Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 16 februari 2001
gepubliceerd op 17 maart 2001

Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 1992 betreffende de erkenning en subsidiering van de Nederlandstalige culturele centra

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
2001035268
pub.
17/03/2001
prom.
16/02/2001
ELI
eli/besluit/2001/02/16/2001035268/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 FEBRUARI 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 1992 betreffende de erkenning en subsidiering van de Nederlandstalige culturele centra


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 24 juli 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige culturele centra die het culturele leven in de Vlaamse Gemeenschap bevorderen, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992, 22 december 1993, 8 juli 1996, 20 december 1996, 19 december 1997 en 22 december 2000;

Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 1992 betreffende de erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige culturele centra, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 16 december 1992, 5 mei 1998 en 4 mei 1999;

Gelet op het advies van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, gegeven op 21 juni 2000;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 november 2000;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat het uitvoeringsbesluit dringend moet worden aangepast aan de opmerkingen die het Rekenhof maakte naar aanleiding van het rechtmatigheids-onderzoek dat het Hof uitvoerde inzake de toepassing van het decreet van 24 juli 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige culturele centra;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In artikel 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 1992 betreffende de erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige culturele centra, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1 wordt de eerste zin vervangen door wat volgt : « Bij de aanvraag tot erkenning moeten de volgende documenten worden ingezonden, uiterlijk op 1 mei voorafgaand aan het jaar waarin het cultureel centrum in aanmerking wenst te komen voor een erkenning : »; 2° in § 1, wordt 1° vervangen door wat volgt : « 1° het bewijs dat de inrichtende overheid gedurende een periode van ten minste 27 jaar kan beschikken over de gebouwen waarin het cultureel centrum gevestigd is;"; 3° er wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt : « § 3.Indien de inrichtende overheid het beheer en de werking of de programmering van het cultureel centrum toevertrouwt aan een vzw, blijft de inrichtende overheid alle verantwoordelijkheid dragen ten overstaan van de bevoegde administratie. Ze moet ervoor zorgen dat in de concessieovereenkomst waarvan sprake is in § 1, 3°, uitdrukkelijk gegarandeerd wordt dat de vzw alle informatieve, administratieve en financiële documenten via de inrichtende overheid ter beschikking stelt van de bevoegde administratie. »

Art. 2.In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1° wordt a) vervangen door wat volgt : « a) een goedgekeurd, gedetailleerd financieel verslag van het voorbije kalenderjaar, waaruit moet blijken dat de subsidies werden aangewend voor uitgaven van personeel en van werking, zoals bepaald in artikel 10, § 1 en § 2 van het decreet;» 2° in § 1, 1° wordt b) vervangen door wat volgt : « b) een geactualiseerde beleidsnota voor het volgende werkingsjaar en een werkingsverslag over het voorbije kalenderjaar in de door de minister bepaalde vorm, waaruit blijkt dat de doelstellingen, bepaald in artikel 4 van het decreet gerealiseerd zijn;» 3° § 2 wordt opgeheven;4° de woorden « § 3 » worden vervangen door de woorden « § 2 ».

Art. 3.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 6.In de basiscategorie worden ingedeeld de culturele centra die ten minste beschikken over de volgende infrastructuur : 1° een polyvalente ruimte voor podiumactiviteiten, muziekuitvoeringen, spektakel, audiovisuele projectie, expressievormen, plenumvergaderingen, feest- en ontmoetingsactiviteiten.De polyvalente ruimte beschikt over een publieksruimte van ten minste 200 m2 en is voorzien van een vast of verplaatsbaar podium, kleedkamers en berging, ofwel een schouwburg met ten minste 250 vaste of verankerbare zitplaatsen én bovendien een polyvalente ruimte met een publieksruimte van ten minste 100 m2, waarin andere activiteiten dan de schouwburgactiviteiten kunnen plaatsvinden; 2° een verbruiksontmoetingsruimte;3° een tentoonstellingsruimte;4° een servicekeuken;5° ten minste 2 lokalen voor vergaderingen, expressie of creativiteit;6° secretariaatsruimten;7° een toegangshal, vestiaire, sanitaire inrichting en bergingen. De infrastructuur die in aanmerking genomen wordt voor de erkenning, mag over maximaal twee gebouwencomplexen gespreid zijn. »

Art. 4.Artikel 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 7.In de plus-categorie I worden ingedeeld, de culturele centra die gevestigd zijn in gemeenten van méér dan 15.000 inwoners en die ten minste beschikken over de volgende infrastructuur : 1° een schouwburg met ten minste 350 vaste of verankerbare zitplaatsen en voorzien van vaste of uitschuifbare gradinen met ten minste 200 zitplaatsen.De schouwburg moet voorzien zijn van een vast podium, kleedkamers en berging; 2° een polyvalente ruimte voor ten minste de activiteiten, omschreven onder artikel 6, 1°, met uitzondering van de schouwburgactiviteiten. De polyvalente ruimte beschikt over een publieksruimte van ten minste 200 m2 en is voorzien van een vast of verplaatsbaar podium; 3° een aparte verbruiksontmoetingsruimte;4° een servicekeuken;5° een aparte ruimte voor tentoonstellingen van ten minste 200 m2;6° ten minste 4 lokalen voor vergaderingen, expressie of creativiteit;7° secretariaatsruimten;8° een toegangshal, vestiaire, sanitaire inrichting en bergingen. De infrastructuur die in aanmerking genomen wordt voor de categorie-indeling, mag over maximaal drie gebouwencomplexen gespreid zijn. »

Art. 5.Artikel 8 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 8.In de plus-categorie II worden opgenomen, de culturele centra die gevestigd zijn in gemeenten van meer dan 35.000 inwoners en die ten minste beschikken over de volgende infrastructuur : 1° een schouwburg met ten minste 400 vaste zitplaatsen met een niveauverschil per zetelrij, en voorzien van een vast podium, een toneeltoren of een evenwaardige technische oplossing, kleedkamers en bergingen;2° een polyvalente ruimte voor ten minste de activiteiten, omschreven onder artikel 6, 1°, met uitzondering van de schouwburgactiviteiten. De polyvalente ruimte beschikt over een publieksruimte van ten minste 250 m2 en is voorzien van een verplaatsbaar of vast podium; 3° een ruimte van ten minste 100 m2, die ofwel polyvalent ingericht en uitgerust is voor de activiteiten, omschreven onder artikel 6, 1°, ofwel kan dienen als auditorium, ballet- of concertzaal of schouwburg;4° een aparte verbruiksontmoetingsruimte;5° een servicekeuken;6° ten minste 6 lokalen voor vergaderingen, expressie of creativiteit;7° een aparte tentoonstellingsruimte van ten minste 300 m2;8° directie- en secretariaatsruimten;9° een toegangshal, vestiaire, sanitaire inrichting en bergingen. De infrastructuur die in aanmerking genomen wordt voor de categorie-indeling, mag over maximaal vier gebouwencomplexen gespreid zijn. »

Art. 6.Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 9.§ 1. In gemeenten van meer dan 12.500 inwoners kunnen bovenop de erkenning als cultureel centrum dorps- of wijkhuizen worden erkend, met een maximum van : 1° 1 in gemeenten van 12.501 tot 20.000 inwoners; 2° 2 in gemeenten van 20.001 tot 35.000 inwoners; 3° 3 in gemeenten van 35.001 tot 50.000 inwoners; 4° 4 in gemeenten van 50.001 tot 75.000 inwoners; 5° 6 in gemeenten van 75.001 tot 120.000 inwoners. § 2. Culturele centra, erkend in gemeenten van meer dan 120.000 inwoners, kunnen, gelet op artikel 15 van het decreet, bovenop hun erkenning, dorps- of wijkhuizen erkend krijgen met een maximum van : 1° 1 in deelgemeenten van 20.001 tot 35.000 inwoners; 2° 2 in deelgemeenten van 35.001 tot 50.000 inwoners; 3° 3 in deelgemeenten van 50.001 tot 75.000 inwoners; 4° 5 in deelgemeenten van 75.001 tot 120.000 inwoners. § 3. Het dorps- of wijkhuis beschikt over één gebouwencomplex, beheerd onder de verantwoordelijkheid van het beheersorgaan van het reeds erkende cultureel centrum en moet ten minste de volgende werk- en gebruiksruimten bevatten : 1° een polyvalente ruimte voor de activiteiten, omschreven onder artikel 6, 1°.De polyvalente ruimte beschikt over een publieksruimte van ten minste 140 m2 en is voorzien van een vast of verplaatsbaar podium, een kleedkamer en berging; 2° een verbruiksontmoetingsruimte;3° een tentoonstellingsgelegenheid;4° een servicekeuken;5° ten minste 2 lokalen voor vergaderingen, expressie of creativiteit;6° een secretariaatslokaal, toegangshal, vestiaire, sanitaire inrichting, berging.»

Art. 7.Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 10.De provinciale culturele centra moeten ten minste beschikken over de volgende infrastructuur, gespreid over één gebouwencomplex : 1° een polyvalente ruimte voor ten minste de activiteiten, omschreven onder artikel 6, 1°.De polyvalente ruimte beschikt over een publieksruimte van ten minste 250 m2 en is voorzien van een verplaatsbaar of vast podium, uitschuifbare gradinen, kleedkamers en berging, ofwel een schouwburg met ten minste 350 vaste zitplaatsen én bovendien een polyvalente ruimte met een publieksruimte van ten minste 80 m2, waarin andere activiteiten dan de schouwburgactiviteiten kunnen plaatsvinden; 2° een verbruiksontmoetingsruimte;3° een servicekeuken;4° een tentoonstellingsruimte;5° ten minste 3 lokalen voor vergaderingen, expressie of creativiteit;6° secretariaatsruimten;7° een toegangshal, vestiaire, sanitaire inrichting en bergingen.»

Art. 8.In artikel 12 van hetzelfde besluit worden § 2 en § 3 opgeheven en worden de woorden "§ 1" geschrapt.

Art. 9.In artikel 13 van hetzelfde besluit wordt § 3 opgeheven.

Art. 10.Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 4 mei 1999, wordt vervangen door wat volgt : «

Art. 15.De bedragen, vermeld in artikel 10, § 1, 5°, § 2, 1° en 2°, 12, § 1 en 13, § 1 van het decreet worden gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Voor de toepassing van dit artikel geldt het indexcijfer van de maand december 1992 als basis 100. »

Art. 11.Artikel 16 en 17 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art. 12.In hetzelfde besluit worden de woorden « Hoofdstuk IV De culturele centra te Brussel » geschrapt en worden de woorden « Hoofdstuk V Slot- en overgangsbepalingen » vervangen door « Hoofdstuk IV Slotbepalingen ».

Art. 13.Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 5 mei 1998, wordt opgeheven.

Art. 14.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001.

Art. 15.De Vlaamse minister bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 16 februari 2001.

De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX

^