gepubliceerd op 04 februari 2011
Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot de uitvoering van het decreet betreffende het Vlaamse integratiebeleid
12 NOVEMBER 2010. - Besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot de uitvoering van het decreet betreffende het Vlaamse integratiebeleid
De Vlaamse Regering, Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
Gelet op het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden artikel 7, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 41, 43, 45, 47 en 48, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009, en artikel 17/1, 17/2, 17/3, 17/4, 27/1, 27/2, 27/3, 27/4, 27/5, ingevoegd bij het decreet van 30 april 2009;
Gelet op het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaamse beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden, artikel 41;
Gelet op het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaams inburgeringsbeleid, artikel 22, tweede lid; ingevoegd bij het decreet van 1 februari 2008;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1999 houdende de erkenning en subsidiëring van het Forum van Organisaties van Etnisch-culturele Minderheden;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaams minderhedenbeleid;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 23 juli 2010;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 24 augustus 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder 1° Integratiedecreet : het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden, gewijzigd bij het decreet van 30 april 2009;2° Minderhedendecreet : het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaams beleid ten aanzien van etnisch-culturele minderheden;3° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen;4° Agentschap : het Agentschap voor Binnenlands Bestuur;5° geïntegreerd actieplan : het actieplan betreffende het integratiebeleid van de Vlaamse Regering, vermeld in artikel 6 van het Integratiedecreet;6° Kwaliteitsdecreet : het decreet van 17 oktober 2003 betreffende de kwaliteit van de gezondheids- en welzijnsvoorzieningen;7° commissie Integratiebeleid : de commissie, vermeld in artikel 7 van het Integratiedecreet;8° strategisch planningskader : het driejaarlijkse planningskader voor de integratiecentra, vermeld in artikel 11, 8°, van het Integratiedecreet;9° participatieorganisatie : de organisatie, vermeld in artikel 17/1, § 1, van het Integratiedecreet;10° trekkende beroepsbevolking : personen die wegens hun beroepssituatie rondtrekken;11° integratiesector : het geheel van de integratiediensten, vermeld in artikel 29 van het Integratiedecreet, de integratiecentra, vermeld in artikel 19, 27/2 en 37 van het Integratiedecreet, en het expertisecentrum, vermeld in artikel 10 van het Integratiedecreet;12° Inburgeringsdecreet : het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid;13° onthaalbureau : een onthaalbureau, vermeld in artikel 6 en 7 van het Inburgeringsdecreet. TITEL 2. - Commissie Integratiebeleid en geïntegreerd actieplan
Art. 2.De commissie Integratiebeleid heeft haar zetel in het Agentschap.
Art. 3.De voorzitter van de commissie Integratiebeleid wordt gekozen onder de leden van de commissie en aangesteld door de minister.
Art. 4.Een personeelslid van het Agentschap treedt op als secretaris van de commissie Integratiebeleid. De Vlaamse Regering gelast het Agentschap om, ter uitvoering van artikel 7, § 2, van het Integratiedecreet, een secretaris aan te wijzen.
Art. 5.De commissie Integratiebeleid bestaat minstens uit de volgende effectieve leden : vertegenwoordigers voorgedragen door de beleidsdomeinen Onderwijs en Vorming, Werk, Zelfstandig Ondernemerschap, Wonen, Binnenlands Bestuur, Welzijn en Gezin, Economie, Emancipatiezaken, Cultuur, Jeugd, Sport en Media, als vermeld in artikel 8, 2°, van het Integratiedecreet.
Ter uitvoering van artikel 7, § 1, vierde lid van het Integratiedecreet, zetelt de voorzitter van de commissie Gelijke Kansen, ambtshalve in de commissie Integratiebeleid.
De Commissie bestaat daarnaast ook uit volgende waarnemende leden : Een vertegenwoordiger van het VLEMI, van de participatieorganisatie, vermeld in artikel 17/1, § 1 van het integratiedecreet, van de Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten en van de Vlaamse Vereniging voor Provincies worden als waarnemend lid aangewezen.
Gezien de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie in het geheel van het integratiebeleid, vermeld in artikel 27/1, § 1, van het Integratiedecreet, zetelt een vertegenwoordiger van de Vlaamse Gemeenschapscommissie in de commissie Integratiebeleid als waarnemend lid.
De minister kan op voorstel van de commissie Integratiebeleid aanvullende waarnemende leden aanduiden.
Art. 6.De commissie Integratiebeleid stelt haar eigen huishoudelijk reglement op binnen zes maanden na haar installatie en legt het, alsook wijzigingen ervan, ter goedkeuring voor aan de minister.
Art. 7.De commissie Integratiebeleid kan een of meer van haar taken delegeren aan werkgroepen. De commissie Integratiebeleid bepaalt de opdracht en de samenstelling van die werkgroepen.
Art. 8.De commissie Integratiebeleid kan een beroep doen op de medewerking van experten.
Art. 9.De werkingskosten van de commissie Integratiebeleid en haar secretariaat komen ten laste van het Agentschap.
Art. 10.Het Agentschap stelt de diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden ter beschikking die noodzakelijk zijn om een efficiënte werking van de commissie Integratiebeleid te verzekeren.
TITEL 3. - Het Vlaams Expertisecentrum Migratie en Integratie (VLEMI) HOOFDSTUK 1. - Opdrachten Afdeling 1. - Opdrachten in het kader van het integratiebeleid
Art. 11.In uitvoering van artikel 12 van het Integratiedecreet en aanvullend op de algemene opdrachten vermeld in artikel 11 van het Integratiedecreet en aanvullend op de opdrachten vermeld in artikel 45/5, eerste lid, van het integratiedecreet, werkt het VLEMI zesjaarlijks een omgevingsanalyse uit op basis van de input van alle integratiecentra en van de lokale besturen. Na drie jaar actualiseert het VLEMI die omgevingsanalyse op basis van input van alle integratiecentra en van de lokale besturen.
Art. 12.De omgevingsanalyse, vermeld in artikel 11, bestaat uit : 1° een algemene analyse van de tendensen en ontwikkelingen in de samenleving wat betreft de doelgroepen en doelstellingen van het integratiebeleid, vermeld in artikel 3 en 4 van het Integratiedecreet;2° een algemene analyse van de tendensen en ontwikkelingen bij de relevante besturen, organisaties en voorzieningen in de samenleving wat betreft samenleven in diversiteit en integratie;3° de ondersteuningsbehoeften en de behoeften aan expertise bij de relevante besturen, organisaties en voorzieningen wat betreft samenleven in diversiteit en integratie.
Art. 13.§ 1. Het driejaarlijkse strategische planningskader, vermeld in artikel 11, 8°, a, van het integratiedecreet, bevat de strategische en operationele doelstellingen voor de integratiecentra, die op basis daarvan hun meerjarenconvenant opstellen. § 2. Het VLEMI legt het strategische planningskader voor de integratiecentra, vermeld in artikel 11, 8°, van het integratiedecreet, minstens achttien maanden voor de meerjarenconvenanten van de integratiecentra moeten ingaan, per aangetekende brief voor aan de commissie Integratiebeleid, die daarover een advies uitbrengt. Als dat advies niet binnen twee maanden wordt uitgebracht, wordt het geacht gunstig te zijn. § 3. Het VLEMI dient binnen een maand na ontvangst van het advies, vermeld in paragraaf 2, het strategische planningskader in bij het Agentschap en geeft aan op welke wijze met het advies rekening werd gehouden. Het Agentschap legt het strategische planningskader, samen met het advies, ter goedkeuring voor aan de minister.
Art. 14.Ter uitvoering van artikel 11, 8°, van het Integratiedecreet neemt de minister een beslissing binnen twee maanden na de indiening van het strategische planningskader bij het Agentschap.
De minister bepaalt de doelstellingen die verplicht door de integratiecentra opgenomen moeten worden en deelt deze mee aan de leden van de Vlaamse Regering. Afdeling 2. - De opdrachten in het kader van het inburgeringsbeleid
Art. 15.Ter uitvoering van artikel 22, tweede lid, van het Inburgeringsdecreet krijgt het VLEMI de opdracht om het Vlaamse inburgeringsbeleid te ondersteunen en mee uit te voeren. Daartoe vervult het de volgende algemene opdrachten : 1° de onthaalbureaus inhoudelijk ondersteunen met het oog op efficiëntie, effectiviteit en kwaliteit;2° gemeenschappelijke initiatieven bevorderen;3° optreden als expertisecentrum inburgering;4° knelpunten signaleren en beleidsaanbevelingen voor het Vlaamse inburgeringsbeleid aan de Vlaamse overheid bezorgen. HOOFDSTUK 2. - Het meerjarenconvenant en het jaarlijkse operationele plan Afdeling 1. - Het meerjarenconvenant
Art. 16.In toepassing van artikel 22, tweede lid, van het inburgeringsdecreet en in overeenstemming met artikel 13 van het Integratiedecreet sluit de minister met het VLEMI een meerjarenconvenant, op basis van een voorstel van meerjarenconvenant, opgemaakt door VLEMI voor vijf jaar, dat rekening houdt met het geïntegreerd actieplan van de commissie Integratiebeleid en met de beschrijving van de bestaande situatie, vermeld in artikel 13, 1°, van het Integratiedecreet en in artikel 11 en 12 van dit besluit. Na drie jaar wordt het meerjarenconvenant geactualiseerd.
Uitzonderlijk wordt het eerste meerjarenconvenant opgemaakt voor drie jaar en het tweede voor twee jaar. Uitzonderlijk kan het eerste meerjarenconvenant opgemaakt worden zonder geïntegreerd actieplan van de commissie Integratiebeleid.
Het meerjarenconvenant wordt bij het agentschap ingediend uiterlijk zes maanden voor de ingang van de vijfjarige periode. Bij de indiening van het eerste meerjarenconvenant kan die termijn ingekort worden.
Art. 17.Bij ieder meerjarenconvenant worden de volgende documenten gevoegd : 1° een nota met de evaluatie over alle jaren van het voorbije meerjarenconvenant;2° een nota waarin wordt aangetoond dat het VLEMI nog altijd voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 15 van het Integratiedecreet, en in artikel 20, § 1, van dit besluit;3° een ontwerp van samenwerkingsovereenkomst met de participatieorganisatie;4° een ontwerp van samenwerkingsovereenkomst met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten.
Art. 18.§ 1. Het meerjarenconvenant bevat de beschrijving van de nadere uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 11 van het Integratiedecreet en in artikel 11 tot en met 16 van dit besluit, en bestaat minstens uit de elementen, vermeld in artikel 13 van het Integratiedecreet.
In overeenstemming met artikel 45/6, eerste lid, van het Integratiedecreet bevat het meerjarenconvenant, vermeld in het eerste lid, de nadere uitvoering van de opdrachten van de centrale ondersteuningscel Sociaal Tolken en Vertalen.
Ter uitvoering van artikel 22, tweede lid, van het Inburgeringsdecreet bevat het meerjarenconvenant, vermeld in artikel 17, de opdrachten in het kader van het inburgeringsbeleid, vermeld in artikel 15 en 16. § 2. Voor het derde jaar en het laatste jaar van het meerjarenconvenant wordt bepaald welke resultaten behaald moeten zijn op 30 juni van het betreffende jaar. Afdeling 2. - Het jaarlijkse operationele plan
Art. 19.In overeenstemming met artikel 14 van het Integratiedecreet dient het VLEMI jaarlijkse operationele plannen in. Die jaarlijkse operationele plannen bevatten de elementen, vermeld in artikel 14 van het Integratiedecreet, en worden ingediend voor 1 november voorafgaand aan het jaar waarop ze betrekking hebben.
Als voor de eerste drie jaar van het meerjarenconvenant alle elementen van de jaarlijkse operationele plannen, vermeld in artikel 14 van het Integratiedecreet, opgenomen zijn, hoeven er geen afzonderlijke plannen meer worden ingediend voor die jaren. De jaarlijkse operationele plannen worden beschouwd als geïntegreerd in het meerjarenconvenant.
Voor de actualisering na drie jaar, vermeld in artikel 17, geldt dezelfde bepaling over het jaarlijkse operationele plan. HOOFDSTUK 3. - De erkenningsvoorwaarden
Art. 20.§ 1. Ter uitvoering van artikel 10 van het Integratiedecreet erkent de minister één Vlaams Expertisecentrum, het VLEMI, op basis van het eerste meerjarenconvenant, met behoud van de voorwaarden, vermeld in artikel 15 van het Integratiedecreet, en onder de aanvullende voorwaarde dat de organisatie voldoet aan de voorwaarden van het Kwaliteitsdecreet. § 2. De VZW Vlaams Minderhedencentrum, erkend als Vlaams Overlegcentrum, treedt, tot aan de erkenning bedoeld in § 1 en maximum gedurende een overgangsperiode van drie jaar, op als expertisecentrum bedoeld in artikel 10 van het Integratiedecreet.
Art. 21.§ 1. Om als VLEMI erkend te worden, dient de aanvragende organisatie een voorstel van meerjarenconvenant in bij het Agentschap. § 2. Een aanvraag tot erkenning is alleen ontvankelijk als ze is goedgekeurd door de raad van bestuur, als ze wordt ingediend bij het Agentschap en als ze de volgende gegevens en stukken bevat : 1° het voorstel van meerjarenconvenant, opgemaakt volgens de bepalingen van artikel 13 van het Integratiedecreet en de bepalingen van artikel 17 en 18 van dit besluit;2° een beschrijving van de interne organisatiestructuur;3° een verklaring dat de organisatie beschikt over een kwaliteitshandboek, met een beschrijving van het kwaliteitsbeleid, het kwaliteitsmanagementsysteem en de zelfevaluatie, vermeld in artikel 5 van het Kwaliteitsdecreet. De erkenning kan alleen worden toegekend als de statuten en de samenstelling van de raad van bestuur en van de algemene vergadering in het Staatblad zijn gepubliceerd en als de ledenlijst bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg is ingediend.
Art. 22.Als bepaalde categorieën van organisaties als vermeld in artikel 15, 2°, van het Integratiedecreet, niet zijn opgenomen in de algemene vergadering of de raad van bestuur van het VLEMI, is het VLEMI in strijd met de erkenningsvoorwaarden, tenzij het VLEMI kan aantonen dat het per aangetekende brief, in een periode van drie maanden voor de aanvraag tot erkenning, de organisaties in kwestie verzocht heeft om een deelnemer aan te wijzen. In voorkomend geval moet het VLEMI minstens jaarlijks in een aangetekende brief het verzoek om deel te nemen aan de algemene vergadering of de raad van bestuur, richten tot de organisaties die niet vertegenwoordigd zijn in de algemene vergadering of de raad van bestuur.
Art. 23.Zolang aan de voorwaarden vermeld in dit hoofdstuk is voldaan, geldt de erkenning voor onbepaalde duur.
Art. 24.Bij goedkeuring van het eerste meerjarenconvenant van het VLEMI wordt het lopende meerjarenconvenant van het Vlaams Minderhedencentrum VZW opgeheven.
TITEL 4. - Participatieorganisatie HOOFDSTUK 1. - Opdrachten en meerjarenplan
Art. 25.De participatieorganisatie voert de opdrachten uit, vermeld in artikel 17/1, tweede lid, van het Integratiedecreet.
Art. 26.In overeenstemming met artikel 17/2, § 1, van het Integratiedecreet maakt de participatieorganisatie voor de concrete uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 17/1, tweede lid, van het Integratiedecreet, een meerjarenplan op voor een periode van vijf jaar.
Aanvullend op de beschrijving van de situatie, vermeld in artikel 17/2, § 1, 1°, van het Integratiedecreet, toont de participatieorganisatie aan dat de organisaties van personen als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° en 2°, van het Integratiedecreet, bij de opmaak van het meerjarenplan op een representatieve manier werden geconsulteerd.
Ter uitvoering van artikel 17/1, § 1, 6°, van het Integratiedecreet, voegt de participatieorganisatie een ontwerp van de hernieuwde samenwerkingsovereenkomst met het VLEMI bij ieder meerjarenplan.
Ter aanvulling van het meerjarenplan toont de participatieorganisatie aan dat ze in haar bestuursorganen de nodige representativiteit bezit, vermeld in artikel 30, en dat de opdrachten met de nodige representativiteit worden uitgevoerd.
Het meerjarenplan bevat een nota met de evaluatie over alle jaren van het voorbije meerjarenplan.
Art. 27.De participatieorganisatie toont bij de indiening van ieder meerjarenplan aan dat ze voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 17/3 van het Integratiedecreet en in artikel 30 van dit besluit.
Het meerjarenplan wordt bij het Agentschap ingediend uiterlijk zes maanden voor de ingang van de vijfjarige periode. Het eerste meerjarenplan wordt uiterlijk op 15 december ingediend. HOOFDSTUK 2. - Het jaarlijkse operationele plan
Art. 28.In overeenstemming met artikel 17/2, § 2, van het Integratiedecreet dient de participatieorganisatie jaarlijks een operationeel plan in voor 15 december voorafgaand aan het jaar waarop het betrekking heeft. HOOFDSTUK 3. - De erkenningsvoorwaarden
Art. 29.§ 1. Ter uitvoering van artikel 17/1 van het Integratiedecreet, erkent de minister één participatieorganisatie, bij besluit en op basis van het eerste meerjarenplan, met behoud van de voorwaarden, vermeld in artikel 17/3 van het Integratiedecreet, en onder de aanvullende voorwaarden, vermeld in artikel 30 van dit besluit. § 2. Het Forum van Organisaties van Etnisch-culturele Minderheden, dat erkend werd op basis van het Minderhedendecreet, treedt, tot aan de erkenning bedoeld in § 1 en maximum gedurende een overgangsperiode van een jaar op als participatieorganisatie bedoeld in artikel 17/1 van het Integratiedecreet.
Art. 30.De participatieorganisatie wordt erkend op voorwaarde dat : 1° ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 17/3 van het Integratiedecreet;2° de statuten verwijzen naar de opdrachten, vermeld in artikel 17/1 van het Integratiedecreet;3° het meerjarenplan aantoont dat de participatieorganisatie de opdrachten, vermeld in artikel 17/1 van het Integratiedecreet, uitvoert;4° de algemene vergadering samengesteld is uit : a) minstens de helft van de organisaties erkend als sociaal-culturele volwassenvereniging waarvan de leden personen als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° en 2°, van het Integratiedecreet zijn;b) minstens één persoon of een organisatie van personen als vermeld in artikel 3, eerste lid, 2°, van het Integratiedecreet;c) organisaties die actief zijn in andere domeinen, of personen als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1°, van het Integratiedecreet;5° ze voldoet aan de voorwaarden van het Kwaliteitsdecreet.
Art. 31.De participatieorganisatie vraagt de erkenning aan bij het Agentschap. De aanvraag is ontvankelijk als ze de volgende stukken bevat : 1° het meerjarenplan, opgemaakt volgens de bepalingen van het decreet en van dit besluit;2° een verklaring dat de organisatie beschikt over een kwaliteitshandboek, met een beschrijving van het kwaliteitsbeleid, het kwaliteitsmanagementsysteem en de zelfevaluatie, vermeld in artikel 5 van het Kwaliteitsdecreet. De erkenning kan alleen worden toegekend als de statuten en de samenstelling van de raad van bestuur en van de algemene vergadering in het Staatsblad zijn gepubliceerd en als de ledenlijst bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg is ingediend.
Art. 32.Zolang aan de voorwaarden vermeld in dit hoofdstuk is voldaan, geldt de erkenning voor onbepaalde duur.
TITEL 5. - Het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad HOOFDSTUK 1. - De regierol van de Vlaamse Gemeenschapscommissie
Art. 33.In overeenstemming met artikel 27/1 en 27/2, § 2, van het Integratiedecreet heeft de Vlaamse Gemeenschapscommissie de regierol over de uitvoering van het Vlaamse integratiebeleid binnen het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad, en zorgt ze voor de sturing en afstemming van dat integratiebeleid en voor de coördinatie van de relevante actoren binnen het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad.
Art. 34.In overeenstemming met artikel 27/1 van het Integratiedecreet, en ter uitvoering van het Vlaamse integratiebeleid in het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad bepaalt het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie zijn beleidsopties met betrekking tot het Vlaamse integratiebeleid in het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad en legt het die uiterlijk zes maanden na zijn aantreding ter goedkeuring voor aan de minister.
Uiterlijk elf maanden voor de inwerkingtreding van het meerjarenconvenant van het hoofdstedelijk integratiecentrum bezorgt de minister de goedgekeurde beleidsopties van de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan het hoofdstedelijk integratiecentrum.
Art. 35.In afwijking van artikel 27/3, § 1, van het Integratiedecreet start het eerste meerjarenconvenant op 1 januari 2012 en heeft het een looptijd van vier jaar. Voor het eerste meerjarenconvenant moet het hoofdstedelijk integratiecentrum geen rekening houden met het strategisch planningskader van het VLEMI. Uiterlijk op 1 februari 2011 legt de Vlaamse Gemeenschapscommissie haar beleidsopties voor aan de minister. Uiterlijk tien maanden voor de inwerkingtreding van het meerjarenconvenant bezorgt de minister de goedgekeurde beleidsopties van de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan het hoofdstedelijk integratiecentrum. HOOFDSTUK 2. - Het hoofdstedelijk integratiecentrum Afdeling 1. - Opdrachten en meerjarenconvenant
Art. 36.Ter uitvoering van artikel 27/2 van het Integratiedecreet vervult het hoofdstedelijk integratiecentrum de taken, vermeld in artikel 27/2, § 2, 1° tot en met 10°, van het Integratiedecreet, rekening houdend met de regierol van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en in overleg en in samenwerking met het VLEMI.
Art. 37.Ter uitvoering van artikel 27/3, § 1, van het Integratiedecreet maakt het hoofdstedelijk integratiecentrum een voorstel van meerjarenconvenant op voor vijf jaar, op basis van de beleidsopties van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie met betrekking tot het Vlaamse integratiebeleid in het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad.
In het voorstel van meerjarenconvenant geeft het hoofdstedelijk integratiecentrum aan op welke wijze de beleidsopties van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie werden geïntegreerd.
Het hoofdstedelijk integratiecentrum houdt bij de opmaak van zijn meerjarenconvenant ook rekening met het strategische planningskader van het VLEMI. Het meerjarenconvenant wordt na drie jaar geactualiseerd.
Art. 38.Met behoud van toepassing van de bepalingen van artikel 27/3, § 1, van het Integratiedecreet, gelden de volgende aanvullende bepalingen voor het voorstel van meerjarenconvenant : 1° per doelstelling wordt de keuze verantwoord op basis van de beschrijving van de bestaande situatie;2° de strategische en operationele doelstellingen worden opgegeven, dat wil zeggen minstens de doelstellingen voor de uitvoering van het Vlaamse integratiebeleid in het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad, gebaseerd op de beleidsprioriteiten van de VGC;3° voor het derde jaar en het laatste jaar van het convenant wordt bepaald welke resultaten behaald moeten zijn op 30 juni van het betreffende jaar;4° per operationele doelstelling wordt aangegeven met welke organisaties of voorzieningen er een samenwerking wordt gepland voor de uitvoering van de doelstelling;5° per operationele doelstelling wordt de eventuele samenwerking met het onthaalbureau, het VLEMI en de Vlaamse Gemeenschapscommissie aangegeven.
Art. 39.Ter uitvoering van artikel 27/3 van het Integratiedecreet bezorgt het hoofdstedelijk integratiecentrum het voorstel van meerjarenconvenant, en de actualisering ervan na drie jaar, uiterlijk acht maanden voor de inwerkingtreding ervan ter goedkeuring aan het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Bij niet-goedkeuring bezorgt de Vlaamse Gemeenschapscommissie haar opmerkingen aan het hoofdstedelijk integratiecentrum dat zijn meerjarenconvenant op basis daarvan aanpast. Het aangepaste meerjarenconvenant wordt opnieuw ter goedkeuring voorgelegd aan het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
Het hoofdstedelijk integratiecentrum dient het voorstel van meerjarenconvenant drie maanden voor de inwerkingtreding in bij het Agentschap, samen met het collegebesluit van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Bij de indiening van het eerste meerjarenconvenant kan die termijn ingekort worden.
Art. 40.Bij het voorstel van meerjarenconvenant worden de volgende documenten gevoegd : 1° een nota met de evaluatie over alle jaren van het voorbije meerjarenconvenant;2° een nota waarin wordt aangetoond dat het hoofdstedelijk integratiecentrum, nog altijd, voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 27/2, § 2, van het Integratiedecreet en in artikel 45, eerste lid, van dit besluit;3° een nota met een motivatie hoe het integratiecentrum bijgedragen heeft aan de gezamenlijke omgevingsanalyse;4° het collegebesluit van de Vlaamse Gemeenschapscommissie waarin het voorstel van meerjarenconvenant wordt goedgekeurd;5° een ontwerp van samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse Gemeenschapscommissie, goedgekeurd door het college.
Art. 41.Het door het hoofdstedelijk integratiecentrum ondertekende convenant wordt goedgekeurd door de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en bezorgd aan de minister. Afdeling 2. - Het jaarlijkse operationele plan
Art. 42.In overeenstemming met artikel 27/3, § 2, van het Integratiedecreet dient het hoofdstedelijk integratiecentrum jaarlijkse operationele plannen in die zijn goedgekeurd door het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Die jaarlijkse operationele plannen bevatten de elementen, vermeld in artikel 27/3, § 2, van het Integratiedecreet en worden ingediend voor 1 november voorafgaand aan het jaar waarop ze betrekking hebben.
Art. 43.Als voor de eerste drie jaar van het meerjarenconvenant alle elementen van de jaarlijkse operationele plannen, vermeld in artikel 27/3, § 2, van het Integratiedecreet, opgenomen zijn, hoeven er geen afzonderlijke plannen meer te worden ingediend voor die betreffende jaren. De jaarlijkse operationele plannen worden dan beschouwd als geïntegreerd in het meerjarenconvenant.
Voor de actualisering na drie jaar, vermeld in artikel 37, geldt dezelfde bepaling over het jaarlijkse operationele plan.
Art. 44.Het hoofdstedelijk integratiecentrum sluit, in overeenstemming met artikel 27/2, § 2, 9°, van het Integratiedecreet, een samenwerkingsovereenkomst met de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
De samenwerkingsovereenkomst bevat minstens de volgende elementen : 1° de opdrachten van het hoofdstedelijk integratiecentrum voor de uitvoering van het Vlaamse integratiebeleid in het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad, gesubsidieerd door de Vlaamse overheid;2° de eventuele aanvullende opdrachten van het hoofdstedelijk integratiecentrum voor de uitvoering van het Vlaamse integratiebeleid, rekening houdend met de specificiteit in het tweetalige gebied Brussel - Hoofdstad, gesubsidieerd met middelen van de Vlaamse Gemeenschapscommissie;3° de regeling voor samenwerking en overleg;4° de regeling voor evaluatie;5° de regeling voor financiering. Afdeling 3. - De erkenningsvoorwaarden
Art. 45.Ter uitvoering van artikel 27/4 van het Integratiedecreet erkent de minister het hoofdstedelijk integratiecentrum op basis van het eerste meerjarenconvenant, vermeld in artikel 27/3, § 1, onder de volgende voorwaarden : 1° het hoofdstedelijk integratiecentrum is een vereniging zonder winstoogmerk;2° in de algemene vergadering is maximaal twee derde van de leden van hetzelfde geslacht.De algemene vergadering bestaat uit : a) twee waarnemers van de Vlaamse Gemeenschapscommissie;b) minstens één expert van het VLEMI;c) minstens één expert van het onthaalbureau inburgering;d) minstens één expert van het Huis van het Nederlands;e) experten op het gebied van integratiebeleid van de relevante maatschappelijke sectoren;f) personen als vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° en 2°, of ervaringsdeskundigen die aangewezen zijn door de participatieorganisatie;3° de raad van bestuur bestaat minstens uit vijf personen en de twee waarnemers van de Vlaamse Gemeenschapscommissie;4° het hoofdstedelijk integratiecentrum voldoet aan de voorwaarden van het Kwaliteitsdecreet.
Art. 46.Een aanvraag tot erkenning is alleen ontvankelijk als ze door het hoofdstedelijk integratiecentrum wordt ingediend bij het Agentschap en als ze de volgende gegevens en stukken bevat : 1° het voorstel van meerjarenconvenant, opgemaakt volgens de bepalingen van artikel 27/3, § 1, van het Integratiedecreet en de bepalingen van artikel 37 tot 41 van dit besluit;2° een beschrijving van de interne organisatiestructuur;3° een verklaring dat de organisatie beschikt over een kwaliteitshandboek, met een beschrijving van het kwaliteitsbeleid, het kwaliteitsmanagementsysteem en de zelfevaluatie, vermeld in artikel 5 van het Kwaliteitsdecreet. De erkenning kan alleen worden toegekend als de statuten en de samenstelling van de raad van bestuur en van de algemene vergadering in het Staatsblad zijn gepubliceerd en als de ledenlijst bij de griffie van de rechtbank van eerste aanleg is ingediend.
Art. 47.Zolang aan de voorwaarden vermeld in dit hoofdstuk is voldaan, geldt de erkenning, vermeld in artikel 46, voor onbepaalde duur.
Art. 48.Bij de goedkeuring van het nieuwe meerjarenconvenant wordt het lopende meerjarenconvenant opgeheven.
TITEL 6. - De behandeling van de erkenningsaanvragen en het toezicht op de erkenningsvoorwaarden HOOFDSTUK 1. - De behandeling van de erkenningsaanvragen
Art. 49.Als de aanvraag tot erkenning niet ontvankelijk is of als er geen ruimte is binnen de begrotingskredieten, wordt de aanvraag uiterlijk dertig dagen na de ontvangst door het Agentschap aan de aanvragende organisatie teruggezonden met vermelding van de reden waarom de aanvraag niet wordt behandeld.
Als voor een ontvankelijke aanvraag de erkenning wordt geweigerd, wordt het met redenen omklede voornemen van de minister om de erkenning te weigeren, uiterlijk drie maanden na ontvangst van de aanvraag aan de aanvragende organisatie betekend. De beslissing wordt betekend door het Agentschap met een aangetekende brief waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als vermeld in artikel 50.
Art. 50.Op straffe van onontvankelijkheid kan de aanvragende organisatie, tot uiterlijk zestig dagen na ontvangst van het voornemen, vermeld in artikel 49, tweede lid, artikel 52, § 2, of artikel 61, tweede lid, daartegen met een aangetekende brief een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het Agentschap. De organisatie in kwestie kan daarin uitdrukkelijk vragen om te worden gehoord. Het bezwaar wordt behandeld door de minister of door een of meer door de minister aangewezen ambtenaren van het Agentschap.
Als de organisatie geen bezwaarschrift heeft ingediend binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, wordt de definitieve beslissing van de minister om de erkenning te weigeren binnen zestig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het eerste lid, door het Agentschap aan de organisatie betekend met een aangetekende brief. HOOFDSTUK 2. - Het toezicht op de erkenningsvoorwaarden
Art. 51.Het Agentschap oefent ter plaatse of op stukken toezicht uit op de naleving van de voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring door de organisaties.
De organisaties die erkend zijn of een erkenning aanvragen, verlenen hun medewerking aan de uitoefening van het toezicht. Ze bezorgen het Agentschap, op zijn verzoek, de stukken die met de verleende erkenning of de erkenningsaanvraag verband houden.
Art. 52.§ 1. Als een organisatie niet langer voldoet aan een of meer erkenningsvoorwaarden, als ze niet meewerkt aan het toezicht, vermeld in artikel 51, of als het Agentschap ernstige of niet-meegedeelde afwijkingen vaststelt ten opzichte van het meerjarenconvenant of het meerjarenplan, maakt ze een verslag op dat aan de organisatie in kwestie wordt betekend. Het verslag wordt betekend met een aangetekende brief waarin de organisatie wordt aangemaand om zich binnen een termijn van maximaal zes maanden, nadat de brief werd verstuurd, aan de erkenningsvoorwaarden of binnen een termijn van maximaal één maand, nadat de brief werd verstuurd, aan de regels voor het toezicht of de werking te conformeren. § 2. Als de organisatie, ondanks de aanmaning, na verloop van de termijnen, vermeld in paragraaf 1, de erkenningsvoorwaarden niet naleeft, niet meewerkt aan de uitoefening van het toezicht of de werking niet bijstuurt, kan de minister beslissen om de erkenning in te trekken. Het gemotiveerde voornemen tot intrekking van de erkenning wordt door de minister of het Agentschap aan de organisatie betekend met een aangetekende brief waarin de mogelijkheid en de voorwaarden om een bezwaarschrift in te dienen, worden vermeld. Artikel 50, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. § 3. Als de organisatie geen bezwaarschrift heeft ingediend, wordt de definitieve beslissing van de minister over de intrekking van de erkenning uiterlijk zestig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in artikel 50, eerste lid, door het Agentschap aan de organisatie betekend met een aangetekende brief.
Als de beslissing niet binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, aan de organisatie wordt betekend, behoudt de organisatie de erkenning.
Art. 53.De organisaties bewaren alle stukken die betrekking hebben op hun werking gedurende tien jaar.
TITEL 7. - De subsidiëring HOOFDSTUK 1. - De subsidiabele uitgaven
Art. 54.Afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten en in overeenstemming met de bepalingen van het Integratiedecreet en van dit besluit, kent de minister aan het VLEMI, aan de participatieorganisatie, aan het hoofdstedelijk integratiecentrum en aan organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking, een subsidie-enveloppe toe. De subsidie-enveloppe kan aangewend worden voor infrastructuur, werkings- en personeelskosten. De minister bepaalt de grootte van de subsidie-enveloppe.
De subsidie-enveloppe van het VLEMI en van het hoofdstedelijk integratiecentrum wordt toegekend op basis van het meerjarenconvenant, vemeld in artikel 13 en artikel 27/3, § 1, van het Integratiedecreet.
De subsidie-enveloppe van de participatieorganisatie wordt toegekend op basis van het meerjarenplan, vermeld in artikel 17/2, § 1, van het Integratiedecreet.
De subsidie-enveloppe van de organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking, wordt toegekend op basis van het meerjarenconvenant, vermeld in artikel 66.
Art. 55.De subsidie-enveloppe, vermeld in artikel 54, wordt berekend op basis van een toegewezen personeelsequivalent, dat enkel gebruikt wordt voor de berekening van de subsidie-enveloppe.
De subsidie-enveloppe moet door het VLEMI, de participatieorganisatie, het hoofdstedelijk integratiecentrum en de organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking voor minstens 70% aangewend worden voor personeelskosten.
Art. 56.De subsidie-enveloppen, vermeld in artikel 54, worden geïndexeerd op de wijze, vermeld in de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Die koppeling aan het indexcijfer wordt berekend en toegepast in overeenstemming met artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen.
Art. 57.Als de subsidies van het VLEMI, de participatieorganisatie, het hoofdstedelijk integratiecentrum en van organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking, toegekend op basis van dit besluit, voor een bepaald jaar niet volledig werden aangewend, moeten de vermelde organisaties daarmee reserves opbouwen. Die reserves moeten aangewend worden om uitgaven te financieren die bijdragen tot de realisatie van het integratiebeleid, vermeld in artikel 4, § 1, van het Integratiedecreet. De concrete aanwending ervan wordt door het Agentschap nagegaan in het kader van het toezicht.
Van de reserves, opgebouwd na de inwerkingtreding van dit besluit, die op het ogenblik van de afsluiting van het boekjaar meer bedragen dan 20 % van de jaarlijkse subsidie-enveloppe, wordt het bedrag dat de 20% van de jaarlijkse subsidie-enveloppe overschrijdt, teruggestort aan de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK 2. - De subsidiëringsvoorwaarden
Art. 58.De subsidie wordt aan het VLEMI, de participatieorganisatie en het hoofdstedelijk integratiecentrum toegekend op voorwaarde dat ze : 1° aan de erkenningsvoorwaarden voldoen;a) vermeld in artikel 15 van het Integratiedecreet en in artikel 20, § 1, van dit besluit voor het VLEMI;b) vemeld in artikel 17/3 van het Integratiedecreet en in artikel 30 van dit besluit voor de participatieorganisatie;c) vermeld in artikel 27/4 van het Integratiedecreet en in artikel 45, eerste lid, van dit besluit voor het hoofdstedelijk integratiecentrum;2° aan het Agentschap de nodige stukken bezorgen, waaruit blijkt dat aan de voorwaarden, vermeld in punt 1° werd voldaan;3° de subsidie besteden aan infrastructuur, werkings- en personeelskosten;4° bij de uitbetaling van de personeelskosten de wettelijke verplichtingen als werkgever naleven. De organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking, moeten voldoen aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, 3° en 4°. HOOFDSTUK 3. - De procedure van subsidiëring en het toezicht op de subsidiëringsvoorwaarden
Art. 59.De subsidie wordt toegekend via het meerjarenconvenant tussen de minister en respectievelijk het VLEMI, het hoofdstedelijk integratiecentrum, en organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking. Die overeenkomst omvat minstens : 1° de gegevens, vermeld in : a) artikel 13 en 14 van het Integratiedecreet, voor het VLEMI;b) artikel 27/3, § 1 en § 2, van het Integratiedecreet, voor het hoofdstedelijk integratiecentrum;c) artikel 66 van dit besluit, voor de organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking;2° het toegewezen personeelsequivalent;3° het subsidiebedrag. De subsidie voor de participatieorganisatie voor de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 17/1 van het Integratiedecreet, wordt jaarlijks toegekend bij besluit van de minister. Het besluit vermeldt minstens : 1° het toegewezen personeelsequivalent;2° het subsidiebedrag.
Art. 60.§ 1. Uiterlijk tegen 30 april, en voor het eerst tegen 30 april van het jaar dat volgt op dat van de erkenning, dienen het VLEMI, de participatieorganisatie, het hoofdstedelijk integratiecentrum en de organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking, een verslag in over het voorgaande jaar. § 2. Het verslag bevat zowel een inhoudelijk als een financieel deel.
Het inhoudelijke voortgangsrapport bevat minstens : 1° voor elk operationele doelstelling de vermelding of het resultaat voor het betreffende jaar werd behaald.Als het resultaat niet of slechts gedeeltelijk werd behaald, worden de acties beknopt beschreven die ondernomen zullen worden om het resultaat alsnog te behalen; 2° een overzicht van de personeelsleden met de taakverdeling, gekoppeld aan de uitvoering van het meerjarenconvenant respectievelijk meerjarenplan. Het financieel verslag wordt opgesteld aan de hand van het door het Agentschap uitgewerkte model, en het wordt geviseerd door een bedrijfsrevisor. § 3. Bij laattijdige indiening van het verslag wordt 5% van de subsidie niet uitbetaald.
Art. 61.Na onderzoek van het verslag, vermeld in artikel 60, deelt het Agentschap zijn opmerkingen mee aan de organisatie in kwestie. De organisatie beschikt over maximaal dertig dagen na ontvangst van die opmerkingen om erop te reageren.
Als er op basis van het verslag en de reactie daarop aanleiding toe bestaat om de erkenning in te trekken, of de subsidiëring te wijzigen of in te trekken, wordt het gemotiveerde voornemen van de minister om daartoe over te gaan aan de organisatie betekend. Die beslissing wordt betekend door de minister of door het Agentschap met een aangetekende brief, waarin de mogelijkheid en de voorwaarden worden vermeld om een bezwaarschrift in te dienen als vermeld in artikel 50.
Artikel 50 is van overeenkomstige toepassing.
Art. 62.Als de subsidie of het voorschot niet aangewend wordt voor het doel waarvoor ze werd toegekend, zal de minister de erkenning intrekken, de subsidiëring stopzetten en overgaan tot de terugvordering van de ten onrechte ontvangen subsidie. HOOFDSTUK 4. - De uitkering van de subsidies
Art. 63.Het VLEMI, de participatieorganisatie, het hoofdstedelijk integratiecentrum en de organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking, ontvangen een voorschot van 90% van de geraamde subsidie-enveloppe voor het betreffende kalenderjaar. Dat voorschot wordt zo snel mogelijk na de goedkeuring van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap uitbetaald.
Art. 64.De definitieve subsidie wordt berekend in overeenstemming met de bepalingen van dit besluit, na ontvangst van het verslag, vermeld in artikel 60.
Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald voor 1 oktober van het volgende activiteitenjaar, na controle en goedkeuring van het verslag, vermeld in artikel 60.
Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Als de uitgekeerde voorschotten hoger zijn dan de subsidie, wordt het verschil teruggevorderd.
TITEL 8. - Aanvullende bepalingen HOOFDSTUK 1. - Organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking Afdeling 1. - Opdrachten en meerjarenconvenant
Art. 65.De organisaties voor de trekkende beroepsbevolking, vermeld in artikel 45 van het Integratiedecreet, voeren de opdrachten uit vermeld, in artikel 45, tweede lid, 1° tot en met 3°, van het Integratiedecreet.
Art. 66.De organisaties voor de trekkende beroepsbevolking dienen een meerjarenconvenant in voor drie jaar.
Het meerjarenconvenant bevat de volgende elementen : 1° een omgevingsanalyse;2° een omschrijving van de strategische en de operationele doelstellingen voor de opdrachten, vermeld in artikel 45, tweede lid, 1° tot en met 3°, van het Integratiedecreet, en in artikel 65 van dit besluit;3° een opgave van de te bereiken resultaten en de bijbehorende indicatoren per kalenderjaar;4° de concrete acties die genomen moeten worden om de geformuleerde resultaten te bereiken;5° de ingezette middelen en instrumenten;6° een nota met de evaluatie over alle jaren van het voorbije meerjarenconvenant. De minister bepaalt de verdere inhoud van het meerjarenconvenant. Afdeling 2. - Subsidie
Art. 67.Ter uitvoering van artikel 45 van het Integratiedecreet en afhankelijk van de beschikbare begrotingskredieten kan de minister aan organisaties die zich richten tot de trekkende beroepsbevolking, een subsidie-enveloppe toekennen voor infrastructuur, werkings- en personeelskosten op basis van het meerjarenconvenant.
De minister bepaalt de grootte van de subsidie-enveloppe, vermeld in het eerste lid.
Art. 68.Om in aanmerking te komen voor een subsidie, dient de organisatie in kwestie een aanvraag tot subsidiëring in bij het Agentschap. De aanvraag is ontvankelijk als ze de stukken, vermeld in artikel 66, bevat.
De subsidie kan alleen worden toegekend als de statuten en de samenstelling van de raad van bestuur en van de algemene vergadering in het Staatsblad zijn gepubliceerd, en uit die statuten blijkt dat de organisatie een vereniging zonder winstoogmerk is die zich richt tot de trekkende beroepsbevolking.
De aanvraag voor een subsidie moet minimaal zes maanden voor het ingaan van de driejaarlijkse periode waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, bij het Agentschap worden ingediend. Bij de indiening van het eerste meerjarenconvenant kan die termijn ingekort worden. HOOFDSTUK 2. - De experimentele, aanvullende of vernieuwende projecten
Art. 69.Ter uitvoering van artikel 43 van het Integratiedecreet kan de minister beslissen een algemene projectoproep te lanceren. De minister bepaalt in de projectoproep de nadere voorwaarden voor de indiening van de subsidieaanvragen, de inhoudelijke prioriteiten, de beoordelingscriteria en de subsidieerbare kosten voor de projecten en deelt deze mee aan de leden van de Vlaamse Regering.
Art. 70.De projectindieners moeten tot een van de volgende categorieën behoren : 1° lokale en provinciale besturen;2° verenigingen met rechtspersoonlijkheid of verenigingen die erkend zijn door een openbare overheid, publieke of private instellingen, op individuele basis of in samenwerking met een openbare overheid;3° privéondernemingen of bedrijven;4° feitelijke verenigingen.
Art. 71.De subsidie is bestemd voor projecten van beperkte duur met duidelijke, welomschreven resultaten. De minister bepaalt bij elke projectoproep de maximale duur met een maximum van 36 maanden.
Als een project langer dan één jaar duurt, worden in de subsidieaanvraag de verschillende fasen en de te behalen resultaten per jaar omschreven. De behaalde resultaten worden tussentijds geëvalueerd om te onderzoeken of een voortzetting van het project te verantwoorden is.
Art. 72.Als het projectvoorstel wordt goedgekeurd, wordt een subsidiebesluit opgemaakt waarin minstens de te behalen resultaten, de periode en het subsidiebedrag zijn opgenomen.
Art. 73.Na afloop van het project wordt een inhoudelijk en een financieel verslag bezorgd aan het Agentschap ter controle en goedkeuring. Als blijkt dat aan een of meer bepalingen van het subsidiebesluit niet voldaan is, kan het Agentschap het voorschot geheel of gedeeltelijk terugvorderen en/of het saldo inhouden.
TITEL 9. - Slotbepalingen
Art. 74.In het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 2002 betreffende de erkenning en subsidiëring van de centra en diensten voor het Vlaamse minderhedenbeleid worden de volgende artikelen opgeheven : 1° artikel 2 tot en met 12;2° artikel 69 en 70;3° de artikels 40 tot en met 68 behalve wat de integratiediensten, de lokale integratiecentra en de provinciale integratiecentra, met uitzondering van het integratiecentrum voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, betreft.
Art. 75.Het besluit van de Vlaamse Regering van 29 juni 1999 houdende de erkenning en subsidiëring van het Forum van Organisaties van Etnisch-culturele Minderheden, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2003, wordt opgeheven.
Art. 76.Van het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaams beleid van etnisch-culturele minderheden, treden de volgende artikelen in werking op 1 januari 2011 : 1° artikel 1 tot en met 10;2° artikel 34;3° artikel 37;4° artikel 38 wat de invoeging van artikel 45/5 en 45/6 betreft;5° artikel 39;6° artikel 40. Van het decreet van 30 april 2009 tot wijziging van het decreet van 28 april 1998 inzake het Vlaams beleid van etnisch-culturele minderheden, treden het artikel 12, eerste lid, 1°, en het artikel 20 in werking op 1 januari 2012, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben op de regierol van de Vlaamse Gemeenschapscommissie voor het meerjarenconvenant 2012-2015 af te sluiten met het hoofdstedelijk integratiecentrum. Deze bepalingen treden in werking op 1 januari 2011.
Art. 77.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011, met uitzondering van de artikelen 36 tot 48, die pas in werking treden op 1 januari 2012.
Art. 78.De Vlaamse minister, bevoegd voor het beleid inzake onthaal en integratie van inwijkelingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 12 november 2010.
De minister-president van de Vlaamse Regering, PEETERS De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering, Toerisme en Vlaamse Rand, G. BOURGEOIS