gepubliceerd op 12 januari 2002
Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan 2001 inzake de bevordering van de werkgelegenheidskansen van arbeidsgehandicapten
9 NOVEMBER 2001. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de criteria, de voorwaarden en de nadere regelen volgens welke subsidies worden verleend met betrekking tot het VESOC-actieplan 2001 inzake de bevordering van de werkgelegenheidskansen van arbeidsgehandicapten
De Vlaamse regering, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988 en de bijzondere wetten van 12 januari 1989, 16 januari 1989, 5 mei 1993, 16 juli 1993, 28 december 1994, 5 april 1995, 25 maart 1996, het bijzondere decreet van 24 juli 1996, de bijzondere wet van 4 december 1996 en de bijzondere decreten van 15 juli 1997 en 14 juli 1998, de bijzondere wetten van 8 februari 1999 en 19 maart 1999 en het bijzonder decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de rijkscomptabiliteit, inzonderheid op de artikelen 12,55 tot en met 58 en 94;
Gelet op het decreet van 22 december 2000 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2001 en het decreet van 6 juli 2001 houdende aanpassing van de uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2001;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 19 januari 2001 houdende de begrotingscontrole en -opmaak;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor Begroting, gegeven op 24 oktober 2001;
Overwegende het VESOC-akkoord van 19 juni 2000 inzake de bevordering van de werkgelegenheidskansen van arbeidsgehandicapten;
Overwegende het VESOC-actieplan 2001 van 16 mei 2001 inzake de bevordering van de werkgelegenheidskansen van arbeidsgehandicapten;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : Afdeling 1. - Begrippen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister: de Vlaamse minister bevoegd voor Werkgelegenheid;2° de administratie : de administratie Werkgelegenheid van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;3° de werkgroep : de werkgroep die in uitvoering van het VESOC-actieplan 2001 inzake de bevordering van de werkgelegenheidskansen instaat voor de beoordeling en opvolging van de projectaanvragen;4° arbeidsgehandicapten : personen met of een VFSIPH-nummer, en/of ten hoogste een diploma BuSO, en/of bij de VDAB ingeschreven staan als beperkt of zeer beperkt arbeidsgeschikt, of elke als arbeidsgehandicapte geregistreerde persoon binnen een door het VESOC goedgekeurde registratiemethode;5° kansengroepen : categorieën van personen waarbij de werkzaamheidsgraad, zijnde het procentueel aandeel van de personen uit de betrokken categorie op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) die effectief werken, lager ligt dan het gemiddelde bij de totale Vlaamse beroepsbevolking. Afdeling 2. - Organisatie.
Art. 2.De administratie stelt die diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden ter beschikking, die noodzakelijk zijn om een efficiënte uitvoering van dit besluit te verzekeren.
Art. 3.De minister stelt een werkgroep samen, bestaande uit : - 1 vertegenwoordiger van de administratie Werkgelegenheid, die vanwege de regisseursfunctie de werkgroep voorzit; - 1 vertegenwoordiger van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme; - 1 vertegenwoordiger van de Vlaamse minister voor Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen; - 1 vertegenwoordiger van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB); - 1 vertegenwoordiger van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap (VFSIPH); - 1 vertegenwoordiger van de administratie Werkgelegenheid; - 6 vertegenwoordigers van de Vlaamse sociale partners, voorgedragen door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV); - 1 vertegenwoordiger van de SERV De voordragende instanties dragen gelijktijdig een plaatsvervangend lid voor die dezelfde rechten uitoefent als het lid dat hij/zij vervangt.
De werkgroep heeft volgende taken : - adviezen formuleren over de aanvragen die ingediend worden in het kader van dit besluit; - het opvolgen en evalueren van de toepassing van dit besluit en hierover rapporteren aan het VESOC. Het secretariaat van de werkgroep wordt verzorgd door de administratie. Zij voert tevens alle beslissingen van de werkgroep uit.
De werkgroep vergadert rechtsgeldig indien minimaal de helft plus één van de afgevaardigden aanwezig zijn. Indien de vergadering niet in aantal is, kan zij, ongeacht het aantal aanwezigen, over dezelfde agenda rechtsgeldig beslissen na een tweede oproep.
De werkgroep streeft bij het formuleren van haar adviezen unanimiteit tussen de aanwezige leden na. Indien echter uit de besprekingen blijkt dat er geen unanimiteit mogelijk is, dan biedt de voorzitter zijn goede diensten aan en werkt een compromisvoorstel uit. Dit compromisvoorstel is aanvaard indien het met een drie vierden meerderheid van de aanwezige leden wordt goedgekeurd. Afdeling 3. - In aanmerking komende projecten
Art. 4.Binnen de perken van de op de begroting 2001 goedgekeurde kredieten voor de Vlaamse bijdrage tot het Belgisch actieplan in uitvoering van de Europese werkgelegenheidsrichtsnoeren, kunnen subsidies worden toegekend aan de projecten die voldoen aan de in dit besluit gestelde voorwaarden.
Art. 5.Alle bestaande opleidings-, begeleidings- en tewerkstellingsinitiatieven, organisaties die voorlichting bij beroepskeuze organiseren alsmede ondernemingen kunnen projectvoorstellen indienen, mits zij voldoende expertise, ervaring en/of betrokkenheid inzake de doelgroep arbeidsgehandicapten kunnen aantonen. Natuurlijke personen kunnen geen aanvraag indienen.
Art. 6.§ 1. Een ingediende projectaanvraag is ontvankelijk als : - de aanvrager het aanvraagformulier gebruikt en volledig invult; - het project een looptijd heeft van minimum 6 en maximum 24 maanden; - de projectactiviteiten gericht zijn op productontwikkeling en/of methodiekontwikkeling; - een disseminatiestrategie een inherent onderdeel uitmaakt van het project. § 2. Projecten dienen te passen binnen de doelstellingen van het actieplan arbeidsgehandicapten 2001 en dienen zich derhalve te richten naar één van de hierna opgesomde maatregelen, en moeten daarbinnen op één of een combinatie van actieterreinen methodieken en/of producten ontwikkelen.
A. Maatregel 1 : Ontwikkelen van concrete methodieken en instrumenten, zoals handleidingen, inhoudelijke pakketten, geïnformatiseerde systemen en dergelijke voor het optimaliseren van de activering, intake, screening, diagnose en oriëntering van arbeidsgehandicapten.
Mogelijke actieterreinen : - optimaliseren van de activering van de doelgroep - optimaliseren van de gegevensverzameling (die via intakegesprekken, screening van gegevens, observatie e.d. kan verlopen) ter inschatting van de afstand tot de arbeidsmarkt; aandacht dient hierbij zowel naar de persoons- en arbeidsmarktgerelateerde kenmerken van arbeidsgehandicapten als naar de jobprofielen te gaan - optimaliseren van de beroepsoriëntering.
B. Maatregel 2 : Instrumenten ontwikkelen voor de bevordering van jobcoaching en levenslang leren in functie van de duurzame tewerkstelling en de loopbaanontwikkeling van de doelgroep.
Mogelijke actieterreinen : - methodiekontwikkeling rond loopbaanontwikkeling en -planning ten behoeve van arbeidsgehandicapten, zoals instrumenten ten behoeve van de monitoring van de doelgroep, het in kaart brengen van ondersteuningsbehoeften, detectie van scharniermomenten in de loopbaan en dergelijke - instrumenten ontwikkelen ter optimalisering van jobcoaching met het oog op jobbehoud, zoals technische bijscholingspakketten, sensibilisatie- en vormingspakketten voor de collega-werknemers, instrumenten voor attitudetraining op de werkplek en dergelijke § 3. Projecten die kaderen binnen het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit, en dus inspanningen doen om hun producten en instrumenten vertaalbaar te maken naar andere kansengroepen en/of af te stemmen met het materiaal dat reeds ontwikkeld werd en wordt in het kader van TRIVISI en de VESOC-actieplannen rond allochtonen, vrouwen, oudere werknemers, krijgen voorrang op andere projecten. § 4. De aanvraag dient een projectplan met onderscheiden stappen te bevatten. Onder een projectplan wordt verstaan: - uitgaande van een duidelijke probleemstelling, het projectdoel definiëren; - in het projectontwerp moeten de fasering en de voorziene activiteiten worden aangegeven; - in het luik projectorganisatie wordt naast een tijdspad de verwachte (ook tussentijdse) output van het project afgezet; - in het luik projectbegroting worden de benodigde middelen voor het uitvoeren van het projectontwerp aangegeven. - projectevaluatie en disseminatie: vanaf de projectvoorbereiding zal de aanvrager de projectactiviteiten evalueren en de bevindingen ervan systematisch neerschrijven. Een disseminatiestrategie dient integraal deel uit te maken van het project.
Art. 7.§ 1. De beslissingsprocedure voor de aanvragen is als volgt : - De aanvragers dienen een aanvraag in bij de administratie, die instaat voor de verzending van de aanvragen naar de leden van de werkgroep. - De administratie beoordeelt de onder artikelen 5 en 6 gestelde voorwaarden binnen de 15 dagen na ontvangst en stelt een gemotiveerd advies op van elke ingediende ontvankelijke aanvraag. - De werkgroep beoordeelt eveneens de onder artikel 5 en 6 gestelde voorwaarden binnen de 30 dagen na ontvangst en stelt een gemotiveerd advies op van elke ingediende ontvankelijke aanvraag. De beslissingswijze binnen de werkgroep is in artikel 3 vastgelegd. - Beide adviezen worden via de administratie aan de minister overgemaakt. - De minister beslist over de toekenning van de subsidie, waarbij minstens één positief advies als voorwaarde geldt voor een goedkeuring. De minister streeft ernaar om per actieterrein minstens één project te weerhouden. - Aan de projecten die weerhouden worden kan worden gevraagd om beperkte inhoudelijke en/of financiële bijsturingen door te voeren.
Art. 8.§ 1. Ingeval een project wordt goedgekeurd, komen enkel de loon- en werkingskosten die voortvloeien uit de voorbereiding en uitvoering van de specifieke acties voorzien in het projectplan voor subsidie in aanmerking. § 2. Alle kosten dienen bewezen te worden. § 3. De subsidie kan in geen geval gecumuleerd worden met een andere betoelaging voor dezelfde loonkosten en werkingsmiddelen.
Art. 9.De maximumsubsidie per project bedraagt 145.000 euro. Afdeling 4. - Betalingsprocedure
Art. 10.§ 1. Voor goedgekeurde projecten met een looptijd langer dan 8 maanden, worden de betalingen op volgende manier geregeld : - een eerste voorschot ten belope van 45 % van de maximale toegekende subsidie wordt gestort zodra de aanvrager aantoont dat hij daadwerkelijk is gestart met het betreffende project en hij het projectplan gedetailleerd heeft uitgewerkt; - een tweede voorschot ten belope van maximum 45 % van de maximale toegekende subsidie wordt betaald na het einde van de maand waarin de uitvoeringsperiode halverwege is, mits voorlegging van een tussentijds werkingsverslag waaruit de stand van de werkzaamheden blijkt; - het saldo dat niet hoger kan zijn dan het verschil tussen de uitgekeerde voorschotten en de maximale toegekende subsidie wordt vereffend nadat de begunstigde zowel aan de hand van een activiteitenrapport heeft aangetoond dat de met het project beoogde werkzaamheden effectief werden uitgevoerd gedurende de subsidieperiode, als aan de hand van afschriften van de stavingstukken opgave heeft gedaan van alle subsidieerbare uitgaven en heeft gemeld op welke plaats de originelen worden ter beschikking gehouden voor verificatie. Het inhoudelijke eindrapport en de ontwikkelde producten of methodieken, evenals de financiële verantwoordingsstukken, worden uiterlijk ingediend één maand na afloop van het project. § 2. Voor goedgekeurde projecten met een looptijd gelijk aan of korter of dan 8 maanden, worden de betalingen op volgende manier geregeld: - een eerste voorschot ten belope van 50 % van het toegekende subsidiebedrag wordt gestort zodra de aanvrager aantoont dat hij daadwerkelijk is gestart met het betreffende project en hij het projectplan gedetailleerd heeft uitgewerkt; - het saldo, dat niet hoger kan zijn dan het verschil tussen het uitgekeerde voorschot en de maximale toegekende subsidie wordt vereffend nadat de begunstigde zowel aan de hand van een activiteitenrapport heeft aangetoond dat de met het project beoogde werkzaamheden effectief werden uitgevoerd gedurende de subsidieperiode, als aan de hand van afschriften van de stavingstukken opgave heeft gedaan van alle subsidieerbare uitgaven en heeft gemeld op welke plaats de originelen worden ter beschikking gehouden voor verificatie. Het inhoudelijke eindrapport en de ontwikkelde producten of methodieken, evenals de financiële verantwoordingsstukken, worden uiterlijk ingediend één maand na afloop van het project. Afdeling 5. - Toezicht en slotbepalingen.
Art. 11.§ 1. De in de eerste kolom van onderstaande tabel vermelde artikelen hebben betrekking op dit besluit. Met betrekking tot de bedragen die in euro worden vermeld in de tweede kolom van deze tabel, gelden vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 december 2001 de bedragen die in Belgische frank worden vermeld in de derde kolom.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Het bedrag dat in euro wordt vermeld in artikel 9 van dit besluit, treedt in werking op 1 januari 2002.
Art. 12.De personeelsleden van de afdeling Inspectie Werkgelegenheid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de aanwending van de toegekende gelden overeenkomstig artikel 56 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 1 juli 1991.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 9 november 2001.
Art. 14.De Vlaamse minister, bevoegd voor het Werkgelegenheidsbeleid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 9 november 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DE WAEL De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT