onder de toepassing van rubriek 45.6, b), of 45.16 van de indelingslijst vallen; 5° ethanolproductie die plaatsvindt in een installatie die valt onder de activiteitsbeschrijving, vermeld in rubriek 45.16, 2°, van de indelingslijst, of een activiteit die rechtstreeks met de installatie samenhangt.

Bestaande installaties, als vermeld in artikel 3.15.1.2, 2°, voldoen uiterlijk op 4 december 2023 aan dit hoofdstuk.

De overeenkomstige GPBV-activiteiten zijn de activiteiten, vermeld in punt 6.4, b) en c), van bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd. § 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op: 1° stookinstallaties die hete gassen produceren die niet worden gebruikt om voorwerpen of materialen via direct contact te verwarmen, te drogen of anders te behandelen;2° de productie van grondstoffen op basis van dierlijke bijproducten, zoals rendering en smelten van vetten, productie van vismeel en visolie, bloedverwerking en de vervaardiging van gelatine;3° het opdelen van karkassen van slachtdieren in standaarddeelstukken en het versnijden van pluimvee. Art. 3.15.1.2. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° nieuwe installatie: een installatie die voor het eerst wordt vergund op het terrein van de installatie na 4 december 2019, of een volledige vervanging van een installatie na 4 december 2019;2° bestaande installatie: een andere installatie dan een nieuwe installatie;3° activiteitsgraad: de totale hoeveelheid verwerkte producten of grondstoffen, afhankelijk van de specifieke sector, uitgedrukt in ton per jaar of hectoliter per jaar.De verpakking is niet inbegrepen in het gewicht van het product; 4° grondstoffen: alle materialen die in de installatie worden aangevoerd, behandeld of verwerkt voor de productie van levensmiddelen of diervoeders, tenzij het anders is vermeld in dit hoofdstuk.5° BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie: de conclusies inzake de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) die zijn opgenomen in de bijlage bij het uitvoeringsbesluit (EU) 2019/2031 van de Commissie van 12 november 2019 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies, voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie. Afdeling 3.15.2. Algemene bepalingen

Onderafdeling 3.15.2.1. Toepasbaarheid Art. 3.15.2.1.1. Met toepassing van de bepalingen over de toepasbaarheid, vermeld in punt a) van BBT 7, BBT 11, voetnoot 2 en 8 van BBT 12 en voetnoot 1 van BBT 34 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, kan er in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit worden afgeweken van de volgende artikelen van dit besluit: 1° artikel 3.15.2.6.1 met toepassing van punt a) van BBT 7; 2° artikel 3.15.2.9.1 met toepassing van BBT 11; 3° artikel 3.15.2.9.2 met toepassing van voetnoot 2 en 8 van BBT 12; 4° artikel 3.15.13.3 met toepassing van voetnoot 1 van BBT 34.

Onderafdeling 3.15.2.2. Algemene overwegingen Art. 3.15.2.2.1. De processpecifieke bepalingen, vermeld in afdeling 3.15.4 tot en met 3.15.14, zijn van toepassing naast de algemene bepalingen die in deze afdeling beschreven worden.

Art. 3.15.2.2.2. Voor periodieke metingen van emissies naar lucht wordt een van de volgende bemonsteringsperioden gebruikt om de meetwaarde te bepalen: 1° continue bemonstering gedurende negentig minuten;2° bemonstering gedurende drie opeenvolgende tijdsintervallen van ten minste dertig minuten.De meetwaarde wordt hierbij berekend als het debietgewogen rekenkundig gemiddelde van de verschillende metingen.

De uitvoerder van de metingen verifieert dat de gekozen monsternemingsduur en het aantal bemonsteringen een representatieve meetwaarde opleveren voor de voorgeschreven referentiemethode.

Voor parameters waarvoor, door beperkingen op het vlak van bemonstering of analyse of door operationele omstandigheden, de bemonsteringsperioden, vermeld in het eerste lid, niet geschikt zijn, kan een meer geschikte bemonsteringsperiode worden vastgelegd. De exploitant laat de motivatie daarvoor opnemen in het meetrapport.

Art. 3.15.2.2.3. Als de afgassen uit twee of meer bronnen via dezelfde schoorsteen worden afgevoerd, is de emissiegrenswaarde van toepassing op de gecombineerde afvoer via de schoorsteen. Als voor de bronnen verschillende emissiegrenswaarden van toepassing zijn, wordt de emissiegrenswaarde die van toepassing is op de gecombineerde afvoer via de schoorsteen, vastgesteld door de emissiegrenswaarden die worden bepaald door de individuele bronnen te combineren volgens een mengregel op basis van het aandeel in het debiet.

Art. 3.15.2.2.4. De richtwaarden voor specifieke lozing van afvalwater hebben betrekking op jaargemiddelden en worden berekend met de volgende formule: Specifieke lozing van afvalwater = lozing van afvalwater/activiteitsgraad De lozing van afvalwater, vermeld in de teller van de breuk, vermeld in het eerste lid, is de totale hoeveelheid afvalwater die door de specifieke processen in kwestie wordt geloosd als directe lozing, indirecte lozing of verspreiding over het land gedurende de productieperiode, uitgedrukt in m3/jaar, met uitzondering van eventueel afzonderlijk geloosd koelwater en afstromend water.

Art. 3.15.2.2.5. De richtwaarden voor specifiek energieverbruik hebben betrekking op jaargemiddelden en worden berekend met de volgende formule: Specifiek energieverbruik = eindenergieverbruik/activiteitsgraad Het eindenergieverbruik, vermeld in de teller van de breuk, vermeld in het eerste lid, is de totale hoeveelheid energie die door de specifieke processen in kwestie wordt verbruikt in de vorm van warmte en elektriciteit gedurende de productieperiode, uitgedrukt in MWh/jaar.

Onderafdeling 3.15.2.3. Milieubeheersystemen Art. 3.15.2.3.1. Om de totale milieuprestatie te verbeteren, wordt een milieubeheersysteem ingevoerd en nageleefd dat al de volgende elementen omvat: 1° betrokkenheid, leiderschap en verantwoordingsplicht van het management, met inbegrip van het hoger management, bij de uitvoering van een effectief milieubeheersysteem;2° een analyse waarin onder meer de context van de organisatie wordt vastgesteld, de behoeften en verwachtingen van de betrokken partijen worden bepaald, en de kenmerken van de installatie die verband houden met mogelijke risico's voor het milieu en de menselijke gezondheid, en ook de toepasselijke wettelijke milieuvoorschriften worden vastgesteld;3° ontwikkeling van een milieubeleid dat de continue verbetering van de milieuprestaties van de installatie omvat;4° vaststelling van de doelstellingen en de prestatie-indicatoren voor belangrijke milieuaspecten, met inbegrip van het waarborgen van de naleving van toepasselijke wettelijke voorschriften;5° planning en uitvoering van de nodige procedures en maatregelen, met inbegrip van corrigerende en preventieve maatregelen waar nodig, om de milieudoelstellingen te verwezenlijken en milieurisico's te vermijden;6° vaststelling van de structuren, de taken en de verantwoordelijkheden voor milieuaspecten en -doelstellingen en beschikbaarstelling van de benodigde financiële middelen en personeel;7° waarborging van het vereiste niveau van deskundigheid en bewustzijn van werknemers van wie de werkzaamheden van invloed kunnen zijn op de milieuprestaties van de installatie;8° interne en externe communicatie;9° bevordering van de betrokkenheid van werknemers bij goede milieubeheerpraktijken;10° het opstellen en actueel houden van een managementhandleiding en schriftelijke procedures voor de controle op activiteiten met aanzienlijke milieueffecten, en ook van relevante gegevens;11° doeltreffende operationele planning en procesbeheersing;12° uitvoering van geschikte onderhoudsprogramma's;13° paraatheid bij noodsituaties en rampenplannen, met inbegrip van het voorkomen en beperken van de nadelige effecten van noodsituaties;14° het in aanmerking nemen, bij het (her)ontwerpen van een installatie of een deel daarvan, van de milieueffecten ervan gedurende de hele levensduur, met inbegrip van de bouw, het onderhoud, de exploitatie en de ontmanteling;15° uitvoering van een monitoring- en meetprogramma;16° uitvoering van een sectorale benchmarking op regelmatige basis;17° periodieke onafhankelijke, als dat praktisch haalbaar is, interne audits en ook periodieke onafhankelijke externe audits om de milieuprestaties te beoordelen en vast te stellen of het milieubeheersysteem voldoet aan de voorgenomen regelingen en of het op de juiste wijze wordt uitgevoerd en gehandhaafd;18° evaluatie van de oorzaken van gevallen van niet-naleving, uitvoering van corrigerende maatregelen naar aanleiding van gevallen van niet-naleving, beoordeling van de doeltreffendheid van corrigerende maatregelen en vaststelling of soortgelijke gevallen van niet-naleving bestaan of zouden kunnen optreden;19° periodieke beoordeling door het hoger management van het milieubeheersysteem en de blijvende geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid ervan;20° het volgen en in aanmerking nemen van de ontwikkeling van schonere technieken. Specifiek voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie is het ook van belang rekening te houden met de volgende aspecten van het milieubeheersysteem die in voorkomend geval in de volgende artikelen worden beschreven: 1° overzicht van water-, energie- en grondstoffenverbruik en van afvalwater- en afgasstromen als vermeld in artikel 3.15.2.3.2; 2° energie-efficiëntieplan als vermeld in artikel 3.15.2.5.1.

De mate van gedetailleerdheid en formalisering van het milieubeheersysteem is over het algemeen gerelateerd aan de aard, de omvang en de complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.

Art. 3.15.2.3.2. Om de hulpbronnenefficiëntie te verbeteren en de emissies te verminderen, wordt een overzicht opgemaakt, dat actueel gehouden wordt en regelmatig herzien wordt, ook als zich een belangrijke wijziging voordoet, van het water-, energie- en grondstoffenverbruik en van de afvalwater- en afgasstromen, dat deel uitmaakt van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.15.2.3.1.

Het overzicht bevat al de volgende elementen: 1° informatie over de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelproductieprocessen, met inbegrip van: a) vereenvoudigde processtroomdiagrammen waaruit de herkomst van de emissies blijkt;b) beschrijvingen van procesgeïntegreerde technieken en technieken om afvalwater en afgas te behandelen om emissies te voorkomen of te verminderen, met inbegrip van de prestaties ervan; 2° informatie over waterverbruik en -gebruik en vaststelling van acties om het waterverbruik en de hoeveelheid afvalwater te verminderen als vermeld in artikel 3.15.2.6.1; 3° informatie over de omvang en de kenmerken van de afvalwaterstromen, met inbegrip van: a) gemiddelde waarden en variabiliteit van debiet, pH en temperatuur;b) gemiddelde concentratie en vrachten van de relevante verontreinigende stoffen en parameters en de variabiliteit daarvan;4° informatie over de eigenschappen van de afgasstromen, met inbegrip van: a) gemiddelde waarden en variabiliteit van debiet en temperatuur;b) gemiddelde concentratie en vrachten van de relevante verontreinigende stoffen en parameters en de variabiliteit daarvan;c) de aanwezigheid van andere stoffen die van invloed kunnen zijn op het afgasbehandelingssysteem of de veiligheid van de installatie; 5° informatie over het energieverbruik en -gebruik, de hoeveelheid gebruikte grondstoffen en ook de hoeveelheid en kenmerken van de geproduceerde residuen, en vaststelling van acties om de hulpbronnenefficiëntie voortdurend te verbeteren als vermeld in artikel 3.15.2.5.1 en 3.15.2.8.1; 6° vaststelling en uitvoering van een passende monitoringstrategie met het oog op verbetering van de hulpbronnenefficiëntie, waarbij rekening wordt gehouden met het energie-, water- en grondstoffenverbruik.De monitoring kan directe metingen, berekeningen of registratie met een passende frequentie omvatten. De monitoring wordt uitgesplitst op het meest geschikte niveau.

In het eerste lid, 5°, wordt verstaan onder residu: een stof die of een voorwerp dat als afvalstof of bijproduct wordt gegenereerd door de activiteiten die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen.

De mate van gedetailleerdheid van het overzicht is over het algemeen gerelateerd aan de aard, de omvang en de complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.

Het overzicht wordt ter beschikking gehouden van de toezichthouder en van de Vlaamse Milieumaatschappij.

Onderafdeling 3.15.2.4. Monitoring Art. 3.15.2.4.1. Voor relevante emissies naar water, zoals vastgesteld in het overzicht van afvalwaterstromen, vermeld in artikel 3.15.2.3.2, worden de belangrijkste procesparameters en ten minste het debiet, de pH en de temperatuur van het afvalwater op cruciale locaties gemonitord.

Art. 3.15.2.4.2. De emissies naar water worden gemonitord conform de meetmethoden, vermeld in artikel 4, § 1, van bijlage 4.2.5.2 bij titel II van het VLAREM. Als er geen meetmethoden worden vermeld, worden de CEN-normen gevolgd. Als er geen CEN-normen bestaan, worden de ISO- normen, de nationale normen of andere internationale normen toegepast die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren.

Art. 3.15.2.4.3. De emissies naar de lucht worden gemonitord conform de meetmethoden, vermeld in bijlage 4.4.2 bij titel II van het VLAREM. Als er geen meetmethoden worden vermeld, worden de CEN-normen gevolgd.

Als er geen CEN-normen bestaan, worden de ISO-normen, de nationale normen of andere internationale normen toegepast die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren. Er wordt geen correctie doorgevoerd voor het zuurstofgehalte, tenzij het anders bepaald is in dit hoofdstuk.

Art. 3.15.2.4.4. Parameters waarvoor in dit hoofdstuk emissiegrenswaarden worden bepaald en waarvan de emissie de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, worden minstens een keer per jaar gemeten, tenzij het anders bepaald is in dit hoofdstuk.

De metingen worden uitgevoerd bij de hoogst verwachte emissietoestand onder normale bedrijfsomstandigheden. 3.15.2.4.5. De gegevens die nodig zijn om de specifieke lozing van afvalwater te berekenen, worden ter inzage gehouden van de toezichthouder en de Vlaamse Milieumaatschappij.

De gegevens die nodig zijn om het specifiek energieverbruik te berekenen, worden ter inzage gehouden van de toezichthouder en het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap.

Onderafdeling 3.15.2.5. Energie-efficiëntie Art. 3.15.2.5.1. De energie-efficiëntie wordt verbeterd door een geschikte combinatie van de technieken, vermeld in punt b) van BBT 6 BBT 6b van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, en een energie-efficiëntieplan, dat deel uitmaakt van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.15.2.3.1, toe te passen.

Het energie-efficiëntieplan, vermeld in het eerste lid, omvat de vaststelling en de berekening van het specifiek energieverbruik van de activiteit(en), waarbij jaarlijkse essentiële prestatie-indicatoren worden vastgesteld en waarbij periodieke doelstellingen voor verbetering en acties die daarmee verband houden, worden gepland. Het plan wordt aangepast aan de specifieke kenmerken van de installatie.

Het energie-efficiëntieplan, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt ter beschikking gesteld van de toezichthouder en het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap als die daarom verzoekt.

Onderafdeling 3.15.2.6. Waterverbruik en lozing van afvalwater Art. 3.15.2.6.1. Het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater worden verminderd door een van de technieken of een combinatie van de technieken b) tot en met k), vermeld in BBT 7 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen en door recycling en hergebruik van water toe te passen.

Onderafdeling 3.15.2.7. Schadelijke stoffen Art. 3.15.2.7.1. Het gebruik van schadelijke stoffen wordt voorkomen of verminderd door een van de technieken of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 8 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Art. 3.15.2.7.2. Emissies van stoffen die de ozonlaag aantasten en van stoffen met een hoog aardopwarmingsvermogen die afkomstig zijn van het koelen en invriezen, worden voorkomen door koelmiddelen te gebruiken die de ozonlaag niet aantasten en die een laag aardopwarmingsvermogen hebben.

Voor nieuwe installaties, en voor bestaande installaties die hun koelinstallatie vervangen, geldt voor de koelmiddelen een aardopwarmingsvermogen van 150 als richtwaarde.

Onderafdeling 3.15.2.8. Hulpbronnenefficiëntie Art. 3.15.2.8.1. De hulpbronnenefficiëntie wordt verbeterd door een van de technieken of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 10 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Onderafdeling 3.15.2.9. Emissies naar water Art. 3.15.2.9.1. Ongecontroleerde emissies naar water worden voorkomen door een passende bufferopslagcapaciteit voor afvalwater te bieden.

De passende bufferopslagcapaciteit, vermeld in het eerste lid, wordt bepaald met een risicobeoordeling, waarbij ten minste rekening wordt gehouden met de aard van de verontreinigende stof(fen), de effecten van die verontreinigende stoffen op de verdere behandeling van het afvalwater en het ontvangende milieu. Het afvalwater uit de bufferopslag wordt pas geloosd nadat passende maatregelen zijn genomen.

Art. 3.15.2.9.2. De emissiegrenswaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op de lozing van het afvalwater op oppervlaktewater, behalve bij emissies die afkomstig zijn van het malen van graan, de verwerking van groenvoeder en de productie van droog voeder voor huisdieren en van mengvoeders:

parameter

emissiegrenswaarde (mg/l)

CZV1

1002

zwevende stoffen

503

totaal stikstof

204 5 6

totaal fosfor

27


(1) De emissiegrenswaarde voor CZV kan worden vervangen door een emissiegrenswaarde voor TOC.De correlatie tussen CZV en TOC wordt per geval bepaald door een MER-deskundige die erkend is in de discipline water, deeldomein oppervlakte- en afvalwater als vermeld in artikel 6, 1°, d), 4), van het VLAREL van 19 november 2010. De emissiegrenswaarde voor TOC heeft de voorkeur omdat bij TOC-monitoring geen zeer toxische verbindingen hoeven te worden gebruikt. (2) Als het rendement van de emissiebeperking groter is dan of gelijk is aan 95% als jaargemiddelde of als gemiddelde over de productieperiode, kan in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit van de emissiegrenswaarde worden afgeweken tot de volgende maxima: a) 120 mg/l voor zuivelbedrijven en voor installaties voor de verwerking van groenten en fruit, uitgezonderd installaties voor de verwerking van aardappelen;b) 155 mg/l voor installaties voor de productie van suiker;c) 200 mg/l voor installaties voor de verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van plantaardige oliën.(3) De emissiegrenswaarde bedraagt 30 mg/l voor installaties voor de verwerking van vleeswaren.(4) Als het rendement van de emissiebeperking groter is dan of gelijk is aan 80% als jaargemiddelde of als gemiddelde over de productieperiode, kan in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit van de emissiegrenswaarde worden afgeweken tot maximaal 30 mg/l, behalve voor installaties voor de verwerking van aardappelen, groentendiepvries- en conservenbedrijven, andere dan bedrijven met verwerking van bladgroenten (1 april tot en met 31 mei) of erwten (1 juni tot en met 15 juli) en andere dan 4de gamma-bedrijven, vis- en vleeswaren, brouwerijen en zuivelbedrijven.(5) De emissiegrenswaarde bedraagt 15 mg/l voor de verwerking van vis- en vleeswaren, brouwerijen en zuivelbedrijven.(6) De emissiegrenswaarde bedraagt 15 mg/l voor verse aardappelproducten en diepvries- en chipsbedrijven in de aardappelverwerkingssector.Voor diepvries- en chipsbedrijven kan in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit van de emissiegrenswaarden worden afgeweken tot maximaal 20 mg/l. De emissiegrenswaarde bedraagt 15 mg/l voor groentendiepvries- en conservenbedrijven. Van deze emissiegrenswaarde kan voor bedrijven met verwerking van bladgroenten (1 april tot en met 31 mei) of erwten (1 juni tot en met 15 juli) en voor 4de gamma-bedrijven in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit worden afgeweken met een maximum van 20 mg/l of tot een maximum van 30 mg/l indien het rendement van de emissiebeperking groter is dan of gelijk is aan 80% als jaargemiddelde of als gemiddelde over de productieperiode (zie ook voetnoot 4). Bij de verwerking van bladgroenten (1 april tot en met 31 mei) of erwten (1 juni tot en met 15 juli) is deze emissiegrenswaarde van 20mg/l of 30 mg/l gekoppeld aan een jaargemiddelde van 10 mg/l. (7) Als het rendement van de emissiebeperking groter is dan of gelijk is aan 95% als jaargemiddelde of als gemiddelde over de productieperiode, kan in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit van de emissiegrenswaarde worden afgeweken tot de volgende maxima: a) 2,5 mg/l voor zuivelbedrijven;b) 4 mg/l voor installaties die gemodificeerd of gehydrolyseerd zetmeel produceren;c) 5 mg/l voor installaties voor de verwerking van groenten en fruit, gekoppeld aan een jaargemiddelde van 2,5 mg/l voor diepvries- en chipsbedrijven in de aardappelverwerkingssector en een jaargemiddelde van 3 mg/l voor diepvries- en conservenbedrijven;d) 10 mg/l voor installaties voor de verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van plantaardige oliën die zeepsplitsing toepassen. Voor TOC, CZV, totaal stikstof en totaal fosfor is de berekening van het gemiddelde rendement van de emissiebeperking, vermeld in het eerste lid, gebaseerd op de influent- en effluentbelasting van de afvalwaterbehandelingsinstallatie.

Art. 3.15.2.9.3. De emissies van de lozing van afvalwater naar het oppervlaktewater worden gemeten met de frequentie, vermeld in de volgende tabel:

parameter

meetfrequentie1

CZV2 3

dagelijks 4

TOC2 3

dagelijks 4

zwevende stoffen2

dagelijks 4

totaal stikstof2

dagelijks 4

totaal fosfor2

dagelijks 4

BZV2

maandelijks

chloride

maandelijks


(1) De meetfrequentie is alleen van toepassing als de stof in kwestie op basis van het overzicht, vermeld in artikel 3.15.2.3.2, wordt geïdentificeerd als relevant in de afvalwaterstroom. (2) De meetfrequentie is alleen van toepassing bij directe lozing in oppervlaktewater.(3) TOC-monitoring en CZV-monitoring zijn alternatieven. TOC-monitoring is de voorkeursoptie omdat daarbij geen zeer toxische verbindingen hoeven te worden gebruikt. (4) De meetfrequenties kunnen worden verlaagd tot minimaal een keer per maand, op voorwaarde dat is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn, en na goedkeuring door de toezichthouder. Onderafdeling 3.15.2.10. Geluid Artikel 3.15.2.10.1. Geluidsemissies worden voorkomen of, als dat niet haalbaar is, verminderd door een van de technieken of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 14 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen. Afdeling 3.15.3. Diervoeder

Art. 3.15.3.1. De richtwaarden van het specifiek energieverbruik, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op de productie van mengvoeder en voeder voor huisdieren. Ze worden uitgedrukt in MWh/ton producten:

product

specifiek energieverbruik

mengvoeder

0,11

droog voeder voor huisdieren

0,5

nat voeder voor huisdieren

0,85


(1) De richtwaarde bedraagt 0,12 als warmtebehandeling wordt gebruikt voor de bestrijding van salmonella. Art. 3.15.3.2. De energie-efficiëntie bij de verwerking van groenvoeder wordt verbeterd door een geschikte combinatie van de technieken, vermeld in BBT 16 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Art. 3.15.3.3. De richtwaarde van de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van de productie van nat voeder voor huisdieren, bedraagt 2,4 m3/ton producten.

Art. 3.15.3.4. De geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van de verwerking van diervoeder, worden verminderd door een van de technieken, vermeld in BBT 17 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Art. 3.15.3.5. De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het vermalen bij de vervaardiging van mengvoeders, bedraagt 5 mg/Nm3 voor nieuwe installaties en 10 mg/Nm3 voor bestaande installaties.

De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van de pelletkoeling bij de vervaardiging van mengvoeders, bedraagt 20 mg/Nm3.

De concentratie van de geleide emissies van stof naar de lucht, afkomstig van het drogen van groenvoeder, die de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, wordt om de drie maanden gemeten.

De meetfrequentie, vermeld in het derde lid, kan worden verlaagd tot minstens een keer per jaar als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° er is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn;2° de toezichthouder heeft zijn goedkeuring gegeven. De concentratie van de geleide emissies van stof naar de lucht, afkomstig van het drogen van het extruderen van droog voeder voor huisdieren, die de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, wordt een keer per jaar gemeten. Afdeling 3.15.4. Brouwen

Art. 3.15.4.1. De energie-efficiëntie wordt verbeterd door een geschikte combinatie van de technieken, vermeld in BBT 18 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

De richtwaarde van het specifiek energieverbruik, afkomstig van het brouwen, bedraagt 0,05 MWh/hl producten.

Art. 3.15.4.2. De richtwaarde van de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van het brouwen, bedraagt 0,5 m3/hl producten.

Art. 3.15.4.3. De hoeveelheid te verwijderen afval wordt verminderd door een van de technieken of beide technieken, vermeld in BBT 19 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Art. 3.15.4.4. Geleide stofemissies naar lucht worden verminderd door het gebruik van een doekenfilter of van zowel een cycloon als een doekenfilter.

De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van de behandeling en verwerking van mout en ongemout, bedraagt 5 mg/Nm3 voor nieuwe installaties en 10 mg/Nm3 voor bestaande installaties. Afdeling 3.15.5. Zuivelbedrijven

Art. 3.15.5.1. De energie-efficiëntie wordt verbeterd door een geschikte combinatie van de technieken, vermeld in BBT 21 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op het specifiek energieverbruik van zuivelbedrijven. Ze worden uitgedrukt in MWh/ton grondstoffen:

ten minste 80% van de productie is

specifiek energieverbruik

consumptiemelk

0,6

kaas

0,22

poeder

0,5

gefermenteerde melk

1,6


Art. 3.15.5.2. De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van zuivelbedrijven. Ze worden uitgedrukt in m3/ton grondstoffen:

ten minste 80% van de productie is

specifieke lozing van afvalwater

consumptiemelk

3

kaas

2,5

poeder

2,7


Art. 3.15.5.3. De hoeveelheid te verwijderen afval wordt verminderd door een van de technieken of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 22 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Art. 3.15.5.4. De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het drogen, bedraagt 10 mg/Nm3.

De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het drogen van gedemineraliseerd weipoeder, caseïne en lactose, bedraagt 20 mg/Nm3. Afdeling 3.15.6. Productie van ethanol

Art. 3.15.6.1. De hoeveelheid te verwijderen afval wordt verminderd door gist na de vergisting terug te winnen en te hergebruiken. De gist mag niet worden teruggewonnen als de vinasse als diervoeder wordt gebruikt. Afdeling 3.15.7. De verwerking van vis en schaal- en schelpdieren

Art. 3.15.7.1. Het waterverbruik en de hoeveelheid geloosd afvalwater worden verminderd door een van de technieken of beide technieken, vermeld in BBT 25 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Art. 3.15.7.2. Geleide emissies naar lucht van organische stoffen afkomstig van het roken van vis worden verminderd door een of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 26 van de BBT-conclusies voor voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie toe te passen.

De emissiegrenswaarde van geleide emissies van totaal organische koolstof naar lucht, afkomstig van een rookkamer, bedraagt 50 mg/Nm3.

De emissiegrenswaarde is niet van toepassing als de massastroom van totaal organische koolstof minder dan 500 g/u bedraagt.

De concentratie van de geleide emissies van totaal organische koolstof naar lucht, afkomstig van rookkamers, wordt jaarlijks gemeten. Afdeling 3.15.8. Groenten en fruit

Art. 3.15.8.1. De energie-efficiëntie wordt verbeterd door groenten en fruit te koelen vóór ze ingevroren worden.

De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op het specifiek energieverbruik van de sector groenten en fruit. Ze worden uitgedrukt in MWh/ton producten:

specifiek proces

specifiek energieverbruik

verwerking van aardappelen met uitzondering van de productie van zetmeel

2,1

verwerking van tomaten

2,4


Art. 3.15.8.2. De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van de sector groenten en fruit. Ze worden uitgedrukt in m3/ton producten:

specifiek proces

specifieke lozing van afvalwater

verwerking van aardappelen met uitzondering van de productie van zetmeel

6

verwerking van tomaten als recycling van water mogelijk is

10


Afdeling 3.15.9. Malen van graan

Art. 3.15.9.1. De richtwaarde van het specifiek energieverbruik van het malen van graan bedraagt 0,13 MWh/ton producten.

Art. 3.15.9.2. De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het malen van graan, bedraagt 5 mg/Nm3.

De concentratie van de geleide emissies van stof naar de lucht, afkomstig van het reinigen van graan, die de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, wordt een keer per jaar gemeten. Afdeling 3.15.10. De verwerking van vlees

Art. 3.15.10.1. De richtwaarde van het specifiek energieverbruik van de verwerking van vlees bedraagt 2,6 MWh/ton grondstoffen.

De richtwaarde, vermeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de productie van kant-en-klaarmaaltijden en -soepen.

Art. 3.15.10.2. De richtwaarde van de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van de verwerking van vlees, bedraagt 8 m3/ton grondstoffen.

De richtwaarde, vermeld in het eerste lid, is niet van toepassing op processen waarbij directe waterkoeling wordt gebruikt, en op de productie van kant-en-klaarmaaltijden en -soepen.

Art. 3.15.10.3. Geleide emissies naar lucht van organische stoffen afkomstig van het drogen van vlees worden verminderd door een of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 29 van de BBT-conclusies voor voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie toe te passen.

De emissiegrenswaarde van geleide emissies van totaal organische koolstof naar lucht, afkomstig van een rookkamer, bedraagt 50 mg/Nm3.

De emissiegrenswaarde is niet van toepassing als de massastroom van totaal organische koolstof minder dan 500 g/u bedraagt.

De concentratie van de geleide emissies van totaal organische koolstof naar lucht, afkomstig van rookkamers, wordt jaarlijks gemeten.

Art. 3.15.10.4. De concentratie van de geleide emissies van NOx en CO naar lucht, afkomstig van rookkamers, die de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, wordt eenmaal per jaar gemeten als een thermische oxidator wordt gebruikt. Afdeling 3.15.11. De verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage

van plantaardige oliën Art. 3.15.11.1. De energie-efficiëntie wordt verbeterd door een hulpvacuüm op te wekken.

De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op het specifiek energieverbruik van de verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van plantaardige oliën. Ze worden uitgedrukt in MWh/ton geproduceerde olie:

specifiek proces

specifiek energieverbruik

geïntegreerd persen-extraheren en raffineren van koolzaad of zonnebloemzaden

1,05

geïntegreerd extraheren en raffineren van sojabonen

1,65

alleenstaande raffinage

0,45


Art. 3.15.11.2. De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn vantoepassing op de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van de verwerking van oliehoudende zaden en de raffinage van plantaardige oliën. Ze worden uitgedrukt in m3/ton geproduceerde olie:

specifiek proces

specifieke lozing van afvalwater

geïntegreerd persen-extraheren en raffineren van koolzaad of zonnebloemzaden

0,75

geïntegreerd extraheren en raffineren van sojabonen

1,9

alleenstaande raffinage

0,9


Art. 3.15.11.3. De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het transport en de preparatie van zaden, bedraagt 5 mg/Nm3 voor nieuwe installaties en 10 mg/Nm3 voor bestaande installaties.

De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het drogen en koelen van meel, bedraagt 20 mg/Nm3.

Art. 3.15.11.4. De jaargemiddelde emissiegrenswaarde voor specifieke hexaanverliezen, afkomstig van de verwerking van oliehoudende zaden en raffinage, bedraagt 0,55 kg/ton verwerkte zaden of bonen voor sojabonen en 0,7 kg/ton verwerkte zaden of bonen voor koolzaad en zonnebloemzaden.

De emissiegrenswaarde voor hexaanverliezen wordt berekend met de volgende formule: Specifieke hexaanverliezen = hexaanverliezen/grondstoffen De hexaanverliezen, vermeld in de teller van de breuk, vermeld in het eerste lid, is de totale hoeveelheid hexaan die de installatie verbruikt voor elke soort zaden of bonen, uitgedrukt in kg/jaar De grondstoffen, vermeld in de noemer van de breuk, vermeld in het eerste lid, is de totale hoeveelheid van elke soort gereinigde zaden of bonen die wordt verwerkt, uitgedrukt in ton/jaar.

Art. 3.15.11.5. De concentratie van de geleide emissies van totaal organische koolstof naar lucht, afkomstig van de verwerking van oliehoudende zaden en raffinage van plantaardige oliën, wordt jaarlijks gemeten. De concentratie wordt gemeten tijdens een tweedaagse meetcampagne. Afdeling 3.15.12. Frisdranken en nectar of sap, gemaakt van verwerkte

groenten en fruit Art. 3.15.12.1. De energie-efficiëntie wordt verbeterd door een geschikte combinatie van de technieken, vermeld in BBT 33 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

De richtwaarde van het specifiek energieverbruik van de productie van frisdranken en nectar of sap, gemaakt van verwerkte groenten en fruit, bedraagt 0,035 MWh/hl producten.

Art. 3.15.12.2. De richtwaarde van de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van de productie van frisdranken en nectar of sap, gemaakt van verwerkte groenten en fruit, bedraagt 0,2 m3/hl producten. Afdeling 3.15.13. De productie van zetmeel

Art. 3.15.13.1. De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op het specifiek energieverbruik van de productie van zetmeel. Ze worden uitgedrukt in MWh/ton grondstoffen, waarbij de hoeveelheid grondstoffen betrekking heeft op de brutotonnage:

specifiek proces

specifiek energieverbruik

verwerking van aardappelen, uitsluitend voor de productie van natuurlijk zetmeel

0,14

verwerking van mais of tarwe voor de productie van natuurlijk zetmeel in combinatie met gemodificeerd of gehydrolyseerd zetmeel

1,251


(1) De richtwaarde is niet van toepassing op de productie van polyolen. Art. 3.15.13.2. De richtwaarden, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van de productie van zetmeel. Ze worden uitgedrukt in m3/ton grondstoffen, waarbij de hoeveelheid grondstoffen betrekking heeft op de brutotonnage:

specifiek proces

specifieke lozing van afvalwater

verwerking van aardappelen, uitsluitend voor de productie van natuurlijk zetmeel

1,15

verwerking van mais of tarwe voor de productie van natuurlijk zetmeel in combinatie met gemodificeerd of gehydrolyseerd zetmeel

3,91


(1) De richtwaarde is niet van toepassing op de productie van polyolen. Art. 3.15.13.3. De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het drogen van zetmeel, eiwit en vezels, bedraagt 5 mg/Nm3 voor nieuwe installaties en 10 mg/Nm3 voor bestaande installaties. Afdeling 3.15.14. De productie van suiker

Art. 3.15.14.1. De energie-efficiëntie wordt verbeterd door een van de technieken of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 35 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

De richtwaarde van het specifiek energieverbruik van de verwerking van suikerbieten bedraagt 0,4 MWh/ton bieten.

Art. 3.15.14.2. De richtwaarde van de specifieke lozing van afvalwater, afkomstig van de verwerking van suikerbieten, bedraagt 1 m3/ton bieten.

Art. 3.15.14.3. Geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp, worden voorkomen of verminderd door een van de technieken of een combinatie van de technieken, vermeld in BBT 36 van de BBT-conclusies voor de voedingsmiddelen-, dranken- en zuivelindustrie, toe te passen.

Art. 3.15.14.4. De emissiegrenswaarde van geleide stofemissies naar lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp boven 500° C, bedraagt 100 mg/Nm3. Er geldt een referentiezuurstofgehalte van 16% en er wordt geen correctie doorgevoerd voor het watergehalte.

De concentratie van de geleide emissies van stof naar de lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp, die de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, wordt maandelijks gemeten.

De meetfrequentie, vermeld in het tweede lid, kan worden verlaagd tot minstens een keer per jaar als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° er is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn;2° de toezichthouder heeft zijn goedkeuring gegeven. Art. 3.15.14.5. De emissiegrenswaarde van geleide SOx-emissies naar lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp boven 500 ° C als niet wordt gebruikgemaakt van aardgas, bedraagt 100 mg/Nm3. Er geldt een referentiezuurstofgehalte van 16% en er wordt geen correctie doorgevoerd voor het watergehalte.

De concentratie van de geleide SOx-emissies naar de lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp, als niet gebruik gemaakt wordt van aardgas, die de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, wordt om de zes maanden gemeten.

In het eerste en tweede lid wordt verstaan onder SOx: de som van zwaveldioxide, zwaveltrioxide en aerosolen van zwavelzuur, uitgedrukt als SO2.

De meetfrequentie, vermeld in het tweede lid, kan worden verlaagd tot minstens een keer per jaar als aan al de volgende voorwaarden is voldaan: 1° er is aangetoond dat de emissieniveaus voldoende stabiel zijn;2° de toezichthouder heeft zijn goedkeuring gegeven. Art. 3.15.14.6. De concentratie van de geleide emissies van PM2,5 en PM10 naar lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp, wordt jaarlijks gemeten.

Art. 3.15.14.7. De concentratie van de geleide emissies van NOx en CO naar lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp boven 500° C, die de massastroom, vermeld in bijlage 4.4.3 van titel II van het VLAREM, niet overschrijdt, wordt jaarlijks gemeten.

De concentratie van de geleide emissies van totaal organische koolstof naar lucht, afkomstig van het drogen van bietenpulp boven 500° C, wordt jaarlijks gemeten.".

Hoofdstuk 3. Slotbepaling

Art. 4.De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 17 december 2021.

De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR

^