gepubliceerd op 24 december 1998
Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de lijst van subsidiabele vrijwilligersactiviteiten
10 NOVEMBER 1998. - Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de lijst van subsidiabele vrijwilligersactiviteiten
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 tot uitvoering van het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 9 november 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het dringend noodzakelijk is de lijst van de subsidiabele vrijwilligersactiviteiten vast te stellen omdat de subsidiabele thema's op 1 januari 1999 bekend moeten zijn en de erkende vrijwilligersorganisaties vanaf die datum de aanvraag tot het verkrijgen van subsidies kunnen indienen;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° kansarmen : personen die in een toestand verkeren van maatschappelijke uitsluiting op meerdere terreinen, onder meer materieel, en die weinig mogelijkheden hebben om die positie te verbeteren;2° psychosociale moeilijkheden : problemen van psychologische of sociale aard die geen medische oorzaak hebben of die niet het gevolg zijn van verslavingsproblemen;3° algemene informatieactiviteiten : a) informatieverstrekking die niet gespecialiseerd is en betrekking heeft op alle aspecten van het persoonlijk en maatschappelijk leven;b) het vormen van een klankbord voor hulpvragers met een behoefte tot praten over alle door hen ervaren problemen of probleemsituaties;4° administratie : de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen;6° organisatie : een vrijwilligersorganisatie die erkend werd krachtens het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector.
Art. 2.§ 1. De activiteiten die bij voorrang voor subsidiëring in aanmerking komen, hebben betrekking op de volgende thema's : 1° humanisering van instellingen : dit betreft activiteiten die tot doel hebben de kwaliteit van het leven van personen die in instellingen verblijven te verbeteren, zoals o.m. zieken, bejaarden, gedetineerden, geïnterneerden en personen met een handicap, waarbij het persoonlijk contact centraal staat; 2° palliatieve verzorging : dit betreft activiteiten die tot doel hebben een zo goed mogelijke levenskwaliteit te waarborgen aan terminale patiënten en hun naastbestaanden om een menswaardig heengaan mogelijk te maken;3° intergenerationele solidariteit : dit betreft activiteiten met betrekking tot de solidariteit tussen zorgbehoevende ouderen en jongeren;4° interculturele initiatieven : dit betreft activiteiten die ijveren voor de integratie van migranten, vluchtelingen en asielzoekers;5° activiteiten waarbij praktische en emotionele bijstand geboden wordt ten behoeve van zieken, personen met een handicap en zwaar zorgbehoevenden, ter ondersteuning van thuisverzorgers of ter vervanging van familie, vrienden of partner;6° laagdrempelige algemene informatieactiviteiten gericht op jeugdigen die via directe conununicatiemethodes hun weerbaarheid helpen verhogen;7° laagdrempelige activiteiten waarbij kansarmen actief betrokken worden met het doel hun zelfredzaamheid te bevorderen, hun zelfwaardegevoel te verhogen en kansen op zelfontplooiing te verhogen.8° laagdrempelige activiteiten waarbij mensen met psychosociale moeilijkheden actief geholpen worden met het doel hun zelfredzaamheid te verhogen en hun kansen op zelfontplooiing te verhogen. § 2. Erkende vrijwilligersorganisaties die een subsidie wensen moeten bij hun aanvraag aantonen dat hun activiteiten beantwoorden aan een belangrijke maatschappelijke behoefte waarop nog niet of onvoldoende is ingegaan door voorzieningen of diensten met professionele hulp- of zorgverleners. Dit moet blijken uit de beschrijving van de beoogde doelgroep en de gevolgde methodiek.
Indien de organisatie reeds in het verleden gesubsidieerd werd voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, dient het activiteitenverslag van het voorgaande werkjaar aan te tonen dat deze activiteiten ook daadwerkelijk werden uitgevoerd, zowel wat betreft het aantal vrijwilligers dat opgegeven werd, als de frequentie van hun activiteiten.
Het activiteitenprogramma kan voor maximum twee jaar goedgekeurd worden. § 3. Voor organisaties die reeds twee jaar gesubsidieerd werden met betrekking tot de voorgestelde activiteiten, dient het aantal in te zetten vrijwilligers minimum 20 te bedragen.
De minister kan enkel een afwijking toestaan op dit minimumaantal indien een organisatie daartoe een redelijke verantwoording verstrekt.
Art. 3.§ 1. De kosten in verband met de in artikel 1 bedoelde activiteiten die voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen, zijn de volgende : 1° verzekeringskosten : deze omvatten alle verzekeringspremies in de mate dat deze beantwoorden aan de vereisten die worden gesteld in artikel 9 van het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector en in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 tot uitvoering van het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector;2° vormingskosten : deze omvatten alle bewijsbare kosten die gemaakt worden bij het organiseren van een gepaste vorming, rekening houdend met de aard en de vormingsbehoeften met betrekking tot de activiteiten;3° werkingskosten : werkingskosten van de organisatie die verband houden met de activiteiten en in zoverre geen beroep kan worden gedaan op een ruimere ondersteunende organisatiestructuur. § 2. De maximumsubsidie die op basis van in § 1 vermelde kostensoorten, aan een organisatie kan worden toegekend, bedraagt 300 000 frank per jaar.
De minister kan het maximumbedrag differentiëren naar gelang van het aantal ingezette vrijwilligers ingeval zou blijken dat het beschikbare budget overschreden is nadat het aantal voor subsidiëring in aanmerking komende organisaties gekend is. § 3. Binnen de grenzen van de begroting en het in § 2 vermelde maximale subsidiebedrag worden eerst de verzekeringskosten in aanmerking genomen voor subsidiëring, vervolgens de vormingskosten en daarna de werkingskosten.
Art. 4.§ 1. Een erkende vrijwilligersorganisatie kan enkel subsidies verkrijgen : 1° als zij daartoe een ontvankelijke aanvraag heeft ingediend;2° binnen de perken van de begrotingskredieten;3° als zij voldoet aan de subsidiëringsvoorwaarden, vermeld in artikel 2 en 3. § 2. Om ontvankelijk te zijn moet een aanvraag tot subsidiëring voor 1 maart met een aangetekende brief worden ingediend bij de administratie en moet zij de volgende gegevens en stukken bevatten : 1° de identiteit van de organisatie;2° een beschrijving van de activiteiten met vermelding van het thema, vermeld in artikel 2, § 1.Deze beschrijving toont aan dat voldaan werd aan de vereiste die gesteld wordt in artikel 2, § 2; 3° het aantal vrijwilligers dat ingezet wordt voor de onder 2° vermelde activiteiten met uitsluiting van de vrijwilligers die administratieve, bestuurlijke of beleidsfuncties in de organisatie verrichten en eventueel de formatie van het ondersteunend personeel;4° een begroting van de organisatie voor het werkjaar waarvoor subsidies aangevraagd worden met vermelding van de andere financieringsmiddelen waarover de organisatie zal beschikken voor de ontplooiing van de activiteiten en in voorkomend geval van de ruimere ondersteunende organisatiestructuur zoals vermeld in artikel 3, § 1, 3°;5° een lijst met raming van de kosten waarvoor subsidie aangevraagd wordt, zoals bepaald in artikel 3, overeenkomstig de richtlijnen verstrekt door de administratie;6° de geplande duur van de activiteiten;7° een activiteitenverslag betreffende het afgelopen werkjaar, dat een overzicht biedt van de uitgevoerde activiteiten door de vrijwilligers, met vermelding van het aantal en frequentie van hun inzet; § 3. Indien de aanvraag niet ontvankelijk is, wordt zij vóór 31 maart door de administratie aan de organisatie teruggezonden met vermelding van de reden.
Art. 5.§ 1. Artikel 16 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 tot uitvoering van het decreet van 23 maart 1994 betreffende het georganiseerd vrijwilligerswerk in de welzijns- en gezondheidssector wordt opgeheven. § 2. In artikel 20, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden "31 maart " vervangen door de woorden "1 maart ».
Art. 6.De vereiste van het minimumaantal in te zetten vrijwilligers, zoals bepaald in artikel 2, § 3, is slechts van toepassing vanaf het jaar 2000.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1999 Het besluit houd op van kracht te zijn op 31 december 2000.
Art. 8.De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 november 1998.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS