gepubliceerd op 21 maart 2002
Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid
11 JANUARI 2002. - Besluit van de Vlaamse regering ter uitvoering van het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid;
Gelet op het advies van de Raad voor Cultuur, gegeven op 1 oktober 2001;
Gelet op het advies van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, gegeven op 19 september 2001;
Gelet op de gecoördineerde wetten op de Raad van State, inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid in werking treedt op 1 januari 2002 en niet uitvoerbaar is zonder goedgekeurd uitvoeringsbesluit;
Overwegende dat de bestaande regelgeving inzake openbare bibliotheken en cultuurcentra wordt opgeheven per 31 december 2001;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I.- Algemene bepalingen
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de Cultuur;2° het decreet : het decreet van 13 juli 2001 houdende het stimuleren van een kwalitatief en integraal lokaal cultuurbeleid;3° de administratie : de Vlaamse administratie, bevoegd voor cultuur;4° het planningsjaar : het eerste kalenderjaar van de bestuursperiode van de gemeente of het eerste kalenderjaar waarvoor de gemeente op basis van het decreet subsidie ontvangt of het jaar waarin het decreet van kracht wordt;6° de basissubsidie : de in artikel 30 van het decreet bedoelde subsidie;7° de variabele subsidie : de in artikel 33, § 1, van het decreet bedoelde subsidie;8° cultuurfunctionaris : een medewerker van een cultuurcentrum met een culturele en agogische opdracht. HOOFDSTUK II. - Het gemeentelijk cultuurbeleidsplan Afdeling I. - Specifieke bepalingen
Art. 2.§ 1. Vertrekkend vanuit een situatieschets van het cultuurbeleid en het culturele veld, vergezeld van een sterkte-zwakteanalyse, worden algemene en concrete doelstellingen, zoals vermeld in artikel 19 van het decreet, bepaald en vertaald naar alle culturele werksoorten die aanwezig zijn in de gemeente.
Per concrete doelstelling worden meetbare resultaatsindicatoren geformuleerd.
Bij de omschrijving en de operationalisering van de doelstellingen moet bijzondere aandacht worden besteed aan : 1° de financiële, materiële en andere ondersteuning van het culturele werk die de gemeente in het vooruitzicht stelt;2° de aanwending van de in artikel 21, § 2, van het decreet bepaalde subsidie voor de ondersteuning van vernieuwende initiatieven in het kader van de uitvoering van het cultuurbeleidsplan;3° de toegankelijkheid en bereikbaarheid van, en de participatie aan, een divers cultureel aanbod met bijzondere aandacht voor groepen en individuen waarvan de participatie aan cultuur bemoeilijkt wordt;4° de participatie van zoveel mogelijk groepen uit de bevolking bij de voorbereiding, de uitvoering en de evaluatie van het cultuurbeleidsplan;5° een omschrijving van de gemeentelijke culturele infrastructuur;6° een beschrijving van de wijze waarop het cultuurbeleidsplan en andere gemeentelijke beleidsplannen met implicaties voor het cultuurbeleid op elkaar worden afgestemd;7° de communicatie met en de informatie voor de bevolking met betrekking tot het gemeentelijk cultuurbeleid. In een jaarlijks actieplan wordt aangegeven hoe elke doelstelling wordt geoperationaliseerd. § 2. Na de tussentijdse evaluatie moet de door de gemeenteraad goedgekeurde bijsturing van het cultuurbeleidsplan, zoals bedoeld in artikel 4, § 1, van het decreet aan de administratie worden bezorgd uiterlijk drie maanden na aanvang van de tweede helft van de looptijd van het cultuurbeleidsplan. Afwijkingen van het oorspronkelijk goedgekeurde cultuurbeleidsplan moeten worden gemotiveerd. § 3. De structuur van een cultuurbeleidsplan zal door de minister worden bepaald.
Art. 3.§ 1. De cultuurbeleidscoördinator waarover de gemeente beschikt wordt aangesteld op het A- of B-niveau, op basis van een functieprofiel dat voldoet aan de voorwaarden, bepaald in § 2 van dit artikel. § 2. Het functieprofiel van de cultuurbeleidscoördinator moet in elk geval de volgende elementen bevatten : 1° de coördinatie van de verschillende aspecten van het gemeentelijk cultuurbeleid;2° de begeleiding van de processen die verbonden zijn met de opmaak, de uitvoering en de evaluatie van het cultuurbeleidsplan : 3° de redactie van het cultuurbeleidsplan, het actieplan en het werkingsverslag. § 3. De cultuurbeleidscoördinator werkt in nauw overleg met de beleidsverantwoordelijken, het culturele werkveld en de beoogde doelgroepen. § 4. Met een grondige motivering kan de gemeente de cultuurbeleidscoördinator belasten met de volgende aanvullende taken : 1° de dagelijkse leiding van het gemeenschapscentrum, met het oog op de opdrachten, zoals bepaald in artikel 2, 3°, van het decreet;2° de leiding van de cultuurdienst.
Art. 4.§ 1. Het beheer van een gemeenschapscentrum kan niet worden toevertrouwd aan een vereniging met privaatrechtelijk statuut in de vorm van een v.z.w. en moet minimaal beschikken over : 1° een polyvalente zaal van ten minste 200 m2 of een schouwburg met ten minste 250 vaste of verankerbare zitplaatsen én bovendien een polyvalente zaal van ten minste 100 m2, waarin de andere activiteiten dan de schouwburgactiviteiten kunnen plaatsvinden;2° één of twee tentoonstellingsruimten met een totale oppervlakte van ten minste 100 m2;3° drie lokalen voor cultureel gebruik. § 2. Het beheersorgaan van het gemeenschapscentrum moet samengesteld zijn hetzij overeenkomstig artikel 9, b), van het decreet van 28 januari 1974 betreffende het cultuurpact, hetzij overeenkomstig artikel 9, b), van hetzelfde decreet waarbij het beheersorgaan ten bedrage van maximaal 1/3 van zijn ledenaantal deskundigen kan coöpteren. § 3. Het gebruik van het gemeenschapscentrum wordt geregeld in een reglement waaruit moet blijken dat de infrastructuur ter beschikking staat van het ruime culturele veld in de gemeente.
Art. 5.§ 1. Gemeenten in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad dienen hun cultuurbeleidsplan voor advies in bij de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Uit dit advies moet blijken dat het cultuurbeleidsplan is afgestemd op dat van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. § 2. In afwijking van de bepaling van artikel 2, § 1, 5°, van dit besluit kan voor de gemeenten van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de culturele infrastructuur van de Vlaamse Gemeenschapscommissie in aanmerking worden genomen, op voorwaarde dat het gebruik ervan wordt geregeld in een overeenkomst van de Vlaamse Gemeenschapscommissie met de gemeente. § 3. In afwijking van de bepalingen van artikel 4, § 1 en § 2, van dit besluit gelden voor de gemeenten van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad de bepalingen die dienaangaande worden opgenomen in het convenant zoals bepaald in artikel 34 van het decreet. Afdeling II. - Procedure
Art. 6.§ 1. Uiterlijk één maand na ontvangst van de aanvraag van de gemeente om in aanmerking te komen voor de subsidie voor de opmaak van een cultuurbeleidsplan zoals bepaald in artikel 21, § 1 en § 2, van het decreet, deelt de administratie aan de gemeente mee of de aanvraag voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 22, § 1, van het decreet en aan artikel 4 van dit besluit. § 2. Tijdens de periode, die in artikel 22, § 1, 1°, van het decreet is voorzien voor de opmaak van een cultuurbeleidsplan, kan het college van burgemeester en schepenen een ontwerp voor advies voorleggen aan de administratie.
De administratie stuurt binnen drie maanden na de ontvangst van het ontwerp van cultuurbeleidsplan een advies naar de gemeente. § 3. Uiterlijk drie maanden na ontvangst van het cultuurbeleidsplan door de administratie deelt de minister zijn beslissing mee aan de gemeente.
Als het cultuurbeleidsplan niet wordt goedgekeurd, vervalt de subsidie vanaf de eerste van de maand die volgt op de beslissing van de minister. § 4. Voor 1 mei dient de gemeente het jaarlijks actieplan, zoals bepaald in artikel 2, § 1, van dit besluit, in bij de administratie. Afdeling III. - Projectsubsidie gemeenschapscentrum
Art. 7.§ 1. Aan een gemeente, met een door de minister goedgekeurd cultuurbeleidsplan, kan, zoals bepaald in artikel 21, § 4, van het decreet, voor haar gemeenschapscentrum een projectsubsidie worden toegekend van minimaal 25.000 euro en maximaal 50.000 euro per jaar. § 2. Bij de toekenning van de projectsubsidie wordt rekening gehouden met de volgende elementen : 1° de gemeenschapsvorming : de manier waarop lokale gemeenschappen versterkt worden, met bijzondere aandacht voor moeilijk bereikbare doelgroepen;2° de publiekswerking voor en het publieksbereik van de lokale bevolking : het aantal deelnemers uit de gemeente, de omkadering van het aanbod en de inspanningen inzake toeleiding en promotie;3° de originaliteit en diversiteit van het eigen en het receptieve aanbod;4° de inbreng van de gemeente in de totale omzet van de werking;5° de grootte en mogelijkheden van de infrastructuur;6° de inzet van professionele medewerkers, met uitzondering van de cultuurbeleidscoördinator. § 3. Gemeenten die in aanmerking willen komen voor een projectsubsidie voor hun gemeenschapscentrum moeten vóór 1 april 2003 bij de administratie een aanvraag indienen. De volgende aanvragen kunnen worden ingediend tussen 1 januari 2007 en 31 maart 2007 en vanaf dan telkens om de zes jaar.
De aanvraag bevat alle gegevens die noodzakelijk zijn om te kunnen oordelen over de elementen, zoals bepaald in § 2, gebaseerd op de werking van de twee laatste kalenderjaren die voorafgaan aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. § 4. De administratie doet aan de minister een gemotiveerd voorstel van projectsubsidie voor de gemeenschapscentra nadat een adviescommissie, door de minister opgericht, werd gehoord. § 5. De minister beslist vóór 1 september van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend. § 6. De subsidiëring gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing van de minister en heeft betrekking op een periode die afloopt op het einde van het eerste jaar van de legislatuur die volgt op de legislatuur waarin het cultuurbeleidsplan van de gemeente werd goedgekeurd.
Voor de eerste toepassing gaat de subsidiëring in vanaf 1 januari 2003. § 7. Ter verantwoording van de projectsubsidie moet de gemeente jaarlijks vóór 1 juni de volgende documenten ter beschikking stellen van de administratie : 1° een goedgekeurde financiële afrekening van het gemeenschapscentrum;2° alle statistische gegevens die de administratie noodzakelijk acht op de door haar bepaalde wijze. § 8. De in § 1 vermelde subsidie wordt in vier driemaandelijkse voorschotten uitbetaald. Elk voorschot bedraagt 22,5 % van de voorgestelde subsidie. Het saldo wordt uitbetaald in de loop van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkingsjaar, na goedkeuring door de administratie van de financiële afrekening van het voorbije gesubsidieerde activiteitsjaar. Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien die hoger zijn dan de berekende subsidie, wordt het verschil in mindering gebracht van de voorschotten van het werkingsjaar dat volgt op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. HOOFDSTUK III. - De gemeentelijke openbare bibliotheek Afdeling I. - Specifieke bepalingen
Art. 8.Onverminderd de bepalingen van artikel 10, § 1, 2°, van het decreet, kan de openbare bibliotheek aan personen vanaf 18 jaar een lidgeld vragen van maximaal 10 euro per jaar; aan personen onder de 18 jaar kan geen lidgeld worden gevraagd.
Art. 9.Het beheersorgaan van een openbare bibliotheek heeft een adviserende bevoegdheid ten aanzien van de inrichtende overheid voor alle aspecten van het bibliotheekwerk, en in het bijzonder voor het bibliotheekbeleidsplan. Samen met de bibliothecaris concretiseert het beheersorgaan het bibliotheekbeleidsplan in een jaarlijks actieplan zoals bepaald in artikel 17, § 1, van dit besluit.
Art. 10.Uiterlijk op 1 januari 2003 moet elke bibliotheek geleid worden door een voltijds aangestelde bibliothecaris. In gemeenten met minder dan 20 000 inwoners kan de bibliotheek ook geleid worden door maximaal twee deeltijds aangestelde bibliothecarissen, die samen ten minste één voltijds equivalent uitmaken.
Art. 11.Na afloop van het eerste bibliotheekbeleidsplan moet de door de gemeenteraad vastgestelde statutaire personeelsformatie voor de openbare bibliotheek, met uitzondering van het werklieden- en het onderhoudspersoneel, voor minstens de helft voorzien in functies van het A- of B-niveau, uitgedrukt in voltijdse equivalenten.
Art. 12.§ 1. Voor de subsidie bedoeld in artikel 38 van het decreet wordt, binnen de door de gemeente goedgekeurde personeelsformatie voor de bibliotheek, het werklieden- en onderhoudspersoneel niet in aanmerking genomen. § 2. Om in aanmerking te komen voor de subsidie, bepaald in artikel 38, § 1, 4°, van het decreet, moeten de gemeente en de provincie een convenant afsluiten dat de organisatie van het bibliotheekwerk op het grondgebied van de gemeente regelt met dien verstande dat de bibliotheekvoorzieningen als één geheel functioneren en worden gepresenteerd aan de bevolking.
Art. 13.De minister wordt belast met het bepalen van standaarden, een model van structuur van bibliotheekbeleidsplan en het ontwikkelen van een prestatiemeetsysteem zoals bepaald in artikel 45 van het decreet.
Art. 14.De minister kan, nadat de Vlaamse Gemeenschapscommissie werd gehoord, afwijkingen toestaan op de bepaling van artikel 38, § 1, 2°, derde lid, van het decreet. Afdeling II. - Het bibliotheekbeleidsplan
Art. 15.§ 1. Het door de gemeenteraad goedgekeurde bibliotheekbeleidsplan vertrekt van een situatieschets, vergezeld van een sterkte-zwakteanalyse en formuleert de visie, de algemene en concrete doelstellingen, de geplande acties, alsook de effecten die men wil bereiken en de middelen die hiervoor worden ingezet.
Per concrete doelstelling wordt een beoogd resultaat aangegeven met aanduiding van één of meer resultaatsindicatoren, alsook de manier waarop men de bereikte resultaten zal evalueren t.a.v. de vooropgestelde doelstellingen. § 2. De volgende aspecten zullen in elk geval worden beschreven : 1° de financiële middelen die ter beschikking worden gesteld voor de werking, het personeel en de infrastructuur van de bibliotheek;2° de spreiding van de dienstverlening over het grondgebied;3° de infrastructuur;4° de inzet van professionele medewerkers in relatie tot de vereiste deskundigheid;5° de wijze waarop vrijwilligers en externe deskundigen in de bibliotheek kunnen worden ingezet;6° de samenstelling van het beheersorgaan;7° de wijze waarop de collectie inhoudelijk en kwantitatief zal evolueren en hoe ze ontsloten wordt voor het publiek;8° de diensten die geleverd worden aan het publiek;9° de openingsuren;10° de wijze waarop de bibliotheek de vraag tot bibliotheekgebruik zal stimuleren;11° de wijze waarop de bibliotheek ingeschakeld wordt in het gemeentelijk informatiebeleid;12° de wijze waarop de openbare bibliotheek participeert aan het streekgericht bibliotheekbeleid van de provincie;13° de wijze waarop wordt samengewerkt met andere culturele actoren.
Art. 16.§ 1. De gemeente dient het bibliotheekbeleidsplan vóór 1 oktober van het planningsjaar bij de administratie in.
De administratie keurt het bibliotheekbeleidsplan goed of af en deelt haar gemotiveerde beslissing mee aan het college vóór 31 december van hetzelfde jaar.
Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de administratie geacht het bibliotheekbeleidsplan te aanvaarden.
Wanneer het bibliotheekbeleidsplan niet vóór 1 oktober van het planningsjaar bij de administratie is ingediend, wordt de subsidie, zoals bepaald in artikel 38, § 1, van het decreet opgeschort vanaf 1 november. § 2. Indien de administratie het bibliotheekbeleidsplan niet heeft goedgekeurd, moet de gemeente het bibliotheekbeleidsplan aanpassen en vóór 1 april van het jaar dat volgt op het planningsjaar, opnieuw indienen bij de administratie.
De minister keurt het bibliotheekbeleidsplan goed of af en deelt zijn beslissing mee aan het college vóór 1 juli van het jaar dat volgt op het planningsjaar.
Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de minister geacht het bibliotheekbeleidsplan te aanvaarden. § 3. Bij niet-goedkeuring van het bibliotheekbeleidsplan vervalt de subsidie zoals bedoeld in artikel 38, § 1, van het decreet vanaf de eerste van de maand die volgt op de betekening van de beslissing van de minister aan de gemeente. § 4. Na een niet-goedkeuring van het bibliotheekbeleidsplan zoals vermeld in § 2, en het niet tijdig indienen van het bibliotheekbeleidsplan zoals vermeld in § 1 kan een gemeente te allen tijde een bibliotheekbeleidsplan bij de administratie indienen.
De minister keurt het bibliotheekbeleidsplan goed of af en deelt binnen drie maanden na ontvangst van het bibliotheekbeleidsplan zijn beslissing mee aan het college.
Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de minister geacht het bibliotheekbeleidsplan te aanvaarden.
De subsidies, zoals vermeld in artikel 38, § 1, van het decreet, kunnen slechts opnieuw worden toegekend vanaf de eerste van de maand die volgt op de betekening van de goedkeuring van het bibliotheekbeleidsplan aan de gemeente.
Art. 17.§ 1. De bibliothecaris en het beheersorgaan stellen samen jaarlijks een actieplan op dat de acties bevat die in het komende jaar zullen worden ondernomen ter uitvoering van het bibliotheekbeleidsplan en dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het college. § 2. De bibliothecaris en het beheersorgaan stellen samen jaarlijks een werkingsverslag op dat beschrijft hoe het actieplan in het voorbije jaar werd uitgevoerd en dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het college. Eventuele afwijkingen ten aanzien van het actieplan worden uitdrukkelijk gemotiveerd.
Art. 18.Na de tussentijdse evaluatie moet de door de gemeenteraad goedgekeurde bijsturing van het bibliotheekbeleidsplan, zoals bedoeld in artikel 44, § 1, van het decreet aan de administratie worden bezorgd uiterlijk drie maanden na aanvang van de tweede helft van de looptijd van het bibliotheekbeleidsplan. Afwijkingen van het oorspronkelijk goedgekeurde bibliotheekbeleidsplan moeten worden gemotiveerd. Afdeling III. - Subsidiëring
Art. 19.§ 1. De bibliotheek waarvan de gemeente of de Vlaamse Gemeenschapscommissie als inrichtende macht fungeert en die erkend was op basis van het decreet van 19 juni 1978 betreffende het Nederlandstalige Openbare Bibliotheekwerk, hierna het decreet van 1978 te noemen, blijft verder gesubsidieerd op basis van dit decreet. § 2. Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet een gemeente die niet beschikt over een bibliotheek, erkend op basis van het decreet van 1978, vóór 1 april een aanvraag indienen bij de administratie.
Na het indienen van de aanvraag begeeft de administratie zich ter plaatse en gaat na of de gemeentelijke bibliotheek voldoet aan de voorwaarden zoals bepaald in artikel 10 van het decreet. De administratie maakt een omstandig verslag op van haar bevindingen en bezorgt dit aan de gemeente.
Bij een positief eindadvies van de administratie zullen vanaf 1 januari van het daarop volgende kalenderjaar subsidies worden toegekend.
Art. 20.De in de artikelen 38, § 1, 39, § 1, 40, 41, 42 en 43, van het decreet vermelde subsidies, worden in vier driemaandelijkse voorschotten uitbetaald. Elk voorschot bedraagt 22,5 % van de voorgestelde subsidie.
Het saldo wordt uitbetaald in de loop van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkingsjaar, na goedkeuring door de administratie van de afrekening van het voorbije gesubsidieerde activiteitsjaar.
Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien die hoger zijn dan de berekende subsidies, wordt het verschil in mindering gebracht van de voorschotten van het werkingsjaar dat volgt op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.
Art. 21.De gemeente moet jaarlijks vóór 1 juni de volgende documenten ter beschikking stellen van de administratie : 1° de goedgekeurde financiële afrekening van de bibliotheek;2° het actieplan, zoals bedoeld in artikel 17, § 1, van dit besluit;3° het werkingsverslag, zoals bedoeld in artikel 17, § 2, van dit besluit;4° de statistische gegevens die de administratie noodzakelijk acht op de door haar bepaalde wijze. Afdeling IV. - Overname van de privaatrechtelijke plaatselijke
openbare bibliotheken
Art. 22.§ 1. De bibliotheken die erkend waren als privaatrechterlijke plaatselijke openbare bibliotheek op basis van het decreet van 1978 en die in de loop van 2001 een aanvraag tot overname hebben ingediend bij de gemeente op wiens grondgebied ze zijn gevestigd maar op 1 januari 2002 nog niet waren overgenomen, moeten per 1 januari 2003 door de bedoelde gemeente worden overgenomen. § 2. Het college van burgemeester en schepenen stelt hiertoe met de aanvrager een schriftelijke overeenkomst op die door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd vóór 31 december 2002.
Art. 23.De overeenkomst regelt de overname van het personeel, van de collecties en van het bibliotheconomisch materiaal.
Art. 24.De goedgekeurde overeenkomst gaat in op 1 januari 2003.
Behoudens een andere in de overeenkomst bepaalde regeling moet de gemeente de vergoeding voor de boeken en de andere collecties en het bibliotheconomisch materiaal aan de aanvrager betalen binnen een jaar na het van kracht worden van de overeenkomst.
Art. 25.Als niet anders wordt overeengekomen, neemt de gemeente de volledige collectie gedrukte en audiovisuele materialen over en betaalt ze hiervoor aan de aanvrager de factuurprijs van de bedoelde materialen die de laatste acht jaar met eigen middelen werden verworven, met inbegrip van de lopende verbintenissen tegenover derden.
Art. 26.Als niet anders wordt overeengekomen, neemt de gemeente het voorhanden zijnde bibliotheconomisch materiaal over en betaalt ze hiervoor aan de aanvrager de factuurprijs van het materiaal dat de laatste tien jaar werd aangekocht, verminderd met eventuele toelagen die daarvoor werden toegekend door de Vlaamse Gemeenschap, het provinciebestuur of de gemeente.
Art. 27.De personeelsformatie van de gemeentelijke openbare bibliotheek moet worden aangepast met het oog op het over te nemen personeel.
De personeelsleden die in aanmerking kwamen voor de uitbetaling van weddentoelagen, zoals bedoeld in het decreet van 1978, en die voldoen aan de vereisten van onder meer leeftijd en lichamelijke geschiktheid, moeten worden overgenomen en aangesteld in de nieuwe personeelsformatie. Zij zullen op hun verzoek per week ten minste evenveel uren kunnen presteren als zij hebben gepresteerd in de overgenomen bibliotheek.
De overgenomen personeelsleden die in de privaatrechtelijke bibliotheek waren aangesteld als bibliothecaris, dienstleider of assistent-dienstleider en daarenboven beschikken over een einddiploma van een erkende school of leergang voor bibliotheekwetenschappen, behouden in elk geval de weddenschaal die aan deze graden is verbonden.
Art. 28.Voor het werkjaar 2002 ontvangt de inrichtende macht van de privaatrechterlijke bibliotheek een subsidie die gelijk is aan het subsidiebedrag voor het werkjaar 2001. HOOFDSTUK IV. - Cultuurcentra Afdeling I. - Specifieke bepalingen
Art. 29.§ 1. Het beheersorgaan van het cultuurcentrum is, op voordracht van de leidende cultuurfunctionaris, bevoegd voor de programmering.
Het beheersorgaan heeft tevens een adviserende functie ten aanzien van de inrichtende overheid voor alle aspecten van het cultuurcentrum, en in het bijzonder voor het beleidsplan van het cultuurcentrum. Samen met de leidende cultuurfunctionaris concretiseert het beheersorgaan het beleidsplan in een jaarlijks actieplan, zoals bepaald in artikel 41, § 1, van dit besluit. § 2. Voor het financieel beheer van de programmering kan het beheersorgaan zich laten bijstaan door een programma-v.z.w.. § 3. Gemeenten met een cultuurcentrum met een privaatrechtelijk statuut in de vorm van een v.z.w., die erkend waren op basis van het decreet van 24 juli 1991 betreffende de erkenning en subsidiëring van de Nederlandstalige culturele centra, hierna het decreet van 1991 te noemen, kunnen voor de werking van hun cultuurcentrum deze v.z.w. behouden, op voorwaarde dat de v.z.w. is samengesteld conform de bepalingen van artikel 28, § 1, 3°, van het decreet en, op basis van een overeenkomst met de gemeente, belast is met het beheer van het cultuurcentrum. In dit geval kan de opdracht van de v.z.w. ruimer zijn dan het financieel beheer van de programmering.
Art. 30.De totale jaarlijkse uitgaven van het cultuurcentrum moeten het vijfvoudige bedragen van de basissubsidie. Onder uitgaven wordt begrepen : de kosten met betrekking tot de werking, het personeel, de uitrusting en de programmering van het cultuurcentrum, exclusief de investeringskosten die betrekking hebben op onroerende goederen.
Art. 31.De minister kan standaarden bepalen, alsmede een model van structuur van beleidsplan van een cultuurcentrum en een prestatiemeetsysteem, zoals bepaald in artikel 37 van het decreet. Afdeling II. - Subsidiëring
Onderafdeling I. - Voorwaarden
Art. 32.Het cultuurcentrum moet, naargelang de indeling in een categorie beschikken over de volgende infrastructuur : 1° de categorie C : a) een schouwburg met ten minste 300 zitplaatsen of een polyvalente zaal met 300 zitplaatsen waarvan ten minste 150 op een uitschuifbare tribune of op vaste gradinen;b) een andere polyvalente ruimte van ten minste 150 m2;c) één of meerdere tentoonstellingsruimten met een totale oppervlakte van ten minste 150 m2;d) vier lokalen voor cultureel gebruik.2° de categorie B : a) een schouwburg met ten minste 350 zitplaatsen of een polyvalente zaal met 350 zitplaatsen waarvan ten minste 200 op een uitschuifbare tribune;b) een andere polyvalente ruimte van ten minste 200 m2;c) één of meerdere tentoonstellingsruimten met een totale oppervlakte van ten minste 200 m2;d) vijf lokalen voor cultureel gebruik.3° de categorie A : a) een schouwburg met ten minste 400 zitplaatsen en een toneeltoren;b) een polyvalente ruimte van ten minste 250 m2;c) één of meerdere tentoonstellingsruimten met een totale oppervlakte van ten minste 300 m2;d) zes lokalen voor cultureel gebruik.
Art. 33.§ 1. De cultuurfunctionarissen van een cultuurcentrum worden aangesteld in het A- of het B-niveau. § 2. Een cultuurcentrum, ingedeeld in de categorie A of B, wordt geleid door een cultuurfunctionaris met een diploma hoger onderwijs die wordt aangesteld in het A-niveau. Een cultuurcentrum, ingedeeld in categorie C, wordt geleid door een cultuurfunctionaris met een diploma hoger onderwijs die wordt aangesteld in ten minste het B-niveau.
Art. 34.De gemeenten, bedoeld in artikel 7, 1°, laatste lid, 2° en 3°, van het decreet, moeten de centrumfunctie van het cultuurcentrum bewijzen aan de hand van een dossier, gebaseerd op de werking van de laatste twee kalenderjaren, waaruit blijkt dat het cultuurcentrum : 1° eigen podiumactiviteiten programmeert waarbij voor een indeling in een categorie C minimaal 25 % en voor een indeling in categorie B minimaal 35 % van het aantal bezoekers afkomstig is uit andere gemeenten;2° podiumactiviteiten, tentoonstellingen of educatieve activiteiten organiseert voor scholen uit zes andere gemeenten voor een indeling in categorie B en uit vier andere gemeenten voor een indeling in categorie C;3° promotie voert in zes andere gemeenten voor een indeling in categorie B en in vier andere gemeenten voor een indeling in categorie C en dit kan onderbouwen met een overzicht van publicaties of advertenties. Onderafdeling II. - Procedure
Art. 35.§ 1. De gemeente moet de aanvraag voor een basissubsidie voor het cultuurcentrum vóór 1 april indienen bij de administratie op basis van de volgende documenten : 1° een beschrijving van de infrastructuur op het grondgebied van de gemeente, met aanduiding van de oppervlakte en de uitrusting van alle publieksruimtes;2° de gekozen beheersvorm en samenstelling van het beheersorgaan; 3° het personeelskader en de invulling ervan m.b.t. de functies. § 2. Na het indienen van de aanvraag kan de administratie zich ter plaatse begeven om na te gaan of het cultuurcentrum voldoet aan de voorwaarden, zoals bepaald in artikel 28, § 1, van het decreet. De administratie maakt een omstandig verslag op van haar bevindingen en bezorgt dit aan de gemeente.
Bij een positief eindadvies van de administratie gaat de basissubsidie in op 1 januari, volgend op het jaar waarin de subsidieaanvraag werd ingediend. Voor de gemeenten, bedoeld in artikel 66 van het decreet, gaat de subsidie in op 1 januari 2002. § 3. De aanvraag voor een basissubsidie, ingediend door de gemeenten, bedoeld in artikel 7, 1°, laatste lid, 2° en 3°, van het decreet bevat, naast de in § 1 opgesomde documenten, het bewijs van de centrumfunctie, conform de bepalingen van artikel 34 van dit besluit. § 4. Indien de administratie het bewijs van de centrumfunctie niet aanvaardt, stelt ze een verslag op en bezorgt dit binnen twee maanden aan de gemeente, die een maand de tijd heeft om hierop te reageren.
Na verloop van deze termijn wordt het dossier aan de minister voorgelegd. De minister beslist binnen een maand en de administratie deelt de beslissing mee aan de gemeente van het cultuurcentrum.
Art. 36.De basissubsidie en in voorkomend geval de variabele subsidie, worden aan de gemeente uitbetaald in vier driemaandelijkse voorschotten. Elk voorschot bedraagt 22,5 % van de voorgestelde subsidie. Het saldo wordt uitbetaald in de loop van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkingsjaar, na goedkeuring door de administratie van de afrekening van het voorbije gesubsidieerde activiteitsjaar.
Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien die hoger zijn dan de toegekende subsidies, wordt het verschil in mindering gebracht van de voorschotten van het werkingsjaar dat volgt op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.
Art. 37.§ 1. Een gemeente kan een variabele subsidie aanvragen vóór 1 september 2002. De volgende aanvragen kunnen worden ingediend tussen 1 juni 2007 en 31 augustus 2007 en vanaf dan telkens om de zes jaar. De aanvraag bevat de gegevens, bepaald in artikel 33, § 2, van het decreet, gebaseerd op de werking van de twee laatste kalenderjaren die voorafgaan aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend. § 2. De administratie doet aan de minister een gemotiveerd voorstel van variabele subsidie voor de cultuurcentra, nadat de beoordelingscommissie bepaald in artikel 33, § 4, van het decreet, werd gehoord. § 3. De minister beslist vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag gebeurde. Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de minister geacht de subsidieaanvraag te aanvaarden. § 4. De variabele subsidie loopt tot en met het eerste jaar van een nieuwe gemeentelijke legislatuur.
Art. 38.De gemeente moet jaarlijks vóór 1 juni de volgende documenten ter beschikking stellen van de administratie : 1° de goedgekeurde financiële afrekening van het cultuurcentrum;2° het actieplan, zoals bedoeld in artikel 41, § 1, van dit besluit;3° het werkingsverslag, zoals bedoeld in artikel 41, § 2, van dit besluit;4° alle statistische gegevens die de administratie noodzakelijk acht op de door haar bepaalde wijze. Afdeling III. - Het beleidsplan van het cultuurcentrum
Art. 39.§ 1. Het door de gemeente goedgekeurde beleidsplan van het cultuurcentrum vertrekt van een situatieschets, vergezeld van een sterkte-zwakteanalyse en formuleert de visie, de algemene en concrete doelstellingen, de geplande acties, alsook de effecten die men wil bereiken en de middelen die hiervoor worden ingezet.
Per concrete doelstelling wordt een beoogd resultaat aangegeven met aanduiding van één of meer resultaatsindicatoren, alsook de manier waarop men de bereikte resultaten zal evalueren t.a.v. de vooropgestelde doelstellingen. § 2. In elk geval moet de invulling van de drie functies van een cultuurcentrum, zoals bepaald in artikel 2, 4°, van het decreet, worden beschreven aan de hand van de negen parameters, zoals bepaald in artikel 33, § 2, van het decreet.
Art. 40.§ 1. De gemeente dient het beleidsplan van een cultuurcentrum vóór 1 oktober van het planningsjaar bij de administratie in.
De administratie keurt het beleidsplan van het cultuurcentrum goed of af en deelt haar beslissing mee aan het college vóór 31 december van hetzelfde jaar.
Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de administratie geacht het beleidsplan van het cultuurcentrum te aanvaarden.
Wanneer het beleidsplan van het cultuurcentrum niet vóór 1 oktober van het planningsjaar bij de administratie is ingediend, worden de basissubsidie en, in voorkomend geval, de variabele subsidie opgeschort vanaf 1 november. § 2. Indien de administratie het beleidsplan van het cultuurcentrum niet heeft goedgekeurd, moet de gemeente het beleidsplan van het cultuurcentrum aanpassen en vóór 1 april van het jaar dat volgt op het planningsjaar, opnieuw indienen bij de administratie.
De minister keurt het beleidsplan van het cultuurcentrum goed of af en deelt zijn beslissing mee aan het college vóór 1 juli van het jaar volgend op het planningsjaar.
Indien binnen deze termijn geen beslissing aan het college is verstuurd, wordt de minister geacht het beleidsplan van het cultuurcentrum te aanvaarden. § 3. Bij niet-goedkeuring van het beleidsplan van het cultuurcentrum vervallen de basissubsidie en, in voorkomend geval, de variabele subsidie vanaf de eerste van de maand die volgt op de betekening van de beslissing van de minister aan de gemeente.
Art. 41.§ 1. Het beheersorgaan stelt, samen met de leidende cultuurfunctionaris, jaarlijks een actieplan op dat de acties bevat die in het komende jaar zullen worden ondernomen ter uitvoering van het beleidsplan van het cultuurcentrum en dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het college. § 2. Het beheersorgaan stelt jaarlijks een werkingsverslag op dat beschrijft hoe het actieplan in het voorbije jaar werd uitgevoerd en dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het college. Eventuele afwijkingen ten aanzien van het jaarlijks actieplan worden uitdrukkelijk gemotiveerd. Het werkingsverslag moet vergezeld zijn van een financieel verslag.
Art. 42.§ 1. Nadat de minister het beleidsplan van het cultuurcentrum definitief geweigerd heeft of bij het niet tijdig indienen van het beleidsplan van het cultuurcentrum, kan de gemeente een nieuw beleidsplan van het cultuurcentrum bij de administratie indienen vóór 1 oktober en geldt de procedure die beschreven wordt in artikel 40, § 1, van dit besluit. § 2. De basissubsidie en, in voorkomend geval, de variabele subsidie kunnen slechts opnieuw worden toegekend vanaf de eerste van de maand die volgt op de betekening van de goedkeuring van het beleidsplan van het cultuurcentrum aan de gemeente.
Art. 43.Na de tussentijdse evaluatie moet de door de gemeenteraad goedgekeurde bijsturing van het beleidsplan van het cultuurcentrum, zoals bedoeld in artikel 36, § 1, van het decreet aan de administratie worden bezorgd uiterlijk drie maanden na de aanvang van de tweede helft van de looptijd van het beleidsplan van het cultuurcentrum.
Afwijkingen van het oorspronkelijk goedgekeurde beleidsplan van een cultuurcentrum moeten worden gemotiveerd. HOOFDSTUK V. - Intergemeentelijke samenwerking
Art. 44.§ 1. Een intergemeentelijk samenwerkingsverband, zoals bepaald in artikel 51, § 1, van het decreet kan vóór 1 september bij de administratie een aanvraag voor subsidiëring indienen ter ondersteuning van het afstemmen van het cultuuraanbod en de cultuurcommunicatie, op basis van een dossier waarin wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bepaald in artikel 51, § 1, 1°, 2°, 3°, en 4°, van het decreet. § 2. De minister aanvaardt of weigert de subsidieaanvraag en deelt zijn beslissing mee aan de inrichtende macht binnen drie maanden na ontvangst van de subsidieaanvraag. Indien binnen deze termijn geen beslissing is verstuurd, wordt de minister geacht de subsidieaanvraag te aanvaarden. § 3. De subsidiëring gaat in op 1 januari van het jaar dat volgt op de beslissing van de minister en heeft betrekking op een periode die loopt tot en met het eerste jaar van een nieuwe gemeentelijke legislatuur. § 4. Ter verantwoording van de subsidie moet het intergemeentelijk samenwerkingsverband jaarlijks vóór 1 juni de volgende documenten ter beschikking stellen van de administratie : 1° een begroting van het lopende jaar met alle begrotingsposten die op het samenwerkingsverband betrekking hebben;2° een goedgekeurde financiële afrekening betreffende het voorbije jaar;3° een werkingsverslag;4° alle statistische gegevens die de administratie noodzakelijk acht op de door haar bepaalde wijze. § 5. De in artikel 51, § 2, van het decreet vermelde subsidie wordt in vier driemaandelijkse voorschotten uitbetaald. Elk voorschot bedraagt 22,5 % van de voorziene subsidie. Het saldo wordt uitbetaald in de loop van het jaar dat volgt op het gesubsidieerde werkingsjaar, na goedkeuring door de administratie van de financiële afrekening van het voorbije gesubsidieerde activiteitsjaar. Bij de berekening van het saldo wordt rekening gehouden met de uitgekeerde voorschotten. Indien die hoger zijn dan de berekende subsidie, wordt het verschil in mindering gebracht van de voorschotten van het werkingsjaar dat volgt op het jaar waarop de subsidie betrekking heeft. § 6. Het aantal aanvragen voor subsidie die kunnen worden behandeld is afhankelijk van de bedragen, bepaald in artikel 51, § 2, van het decreet. Als er meer aanvragen worden ingediend dan op basis van deze bedragen kunnen worden gesubsidieerd, zal een eerste selectie gebeuren op basis van de datum van het indienen van het dossier. HOOFDSTUK VI. - Evaluatie en sancties
Art. 45.§ 1. Ten minste één keer tijdens de looptijd van de beleidsplannen zal de administratie de uitvoering van de beleidsplannen evalueren, op basis van de goedgekeurde en bijgestuurde beleidsplannen, de jaarlijkse actieplannen en de werkingsverslagen. § 2. De administratie deelt haar bevindingen schriftelijk mee aan de gemeente in een verslag met aanbevelingen. Bij negatieve vaststellingen moet de gemeente uiterlijk binnen het jaar na ontvangst van het verslag een rapport indienen bij de administratie waarin wordt aangetoond dat de uitvoering van haar beleid conform is met de goedgekeurde beleidsplannen en tegemoet komt aan de vaststellingen van de administratie.
Art. 46.§ 1. De subsidie, zoals bepaald in artikel 22 van het decreet, wordt opgeschort als de gemeente : 1° niet voldoet aan de bepalingen van artikel 45, § 2, van dit besluit, voor wat betreft het cultuurbeleidsplan;2° meer dan zes maanden geen cultuurbeleidscoördinator in dienst heeft. § 2. De basissubsidie en in voorkomend geval, de variabele subsidie wordt opgeschort als de gemeente niet voldoet aan de bepalingen van artikel 45, § 2, van dit besluit, voor wat betreft het cultuurcentrum; § 3. Als niet wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 30 van dit besluit wordt de variabele subsidie opgeschort. Als de totale jaarlijkse uitgaven van het cultuurcentrum slechts het viervoudige of het drievoudige bedragen van de basissubsidie wordt deze met respectievelijk 20 % of 40 % verminderd. Als de jaarlijkse uitgaven van het cultuurcentrum minder dan het drievoudige van de basissubsidie bedragen, wordt deze opgeschort. § 4. De subsidie, zoals bepaald in artikel 38, § 1, van het decreet, wordt opgeschort als de gemeente niet voldoet aan de bepalingen van artikel 45, § 2, van dit besluit, voor wat betreft de openbare bibliotheek; § 5. De opschorting of de vermindering van de subsidie gaat in vanaf de eerste van de maand volgend op de betekening van de beslissing van de administratie aan de gemeente. HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen
Art. 47.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.
Art. 48.De minister, bevoegd voor de Cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 11 januari 2002.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, B. ANCIAUX