gepubliceerd op 15 september 1999
Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de kinderdagopvangsector
8 JUNI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de kinderdagopvangsector
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden, gewijzigd bij de decreten van 20 december 1996 en 16 maart 1999;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 1 juni 1999;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat door de decreten van 20 december 1996 en 16 maart 1999 het decreet van 23 februari 1994 inzake de infrastructuur voor persoonsgebonden aangelegenheden werd gewijzigd; dat deze wijzigingen een dringende aanpassing van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de kinderdagopvangsector noodzakelijk maken;
Overwegende dat het besluit van de Vlaamse regering van 24 juni 1997 houdende de voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen niet langer spreekt van kinderkribben, maar van crèches; dat ingevolge wijziging van de reglementering inzake buitenschoolse opvang de leeftijd inzake buitenschoolse opvang door crèches verhoogd werd tot 12 jaar; dat een vervanging van het begrip kinderkribbe door crèche in het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 zich onverwijld opdringt;
Overwegende dat het dringend noodzakelijk is, omwille van rechtvaardigheidsoverwegingen, om het bedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding dichter te brengen bij het bedrag voor de investeringssubsidie voor nieuwbouw;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° initiatiefnemer : rechtspersoon die zorg- en dienstverlening organiseert in het kader van de persoonsgebonden aangelegenheden, bedoeld in artikel 5 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;2° investering : kosten voor bouw-, uitbreidings- en verbouwingswerkzaamheden, aankoop, uitrusting of apparatuur door initiatiefnemers, met uitzondering van de aankoop van grond;3° investeringssubsidie : subsidie als bijdrage in de kostprijs of de financiering van de investering door een initiatiefnemer;4° subsidiebelofte : verbintenis, die op het lopende begrotingsjaar wordt vastgelegd, om voor een investering een investeringssubsidie toe te kennen;5° subsidiebeslissing : de beslissing die het gedeelte bepaalt van de subsidiebelofte dat voor een bepaalde projectfase wordt voorbehouden;6° project : het deel van de geplande infrastructuur, zoals omschreven in het masterplan, waarvoor de initiatiefnemer een subsidiebelofte of een subsidiebeslissing vraagt;7° projectfase : één van de hoogstens vier delen van een project waarvoor een subsidiebeslissing getroffen kan worden, deze vier delen kunnen zijn : a) de ruwbouw;b) de technische uitrusting;c) de afwerking;d) de uitrusting en de meubilering;8° masterplan : globale en beschrijvende schets met kostenraming van de door de initiatiefnemer geplande infrastructuur afhankelijk van de doelgroep, de capaciteit, de uitvoeringstermijnen entoekomstige ontwikkelingen, met daarbij een financieel plan in verhouding tot de verwachte exploitatie;9° nieuwbouw : een nieuwe bouwconstructie met een eigen, autonome en functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden, die een ruwbouw bevat;10° uitbreiding : het bouwen van een nieuwe bouwconstructie aan of bij een bestaande constructie die een functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden heeft of voor dergelijke bestemming in aanmerking komt en waarbij de nieuwe constructie functioneel aansluit;11° aankoop : de verwerving van een gebouw dat in aanmerking komt voor een functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden;12° verbouwing : elke materiële ingreep, met uitzondering van uitbreiding alsmede van de onderhoudswerken of de door slijtage noodzakelijke vervangingswerken, tot verbetering of vernieuwing van een gebouw met een functionele bestemming in de persoonsgebonden aangelegenheden, of dat voor een dergelijke functionele bestemming in aanmerking komt;13° crèche : voorziening die tijdens de dag kinderen opneemt van 0 tot 36 maanden en ook buitenschoolse opvang kan aanbieden aan kinderen van 3 tot 12 jaar en die beschikt over een principieel akkoord of een erkenning volgens de geldende regelgeving inzake erkenning en subsidiëring van voorzieningen inzake kinderopvang;14° subsidiabele oppervlakte : de som van de per bouwlaag berekende nuttige vloeroppervlakte, buitenmuren inbegrepen, die in aanmerking wordt genomen voor subsidiëring. HOOFDSTUK II. - Bouwtechnische en bouwfysische normen
Art. 2.De algemene bouwtechnische en de bouwfysische normen waaraan de infrastructuur van een crèche moet voldoen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, zijn : 1° de regelgeving over de brandveiligheid;2° de regelgeving over de toegang van gehandicapten tot gebouwen toegankelijk voor het publiek;3° de regelgeving over de minimumeisen voor thermische isolatie van woongebouwen;4° de NBN-normen, uitgegeven door het Belgisch Instituut voor Normalisatie vzw en het Belgisch Elektrotechnisch Comité;5° het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming en de regelgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;6° het Algemeen Reglement inzake elektrische installaties;7° de typebestekken, gebruikt door het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Leefmilieu en Infrastructuur;8° de regelgeving over de stedenbouw en ruimtelijke ordening;9° de regelgeving over de milieuvergunningen;10° de regelgeving over de integratie van kunstwerken in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.
Art. 3.§ 1. De specifieke bouwtechnische en bouwfysische normen waaraan een crèche zal moeten voldoen om voor een investeringssubsidie in aanmerking te komen, zijn bepaald in dit artikel. § 2. De normen inzake vestiging en omgeving zijn de volgende : 1° De crèche moet gemakkelijk bereikbaar zijn voor het publiek en daarom moet er in de onmiddellijke nabijheid van de ingang van de crèche voldoende parkeergelegenheid zijn;2° Bij de vestiging van de crèche moeten bronnen van milieuverontreiniging en lawaaihinder zoveel mogelijk vermeden worden;3° De crèche dient te beschikken over een speelruimte buiten die paalt aan het gebouw. § 3. De volgende algemene bepalingen over de bouw en de inrichting zijn van toepassing : 1° De bruto bebouwde oppervlakte bedraagt minstens 12 m2 per plaats;2° De crèche ligt bij voorkeur alleen gelijkvloers;3° Alle lokalen bestemd voor de kinderen moeten rechtstreeks of onrechtstreeks daglicht krijgen;4° Alle lokalen bestemd voor de kinderen moeten geventileerd kunnen worden, waarbij natuurlijke verluchting te verkiezen is boven mechanische verluchting;5° In de crèche mogen er geen scherpe, uitspringende hoeken voorkomen;6° Het materiaal bij de binnenafwerking moet gemakkelijk hygiënisch onderhouden kunnen worden;7° In de crèche moeten de stopcontacten buiten het bereik van de kinderen worden aangebracht en voorzien worden van een degelijk beveiligingssysteem;8° Er wordt bij voorkeur verwarmd met radiatoren of verwarmingselementen en geen systeem met straling wordt toegestaan;9° De radiatoren of verwarmingselementen dienen efficiënt te worden afgeschermd;10° In alle weersomstandigheden moet in de lokalen bestemd voor de kinderen een temperatuur van 22 °C kunnen worden bereikt;11° De temperatuur van het water bestemd voor de kinderen mag niet hoger zijn dan 40 °C;12° De borstweringen van eventuele niet-gelijkvloerse terrassen moeten minstens 1,10 m hoog zijn, ze zijn samengesteld uit verticale stijlen met een diameter van minstens 1,25 cm met een tussenruimte van hoogstens 8 cm en er mogen geen horizontale verbindingsstijlen worden aangebracht. § 4. De lokalen bestemd voor de kinderen worden onderverdeeld in leefgroepunits. In één leefgroepunit wordt één leefgroepondergebracht.
Een leefgroep bestaat uit maximaal 14 kinderen. De leefgroepunit is als volgt samengesteld : 1 leefruimte; 1 of 2 rustruimtes; 1 badruimte.
Omdat er voldoende toezicht op de verschillende ruimtes binnen een leefgroepunit moet zijn, dienen de wanden en de deuren tussen de ruimtes vanaf maximaal 1,2 m hoogte beglaasd te zijn. De wanden tussen de verschillende leefgroepunits dienen zoveel mogelijk gesloten te zijn. § 5. Inzake de leefruimte gelden de volgende bepalingen : 1° De oppervlakte van de leefruimte bedraagt minstens 3,25 m2 per plaats;2° De raamoppervlakte bedraagt minstens 1/8 van de vloeroppervlakte;3° De hoogte van de raamtabletten van de buitenramen op de gelijkvloerse verdieping bedraagt maximaal 0,6 m;4° Voor een leefgroep met kinderen van 0 tot 36 maanden moet in de leefruimte een aparte, afscheidbare zone voor kinderen van 0 tot 12 maanden aanwezig zijn. Inzake de rustruimte gelden de volgende bepalingen : 1° De oppervlakte van de rustruimte bedraagt minstens 1,75 m2 per plaats;2° Er mogen hoogstens 7 kinderen per rustruimte worden ondergebracht;3° Voor de lopers kan de rustruimte geheel of gedeeltelijk in de leefruimte geïntegreerd worden en als hiervoor wordt geopteerd, meet de geïntegreerde leef- en rustruimte minimaal 5 m2 per plaats;4° In de rustruimte moeten kinderbedjes worden geplaatst;5° In een geïntegreerde leef- en rustruimte zijn opplooi- of stapelbedjes verplicht;6° De rustruimte moet voldoende akoestisch geïsoleerd zijn. Inzake de badruimte gelden de volgende bepalingen : 1° Er is minstens één badruimte per 14 plaatsen;2° De oppervlakte van de badruimte is afhankelijk van het aantal kinderen waarvoor ze is bestemd en bedraagt minimaal 7 m2;3° De badruimte is minstens uitgerust met : a) warm- en koudwatervoorziening;b) 1 ingebouwd badje;c) 1 verzorgingstafel;d) 1 uitgietbak;e) 2 kindertoiletjes van maximaal 30 cm hoogte als de betrokken badruimte ook voor lopers is bestemd. § 6. De algemene lokalen zijn de hoofdingang,de kleedruimte, de kleine rustruimte, de ruimte voor kinderwagens, het administratieve lokaal, het medische kabinet, de keuken, de dieethoek, de personeelslokalen, het sanitair, de was- en linnenkamer, het vuilnislokaal en het onderhoudslokaal.
De hoofdingang is de ingang die bestemd is voor de kinderen en het publiek. Via gangen, trappen en/of lift wordt de hoofdingang rechtstreeks verbonden met de leefruimtes van de verschillende leefgroepunits. De hoofdingang is voorzien van een tochtportaal. Als in het gebouw nog andere diensten aanwezig zijn, mag deze ingang enkel en alleen voor de crèche gebruikt worden.
Er is minstens één kleedruimte per niveau. De oppervlakte van de kleedruimte is afhankelijk van het aantal kinderen waarvoor ze is bestemd en bedraagt minimaal 5 m2. De kleedruimte is minstens uitgerust met een bergvak voor kleren per kind en een kapstokje op kinderhoogte per loper. Per 7 plaatsen moet er ook één omkleedtafel of -bank voorhanden zijn.
De oppervlakte van de kleine rustruimte bedraagt minstens 6 m2. De kleine rustruimte ligt zo dicht mogelijk bij de leefgroepunits. Tot 28 plaatsen volstaat één kleine rustruimte. Vanaf 29 plaatsen is een tweede, vanaf 57 een derde en vanaf 85 een vierde kleine rustruimte minimaal verplicht. Door deurenen wanden te beglazen vanaf maximaal 1,2 m hoogte moet er toezicht mogelijk zijn op de kleine rustruimte.
De kleine rustruimte wordt voldoende akoestisch geïsoleerd.
Er dient een ruimte voor kinderwagens te zijn in de onmiddellijke nabijheid van de hoofdingang. De oppervlakte wordt bepaald afhankelijk van de capaciteit van de crèche en bedraagt minimaal 6 m2. In de ruimte voor kinderwagens moet minstens één legplank voor reiswiegen aanwezig zijn.
Het administratieve lokaal ligt onmiddellijk aan de hoofdingang en men moet er de bezoekers kunnen zien binnenkomen.
Het medische kabinet is minstens uitgerust met één wastafel. In de nabijheid van het medische kabinet is er plaats voor een wachthoek.
De oppervlakte van de keuken is afhankelijk van de capaciteit van de crèche en bedraagt minimaal 8 m2. De keuken is voorzien van een koele bergruimte. Er mag geen rechtstreekse doorgang van de keuken naar de leefruimtes mogelijk zijn. Er is een dieethoek hetzij in de keuken hetzij in een aparte ruimte naast de leefruimtes die ver van de keuken verwijderd zijn.
Het personeel moet kunnen beschikken over een eigen kleedkamer en een polyvalente eet- en vergaderruimte. Per verdieping dient er minstens 1 toilet met wastafel voor het personeel te zijn. In de directe omgeving van de hoofdingang is er voor de bezoekers een toilet met wastafel.
Indien de crèche zelf zorgt voor de was, moet er een was- en linnenkamer aanwezig zijn, die minimaal is uitgerust met een wasmachine en een droogkast.
Het vuilnislokaal moet zo dicht mogelijk tegen een buitendeur gebouwd worden of over een eigen uitgang naar buiten beschikken. Het vuilnislokaal moet over een constante verluchting beschikken. Het vuilnislokaal mag door een container buiten vervangen worden.
Het lokaal voor onderhoud is minstens uitgerust met een uitgietbak met koud- en warmwatertoevoer.
Art. 4.Bij uitbreiding van de erkende capaciteit moet de gehele infrastructuur voldoen aan de normen zoals bepaald in artikelen 2 en 3. HOOFDSTUK III. - Uitrusting en meubilering
Art. 5.Voor een investeringssubsidie komt enkel de noodzakelijke uitrusting en meubilering om een crèche in te richten in aanmerking, met uitzondering van verbruiksgoederen en losse uitrusting zoals eetgerief, klein keukenmateriaal, linnen, gordijnen, beddengoed, computers, rekenmachines, kantoormateriaal. HOOFDSTUK IV. - Subsidiabele oppervlakte
Art. 6.§ 1. De subsidiabele oppervlakte voor een crèche bedraagt maximaal 20 m2 per plaats. § 2. Bij uitbreiding komt enkel de nieuwgebouwde oppervlakte die tezamen met de oppervlakte van het behouden gedeelte van het bestaande gebouw de maximale subsidiabele oppervlakte, vermeld onder § 1, niet overschrijdt, voor subsidiëring in aanmerking. § 3. Van de maximale subsidiabele oppervlakte, vermeld in § 1 en § 2, kan enkel op gemotiveerd verzoek afgeweken worden bij verbouwing of uitbreiding, in zoverre de erkennings- en exploitatievoorwaarden dit vereisen. HOOFDSTUK V. - Investeringssubsidie
Art. 7.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, eerste uitrusting en meubilering inbegrepen, is voor een crèche vastgesteld op 22.000 frank per m2. § 2. Bij de subsidiebelofte wordt het basisbedrag van de investeringssubsidie als volgt verdeeld : 1° ruwbouw : 35 %;2° technische uitrusting : 25 %;3° afwerking : 30 %;4° uitrusting en meubilering : 10 %. De raad van beheer van de instelling Kind en Gezin kan andere aangepaste percentages bepalen met evenwel een maximum van : 1° ruwbouw : 45 %;2° technische uitrusting : 35 %;3° afwerking : 40 %;4° uitrusting en meubilering : 20 %.
Art. 8.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding van een crèche is vastgesteld op 20 000 frank per m2. § 2. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor de uitrusting en meubilering, bedoeld in artikel 5, van de uitbreiding is vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming. Dit basisbedrag wordt, indien nodig, verminderd op basis van de eindafrekening. De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk terugbetaald worden. § 3. De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, zoals bepaald in § 1 en § 2, kan niet hoger zijn dan het basisbedrag van de investeringssubsidie voor nieuwbouw, zoals bepaald in artikel 7, § 1.
Art. 9.§ 1. Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor verbouwing van een crèche is vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming. Dit basisbedrag wordt, indien nodig, verminderd op basis van de eindafrekening. De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk terugbetaald worden. § 2. De totale som van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor verbouwing bedraagt maximaal 75 % van het basisbedrag van de investeringssubsidie voor uitbreiding, zoals bepaald in artikel 8, § 1.
Art. 10.Het basisbedrag van de investeringssubsidie voor aankoop en de daar noodzakelijk bijbehorende verbouwing, uitrusting en meubilering zoals bepaald in artikel 5 inbegrepen, bedraagt voor een crèche maximaal 75 % van het basisbedrag van de investeringssubsidie zoals bepaald in artikel 7, § 1. Voor de aankoop kan ten hoogste 60 % van de som van de door het comité van aankoop geschatte venale waarde van het gebouw en de met de aankoop verbonden en bewezen notariskosten en registratierechten of BTW, in aanmerking komen voor de investeringssubsidie.
Art. 11.In een periode van twintig jaar na de voorlopige oplevering van een investering van nieuwbouw, van uitbreiding, van aankoop met verbouwing of van verbouwing kan geen investeringssubsidie worden verkregen voor hetzelfde project, ongeacht of de investeringssubsidie is verkregen in een andere sector van de persoonsgebonden aangelegenheden. Enkel als een verbouwing noodzakelijk wordt opgelegd door de gewijzigde regelgeving of door de opgelegde veiligheidsvoorschriften, kan binnen deze periode een investeringssubsidie voor verbouwing worden verkregen.
Art. 12.Voor de uitrusting en meubilering zoals omschreven in artikel 5, die afzonderlijk en extra moeten worden aangeschaft, is het basisbedrag van de investeringssubsidie vastgesteld op 60 % van de goedgekeurde raming. Dit basisbedrag wordt, indien nodig, verminderd op basis van de eindafrekening. De te veel ontvangen investeringssubsidie moet onmiddellijk terugbetaald worden.
Art. 13.De bedragen zoals bepaald in artikel 7 en 8 worden jaarlijks op 1 januari aangepast aan de bouwindex. De basisindex is die van 1 januari 1994.
Art. 14.Behalve voor de aankoop omvat de investeringssubsidie, naast het bedrag dat exclusief BTW wordt vastgesteld met toepassing van artikelen 7, 8, 9, 10 en 12, een subsidie voor de BTW tegen het geldende tarief en voor de algemene onkosten tegen 7 %. De totaleinvesteringssubsidie wordt dan als volgt berekend : basisbedrag + geldende BTW op het basisbedrag + algemene onkosten à 7 % op het basisbedrag + geldende BTW op de algemene onkosten. HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 15.Het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de kinderdagopvangsector wordt opgeheven.
Art. 16.Het bedrag van 20.000 frank, bepaald in artikel 8 van dit besluit, geldt voor de subsidiebeloften inzake uitbreiding die worden toegekend na de inwerkingtreding van dit besluit. Voor de subsidiebeloften inzake uitbreiding die werden toegekend vóór de inwerkingtreding van dit besluit geldt het bedrag van 15 000 frank, zoals bepaald in artikel 8, § 1, van het besluit van de Vlaamse regering van 6 juli 1994 tot vaststelling van de totale investeringssubsidie en de bouwtechnische normen voor de kinderdagopvangsector.
Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor de investeringen voor verzorgingsinstellingen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 juni 1999.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Financiën, Begroting en Gezondheidsbeleid, Mevr. W. DEMEESTER - DE MEYER