gepubliceerd op 21 maart 2006
Besluit van de Vlaamse Regering houdende de minimale voorwaarden voor het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en bepaling over de taalpremie
10 FEBRUARI 2006. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende de minimale voorwaarden voor het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en bepaling over de taalpremie
De Vlaamse Regering, Gelet op het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, inzonderheid op artikel 102, artikel 105 § 4, artikel 116, § 1, 2° en 3°, en artikel 308, § 3;
Gelet op het Provinciedecreet van 9 december 2005, inzonderheid op artikel 98, artikel 101, § 4, artikel 112, § 1, 2° en 3°, en artikel 264, § 3;
Gelet op Protocol nr. 2005/7 van 16 december 2005 van de eerste afdeling van het comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, onderafdeling Vlaams Gewest en Vlaamse Gemeenschap;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 12 december 2005;
Gelet op het advies van de Raad van State, nummer 39.664/3, gegeven op 11 januari 2006, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering;
Na beraadslaging, Besluit : TITEL I. - Toepassingsgebied en algemene bepalingen HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op het gemeentepersoneel, vermeld in artikel 102 van het Gemeentedecreet, en op het provinciepersoneel, vermeld in artikel 98 van het Provinciedecreet. HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art. 2.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° de raad : de gemeenteraad voor de gemeente en de provincieraad voor de provincie, ieder wat de rechtspositie van zijn eigen personeel betreft;2° het bestuur : het gemeentebestuur of het provinciebestuur;3° het personeelslid : zowel het statutaire personeelslid als het contractuele personeelslid;4° het statutaire personeelslid : elk personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid vast aangesteld is in statutair dienstverband, evenals het personeelslid dat bij eenzijdige beslissing van de overheid toegelaten is tot de proeftijd met het oog op een vaste aanstelling in statutair dienstverband;5° het contractuele personeelslid : elk personeelslid dat in dienst is genomen bij arbeidsovereenkomst, conform de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;6° graad : benaming voor een groep van gelijkwaardige functies of benaming voor een specifieke functie;7° toelage : een geldelijk voordeel dat het personeelslid ontvangt dat welbepaalde prestaties levert.
Art. 3.De « financieel beheerder van de gemeente » wordt gelijkgesteld met « de gemeenteontvanger », vermeld in artikel 23 van de Nieuwe Gemeentewet. « De financieel beheerder van de provincie » wordt gelijkgesteld met « de provincieontvanger », vermeld in artikel 113bis, § 1, van de Provinciewet.
TITEL II. - Het mandaatstelsel HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 4.De salarisschalen, functionele loopbanen, indeling in graden en niveaus, vermeld in titel II, zijn die die vastgesteld zijn in de rechtspositieregeling van het personeel van het bestuur.
Art. 5.§ 1. Het mandaatstelsel, vermeld in artikel 105, § 4, artikel 116, § 1, 3°, en artikel 308, § 3, van het Gemeentedecreet en artikel 101, § 4, artikel 112, § 1, 3° en artikel 264, § 3, van het Provinciedecreet, houdt in dat een personeelslid voor een vooraf bepaalde periode belast wordt met de uitoefening van een bepaalde functie. § 2. Er zijn twee soorten functies die bij mandaat vervuld kunnen worden : 1° de functies van gemeentesecretaris, adjunct-gemeentesecretaris, financieel beheerder van de gemeente, provinciegriffier en financieel beheerder van de provincie;2° functies in statutaire betrekkingen van niveau A of niveau B. De raad stelt de lijst van de functies die bij mandaat kunnen worden vervuld, vast in de rechtspositieregeling.
De vervulling van de functie bij mandaat is enkel mogelijk als de functie vacant is. De procedures voor de bekendmaking van de vacature en de oproep tot kandidaten, vastgesteld in de plaatselijke rechtspositieregeling, zijn van toepassing op de mandaatfuncties.
Art. 6.De raad bepaalt de duur van het mandaat, met dien verstande dat de duur van het mandaat voor de functies, vermeld in artikel 5, § 2, 1°, nooit korter mag zijn dan tien jaar en voor de functies, vermeld in artikel 5, § 2, 2°, nooit korter mag zijn dan vijf jaar.
De raad bepaalt of het mandaat al dan niet verlengbaar is en stelt de duur van de verlenging vast.
Art. 7.De geselecteerde kandidaat wordt in statutair dienstverband aangesteld in de mandaatfunctie als hij een vast aangesteld statutair personeelslid van het bestuur is.
De geselecteerde kandidaat wordt in contractueel dienstverband aangesteld in de mandaatfunctie als hij een contractueel personeelslid van het bestuur is of als hij extern is aan het bestuur. HOOFDSTUK II. - De toegang tot de mandaatfuncties en de selectie
Art. 8.Om toegang te hebben tot een mandaatfunctie, moet de kandidaat : 1° een gedrag vertonen dat in overeenstemming is met de mandaatfunctie;2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;3° aan de dienstplichtwetten voldoen;4° voldoen aan de nationaliteitsvereiste die geldt voor de mandaatfunctie;5° voldoen aan de vereisten inzake taalkennis die opgelegd zijn door de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken;6° voldoen aan de specifieke voorwaarden voor de mandaatfunctie, vastgesteld in de plaatselijke rechtspositieregeling;7° slagen voor de selectieproeven voor de mandaatfunctie. HOOFDSTUK III. - De salarisschaal en de functionele loopbaan
Art. 9.De mandaathouder in een functie als vermeld in artikel 5, § 2, 1°, krijgt de salarisschaal die overeenstemt met die functie.
De mandaathouder in een functie als vermeld in artikel 5, § 2, 2°, krijgt de eerste salarisschaal van de functionele loopbaan die overeenstemt met de functie die hij bij mandaat vervult. Hij heeft recht op de functionele loopbaan tegen dezelfde voorwaarden op het gebied van schaalanciënniteit, vorming en periodieke evaluatie als de personeelsleden die niet in een mandaatfunctie aangesteld zijn.
Art. 10.In afwijking van artikel 9, tweede lid, kan de raad, wanneer de vastgestelde duur van de mandaatperiode korter is dan de reglementaire duur voor de doorstroming naar de volgende salarisschaal in de functionele loopbaan, bepalen dat : 1° de mandaathouder die aangesteld is in een basisgraad van niveau A of B, reeds de derde salarisschaal krijgt van de functionele loopbaan die verbonden is met zijn mandaatfunctie, vanaf de tweede verlenging van de mandaatperiode;2° de mandaathouder die aangesteld is in een hogere graad van niveau A of B tijdens de eerste mandaatperiode de eerste salarisschaal krijgt van de functionele loopbaan van zijn mandaatfunctie en vanaf de tweede mandaatperiode de tweede salarisschaal van dezelfde functionele loopbaan. HOOFDSTUK IV. - De evaluatie, de verlenging en de beëindiging van het mandaat
Art. 11.§ 1. De mandaathouder wordt geëvalueerd volgens het evaluatiereglement dat van kracht is in het bestuur. § 2. Binnen een door de raad vastgestelde termijn vóór de afloop van een mandaatperiode krijgt de mandaathouder een eindevaluatie over de afgelopen mandaatperiode, waarbij rekening wordt gehouden met de periodieke evaluaties.
Als het resultaat van de eindevaluatie gunstig is, wordt de aanstelling in het mandaat verlengd, op voorwaarde dat de verlenging van het mandaat opgenomen werd in de rechtspositieregeling. Bij de verlenging zijn de procedures voor bekendmaking en selectie niet van toepassing. § 3. De mandaathouder die ongunstig geëvalueerd wordt bij de periodieke evaluatie of bij de eindevaluatie van de mandaatperiode, wordt van zijn mandaat ontheven.
Art. 12.Bij de beëindiging of de afloop van het mandaat keert het vast aangestelde statutaire personeelslid terug naar zijn vorige graad en, indien mogelijk, naar zijn vorige functie.
Het dienstverband van het contractuele personeelslid dat van het mandaat wordt ontheven of waarvan de mandaatperiode afloopt, wordt beëindigd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen voor de beëindiging van arbeidsovereenkomsten.
Art. 13.Als een mandaathouder met toepassing van artikel 12, eerste lid, terugkeert naar zijn vorige graad, gelden de volgende principes : 1° de schaalanciënniteit verworven in de opeenvolgende salarisschalen van de functionele loopbaan van de mandaatfunctie wordt overgedragen naar de opeenvolgende salarisschalen van de functionele loopbaan die het personeelslid voor het begin van zijn mandaat had;2° de evaluatie die het personeelslid kreeg voor de aanvang van het mandaat, blijft behouden.
Art. 14.Met behoud van de toepassing van artikel 11, § 3, wordt een mandaathouder in statutair verband in de volgende gevallen van het mandaat ontheven voordat de mandaatperiode afgelopen is : 1° op eigen verzoek;2° voor een mandaathouder in een functie als vermeld in artikel 5, § 2, 2°, wegens aanstelling in een andere betrekking binnen het bestuur na een aanwervings- of een bevorderingsprocedure.
Art. 15.De raad kan desgewenst het toepassingsgebied van de bestaande bepalingen over het onbetaalde verlof voor het vast aangestelde statutaire personeel uitbreiden tot de tijdelijke vervulling van een mandaat bij een ander bestuur.
TITEL III. - De taalpremie
Art. 16.De raad kan geen taalpremie instellen of behouden voor zijn personeelsleden.
Onder taalpremie in het eerste lid wordt verstaan elke toelage toegekend aan het personeelslid dat op grond van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 18 juli 1966, verplicht is tot kennis van de tweede taal of elke andere toelage toegekend aan het personeelslid voor het gebruik van een andere taal dan het Nederlands.
TITEL IV. - Slotbepalingen
Art. 17.Bij de inwerkingtreding van het mandaatstelsel, vermeld in Titel II, bepaalt de raad, indien nodig, de overgangsbepalingen voor de mandaathouders die al in dienst zijn.
Art. 18.In afwijking van artikel 16, eerste lid, behoudt het personeelslid dat reeds een taalpremie ontvangt op de datum dat dit besluit in werking treedt, die taalpremie verder tot het uit dienst van het bestuur treedt.
Art. 19.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2006.
Art. 20.De Vlaamse minister, bevoegd voor de Binnenlandse Aangelegenheden, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 10 februari 2006.
De minister-president van de Vlaamse Regering, Y. LETERME De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN