gepubliceerd op 09 april 2020
Besluit van de Vlaamse Regering tot erkenning van Thor Park in Genk als regelluwe zone voor energie
7 FEBRUARI 2020. - Besluit van de Vlaamse Regering tot erkenning van Thor Park in Genk als regelluwe zone voor energie
Rechtsgronden Dit besluit is gebaseerd op: - het Energiedecreet van 8 mei 2009, artikel 14/1.1.1 en 14/1.1.2, ingevoegd bij het decreet van 16 november 2018; - het Bestuursdecreet van 7 december 2018, artikel III.119 tot en met III.122.
Vormvereisten De volgende vormvereisten zijn vervuld: - De Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (hierna "de VREG") heeft advies gegeven op 16 oktober 2019. - Het Vlaams Energieagentschap (hierna "VEA") heeft advies gegeven op 16 oktober 2019. - Het Agentschap Innoveren en Ondernemen (hierna "VLAIO") heeft advies gegeven op 9 oktober 2019. - Fluvius System Operator cvba (hierna "Fluvius") heeft advies gegeven op 4 oktober 2019. - De Inspectie van Financiën heeft advies gegeven op 13 december 2019.
Juridisch kader Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving: - het Energiebesluit van 19 november 2010.
Motivering Dit besluit is gebaseerd op de volgende motieven: 1. De aanvraagprocedure - Op 27 augustus 2019 heeft Stad Genk bij de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie, met een beveiligde zending een aanvraag ingediend tot het bekomen van de erkenning van Thor Park in Genk als regelluwe zone voor energie (hierna "de aanvraag"). - De aanvrager vraagt een afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, dat bepaalt dat een leverancier van elektriciteit en aardgas over een leveringsvergunning moet beschikken. - Artikel 4.3.1 is opgenomen in één van de titels van het Energiedecreet van 8 mei 2009 waarvan, zoals bepaald is in art. 14/1.1.1, § 1, eerste lid, van het Energiedecreet van 8 mei 2009, afwijking kan worden gevraagd in het kader van een regelluwe zone, en behelst geen bepaling, zoals opgesomd in artikel III.121, § 2, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, waarvoor geen afwijking kan worden toegestaan. - De aanvraag werd volledig verklaard op 26 september 2019 en de aanvrager werd hiervan met een beveiligde zending op de hoogte gebracht. - Eind september 2019 heeft de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie, met toepassing van artikel 10/1.1.1, § 3, van het Energiebesluit van 19 november 2019 de adviezen ingewonnen van de VREG, VEA, VLAIO en Fluvius. - De tijdig uitgebrachte adviezen zijn voorwaardelijk gunstig of gunstig: - De VREG stelt in het besluit van zijn advies geen bezwaren te hebben tegen een erkenning van Thor Park als regelluwe zone voor energie wat de gevraagde afwijking betreft. Dit advies moet wel worden gelezen als een analyse van de aanvraag waarin bepaalde aspecten ervan worden gekaderd en geïnterpreteerd, en waarbij - waar relevant - enkele elementen onder de aandacht worden gebracht. - VEA verleent een voorwaardelijk gunstig advies. VEA meent in zijn conclusie dat het project potentieel een aantoonbaar maatschappelijk belang heeft dat het louter individuele belang overstijgt en waarbij de maatschappelijke opbrengst de maatschappelijke kost potentieel kan overstijgen. Het VEA vraagt zich wel af of de concreet bewandelde weg van een afwijking van de verplichting om te beschikken over een leveringsvergunning de meest opportune weg betreft om de opgelijste doelstellingen daadwerkelijk te verwezenlijken, of de noodzaak van het voorwerp van de afwijking wel voldoende dragend is aangetoond. VEA adviseert om, gelet op het feit dat er geen uitzondering wordt beoogd op de regels aangaande distributiebeheer, minstens de bepalingen van artikel 3.2.7 van het Energiebesluit van 19 november 2010 van overeenkomstige toepassing te maken op de leverancier zonder leveringsvergunning. VEA adviseert verder om de gevraagde geldigheidsduur meer in de tijd te beperken. VEA is tevens van oordeel dat de aanvraag op het punt van de impact op het Energiefonds juridisch gezien onjuist lijkt. - Fluvius concludeert dat de aanvraag voldoet aan alle voorwaarden voor de erkenning van Thor Park als regelluwe zone voor energie en verleent bijgevolg een gunstig advies. - VLAIO verleent een gunstig advies en geeft aan dat volgens hen de gekozen onderzoeksonderwerpen hoogst relevant zijn, dat de link met recente Vlaamse onderzoeksprojecten de relevantie bevestigt voor de Vlaamse economie. VLAIO maakt de aanbeveling om voor de onderzoeks- en demonstratieprojecten, die men in de regelluwe zone wil opzetten, voldoende samenwerking te zoeken met de Vlaamse industriële bedrijven in de sector en zoveel mogelijk samen te werken met de distributienetbeheerder en transmissienetbeheerder met het oog op een optimale doorstroming van de onderzoeksresultaten naar het Vlaamse economische weefsel.
De inhoudelijke elementen van de adviezen zijn verwerkt in onderstaande motivering. 2. Het project Thor Park en de betrokken partijen - Op Thor Park zijn meerdere betrokken partijen: - Stad Genk die zakelijke rechten en eigendommen heeft op Thor Park; - AGB Genk dat een eigendom bezit op Thor Park; - Holding Wetenschapspark Waterschei nv die zakelijke rechten heeft op Thor Park en er eigendommen bezit als medeaandeelhouder; - Campus EnergyVille nv die een eigendom bezit op Thor Park; - lncubaThor dat een eigendom bezit in Thor Park; - T2-campus cvba die een eigendom bezit in Thor Park; - Mo-Thor nv die een zakelijk recht en een eigendom heeft op Thor Park; - M@G cvba die hoofdconcessionaris is van Thor Central op Thor Park.
Ze hebben allen hun akkoord gegeven over de aanvraag. De brieven zijn als bijlage bij de aanvraag gevoegd. - Op de locatie is er één perceel van Elia. Daarop staat een hoogspanningsmast die hoogspanningslijnen draagt die over het perceel lopen. Er is geen aansluiting op het hoogspanningsnet van Elia. Elia heeft, in een mail in bijlage aan de aanvraag, aangegeven dat het geen probleem heeft met de aanvraag, maar dat er bij werken of activiteiten met impact op de infrastructuur Elia wel advies gevraagd moet worden. - Fluvius heeft als distributienetbeheerder meerdere cabines op het terrein. Fluvius heeft met de EnergyVillepartners, VITO nv en KU Leuven, aansluitend op de aanvraag, een memorandum of understanding afgesloten dat de krachtlijnen van de afspraken vastlegt aangaande aspecten van net- en databeheer van de AC- en DC-infrastructuur op Thor Park. Het verkrijgen van de erkenning als regelluwe zone geldt als opschortende voorwaarde. Het memorandom of understanding is als bijlage gevoegd bij de aanvraag. - De ontwikkeling van Thor Park is uitgewerkt rond vijf fundamentele pijlers die gebundeld worden rond een centrale thematiek "Digging Energy For The Future". Door de realisaties van de voorbije jaren zijn de vijf pijlers vandaag de dag fysiek vertegenwoordigd op Thor Park: research & development op Europees niveau, onderwijs en opleiding, businessclusters, community en duurzame parkomgeving. - De structurele samenwerking op Thor Park is een zogenaamde "quadrupel helix", waarbij onderwijsinstellingen, ondernemers, onderzoeksinstellingen, burgers en overheid de krachten bundelen en dit zowel inhoudelijk, financieel als infrastructureel. - De volgende activiteiten vinden op de site plaats: - Research & development worden ingevuld door de aanwezigheid van EnergyVille dat labo's en personeel van KU Leuven, VITO, imec en UHasselt verenigt rond energieonderzoek. - Onderwijs en opleiding gebeuren via de T2-campus en vakspecifieke opleidingen die gegeven worden door EnergyVille, en kennisdeling via congressen georganiseerd in Thor Central. - De IncubaThor en de uitgebreide bedrijvenzone op Thor Park bieden ruimte voor ondernemen. - Thor Central is een erfgoedlocatie met een business-, congres- en activiteitencentrum. - Thor Park is een unieke park- en natuuromgeving dat het decor vormt voor allerlei vormen van recreatie en toeristisch-artistieke projecten, en fungeert als toegangspoort tot het landschap van het Nationaal Park Hoge Kempen en tot het kolenspoor. - In het kader van het veranderend energielandschap en het veranderd regelgevend kader zijn de ambities van Thor Park: - het inzetten van Thor Park als beleidsinstrument om de disruptieve impact van ICT-ontwikkelingen op de energiesector te capteren, te omkaderen en te vertalen naar beleid en regelgeving; - het testen en integreren van nieuwe technologieën die nog niet noodzakelijk opgenomen zijn in technische reglementen of normen, zoals het intelligent gebruik van thermische netten, DC-netten en het gebruik van thermische en elektrische opslag; - het op de Europese kaart plaatsen van Thor Park, het onderzoekscentrum EnergyVille, de stakeholders op vlak van energietransities (zoals Fluvius, VREG en start-ups in de energiesector), en bij uitbreiding heel Vlaanderen als innovatie-hub voor de energietransitie. - In de aanvraag zijn de experimenten gebundeld in drie onderzoeksluiken: - het optimaliseren en uitwisselen van lokaal opgewekte (hernieuwbare) energie d.m.v. nieuwe marktorganisatiemodellen voor energiediensten in een lokaal georganiseerde energiegemeenschap; - het specifieke intelligente gebruik van thermische energie in een multi-energiecontext vanuit een oogpunt van energiegemeenschappen; - de rol van DC-netten binnen datzelfde kader. - Bij het eerste onderzoeksluik is het de doelstelling om energieconcepten uit te testen en te valideren binnen Thor Park als living lab. De focus ligt op "energieconcepten die een maatschappelijke kostenminimalisatie bewerkstelligen met het oog op een transitie naar een duurzaam energiesysteem". Meer specifiek gaat het onderzoek o.m. over de optimalisering van zelfconsumptie van energie binnen een energie-gemeenschap op lokale schaal, de maximalisering van het aandeel van lokaal opgewekte energie in de energiemix, de minimalisering van het lokaal afgenomen piekvermogen en levering van diensten door energie-gemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen, aan netwerkoperatoren om het elektriciteitsnetwerk te ondersteunen. - Het tweede onderzoeksluik heeft tot doel om in de praktijk uit te testen hoe warmte- en koudenetwerken samen met elektriciteitsnetwerken als "multi-carrier netwerken en/of multi-carrier markten" uitgebaat kunnen worden binnen een energiegemeenschap van burgers of hernieuwbare-energiegemeenschap, om daarmee het volledige potentieel van flexibiliteit en controlemogelijkheden van het energiesysteem uit te putten. - Het derde onderzoeksluik heeft als doelstelling om de spanningsstabiliteit en de veiligheid van DC-netten aan te tonen in een distributienet door een directe DC-lijn tussen Energyville 1 en 2 op Thor Park in bedrijf te stellen. - De aanvraag omvat ook de leerdoelen voor de drie onderzoeksluiken: - Een belangrijke drijfveer voor de integratie van hernieuwbare energie en het gebruik van flexibiliteit om het energiesysteem beter te beheren, is de aanwezigheid van een positief verdienmodel. De mogelijkheid tot het optimaliseren van het (lokaal) verbruik van lokaal opgewekte hernieuwbare energie alsook het lokaal uitwisselen van energie kan hiervoor een kans bieden. In dit kader kunnen nieuwe energiediensten ontstaan (energy-as-a-service). Het huidige regelgevende kader is momenteel niet voorzien op dergelijke nieuwe (innovatieve) energiediensten, bovendien vereisen die diensten nieuwe marktorganisatiemodellen die een concrete implementatie kunnen zijn van energiegemeenschappen van burgers of hernieuwbare-energiegemeenschappen. De nieuwe energiediensten moeten ook afgetoetst worden op hun bredere maatschappelijke impact alvorens toegelaten te worden door nieuwe regelgeving. De bedoeling binnen de regelluwe zone is om die nieuwe energiediensten en marktorganisatiemodellen uit te testen en te evalueren aan de hand van een schaduwmarkt, in parallel met de reguliere marktwerking. Op die manier kan de (potentiële) impact op de eindklant grondig geanalyseerd worden zonder directe impact op de systemen van leverancier en netbeheerder. - Het thermische netwerk is een onmisbaar onderdeel van het lokale multi-energiesysteem. Het biedt in de context van een regelluwe zone extra ruimte om alternatieve organisatiemodellen te onderzoeken en te evalueren (zowel op vlak van elektriciteit als warmte en koude) en een grote mate aan flexibiliteit om het energiesysteem verder te optimaliseren. Het volledige potentieel van intelligente controle van dit geïntegreerd energienetwerk kan vandaag alleen ontwikkeld en gedemonstreerd worden in een regelluw kader. - DC-netten zijn een belangrijke enabling technology om op een efficiëntere en goedkopere wijze energiegemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen uit te bouwen. Het belangrijkste doel van het DC-onderzoek op het Thor Park is leren hoe we de DC-microgrids veilig, stabiel en efficiënt kunnen uitvoeren. Voor onderzoek naar het uitbaten van deze lokale DC-netten bestaan dezelfde hindernissen op vlak van regelgeving als voor AC-energiegemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen. - Doordat een leveringsvergunning als vermeld in artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, zoals de VREG en VEA opmerken in hun advies, geen betrekking heeft op thermische energie of DC-netten, beperkt de aangevraagde regelluwe zone zich inhoudelijk de facto tot het eerste onderzoeksluik, de nieuwe marktorganisatiemodellen voor energiediensten. De andere onderzoeksluiken, uitwisseling van thermische energie en DC-netten, kunnen immers zonder leveringsvergunning toegepast worden in het project. Een eventuele inhoudelijke uitbreiding van de regelluwe zone zal, overeenkomstig artikel 10/1.1.4 van het Energiebesluit van 19 november 2010, het voorwerp van een nieuwe aanvraag moeten uitmaken. 3. De geografische afbakening - De aanvraag omvat een duidelijke geografische afbakening van de regelluwe zone: het gaat met name om de geografische afbakening waarop het ruimtelijk uitvoeringsplan "Waterschei DSO" betrekking heeft. Hiermee wordt ingestemd. De regelluwe zone voor energie wordt aldus geografisch afgebakend door het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan "Waterschei DSO" dat definitief werd vastgesteld door de gemeenteraad van Genk in zitting van 20 maart 2008 en een toelichtingsnota met de bestaande juridische en feitelijke toestand, stedenbouwkundige voorschriften en een bestemmingsplan bevat, dat bij besluit van 26 juni 2008 door de deputatie van de provincie Limburg gedeeltelijk werd goedgekeurd en bij uittreksel werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 augustus 2008. - De aanvraag geeft wel aan dat er in de nabijheid van Thor Park bijkomende geografische zones aanwezig zijn die in een later stadium een specifieke meerwaarde kunnen betekenen, meer bepaald de volgende zones: - woonwijken in Genk (niet gelimiteerd); - het voetbalstadion KRC Genk; - het kolenspoor met een extra functie als "verbinder".
Voorliggende aanvraag beperkt zich tot evenwel tot de geografische zone afgebakend door het ruimtelijk uitvoeringsplan "Waterschei DSO".
Een eventuele uitbreiding van de geografische zone zal, zoals de VREG het ook stelt in zijn advies, overeenkomstig artikel 10/1.1.4 van het Energiebesluit van 19 november 2010, het voorwerp van een nieuwe aanvraag moeten uitmaken. 4. De tijdsduur van de erkenning - De aanvrager vraagt een erkenning voor een tijdsduur van 10 jaar. Hij motiveert dat door te stellen dat Thor Park en bijvoorbeeld het thermische netwerk in volle ontwikkeling zijn en de tijdsspanne voor volledige "afwerking" over een (veel) langere periode dan 10 jaar loopt. Volgens de aanvrager heeft een te korte tijdsduur als regelluwe zone het risico dat een aantal geplande complexere experimenten met afhankelijkheden naar die uitbouw niet op tijd kunnen plaatsvinden in een regelluwe context gegeven de beperking tot één mogelijke verlenging. - Het luik "thermisch netwerk" is echter niet in deze aanvraag vervat.
Dat haalt de VREG ook aan in zijn advies door te stellen dat de gevraagde afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 enkel verband lijkt te houden met het eerste onderzoeksluik en niet met de andere twee onderzoeksluiken en dat er voor de laatste twee onderzoeksluiken eigenlijk geen concrete regelgevende belemmeringen worden geïdentificeerd en er ook geen bijkomende afwijkingen van regelgeving worden gevraagd. Ook VEA stelt in zijn advies dat met voorliggende aanvraag geen afwijking gevraagd wordt met betrekking tot het regelgevende kader voor thermische energie zoals vastgesteld door en krachtens titel IV/1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, dat de aanvraag is beperkt tot een afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, dat wel gewag wordt gemaakt van een interactie tussen thermische energie en elektriciteit/gas, maar daar niet echt dieper op wordt ingegaan. - Daarnaast motiveert de aanvrager de gevraagde tijdsduur van 10 jaar nog door te stellen dat op de site zich op permanente basis actoren bevinden die gericht zijn op onderzoek, ontwikkeling en innovatie, marktintroductie van nieuwe energieoplossingen door ondernemerschap voor duurzame energie, alsook faciliteiten voor disseminatie naar een breed publiek van de inzichten uit de experimenten in een regelluwe zone, en dat het moeilijk is te anticiperen op (1) de snelheid van nieuwe technologische innovaties waarvoor experimenten potentieel een belemmering kunnen ondervinden van regelgeving (die bovendien aan verandering onderhevig is) en (2) het exacte tijdsmoment waarop een aantal regelgevende belemmeringen opgeheven zullen worden voor de huidige voorziene experimenten, gezien enerzijds de inzichten die nog moeten voortvloeien uit dit onderzoek alsook de politieke afhankelijkheid van dergelijke beslissingen. - Zoals de VREG het stelt in zijn advies, is het feit dat de experimenten binnen de onderzoeksluiken `thermische netten en multi-energiediensten' en `DC-netten' een bepaalde tijdsduur zouden vereisen op zichzelf geen dienstig argument ter onderbouwing van de gevraagde tijdsduur van 10 jaar van de afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, die, zoals eerder aangegeven, enkel verband houdt met het onderzoeksluik `markorganisatiemodellen in het kader van lokale energiegemeenschappen'. - VEA wijst er in zijn advies op dat de aanvrager in deze voorbijgaat aan het feit dat een regelluwe zone geen carte blanche inhoudt. Nieuwe toekomstige experimentele opportuniteiten of op langere termijn geplande experimenten zullen het voorwerp moeten uitmaken van een nieuwe aanvraag. Bovendien houdt de argumentatie van de aanvrager het risico in van een bestendiging van de regelluwe zone, wat niet de bedoeling is van de regeling voor regelluwe zones. - De gevraagde tijdsduur moet ook in het perspectief geplaatst worden van de Europese richtlijn (EU) 2018/2001 van 11 december 2018 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en van de Europese richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU, die de hernieuwbare-energiegemeenschappen respectievelijk de energiegemeenschappen van burgers introduceren. De bepalingen daarvan moeten tegen ten laatste 30 juni 2021 respectievelijk 31 december 2020 in het gewestelijk recht zijn omgezet. - De VREG merkt op dat de experimenten die voorzien zijn op Thor Park inhoudelijke raakpunten hebben met de nieuwe rechtsfiguren van hernieuwbare-energiegemeenschap en energiegemeenschap van burgers uit voormelde richtlijnen, waardoor de omzetting ervan mogelijk impact kan hebben op de erkenning als regelluwe zone. Artikel 10/1.3.2 van het Energiebesluit van 19 november 2010 stelt dat de minister de erkenning van een regelluwe zone o.a. moet intrekken wanneer het bestaan van de erkende regelluwe zone voor energie niet langer compatibel is met nieuwe verplichtingen van Europese richtlijnen, verordeningen en besluiten, of het bestaan van de erkende regelluwe zone voor energie overbodig is geworden ten gevolge van nieuwe gewestelijke regelgeving die eenzelfde specifiek thema regelt als waarvoor de regelluwe zone erkend werd. - Gezien bovenstaande is 5 jaar een realistische tijdsduur voor de erkenning als regelluwe zone voor energie. Als de erkenninghouder van mening is dat een verlenging van de tijdsduur van de erkenning als regelluwe zone noodzakelijk is voor het slagen van het project, voorziet artikel 10/1.2.1 van het Energiebesluit van 19 november 2010 expliciet de mogelijkheid om de tijdsduur eenmalig te verlengen. - De aanvrager stelt dat het erkenningsbesluit pas uitwerking heeft vanaf de dag dat het besluit over de erkenning als regelluwe zone in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Omdat dit besluit echter de afwijking van een decretale bepaling betreft, heeft het, overeenkomstig artikel III.122 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, pas uitwerking op voorwaarde dat het binnen zes maanden na zijn goedkeuring bekrachtigd wordt bij decreet, zoals VEA opmerkt in zijn advies. 5. De gevraagde afwijking - De aanvrager vraagt een afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009. Het is van belang, zoals de VREG adviseert, deze afwijking en de grenzen ervan voldoende te kaderen.
VEA vraagt zich in zijn advies af of de verschillende in de aanvraag geschetste onderzoeksgebieden kunnen worden verwezenlijkt door de gevraagde afwijking. De aanvraag omvat immers niet de regels met betrekking tot het netbeheer, die dus onverkort van kracht blijven in de regelluwe zone. - Het is de VREG die uit artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 de bevoegdheid put om al dan niet een leveringsvergunning toe te kennen. De voorwaarden waaraan de houder van een leveringsvergunning moet voldoen zijn opgenomen in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7 van het Energiebesluit van 19 november 2010. Die voorwaarden hebben betrekking op de technische, organisatorische en financiële capaciteit van de houder van een leveringsvergunning om aan de behoeften van zijn afnemers te voldoen, zijn beheersmatige en juridische onafhankelijkheid ten opzichte van de netbeheerders. De procedure tot toekenning van een leveringsvergunning is vastgelegd in artikel 3.2.8 tot en met 3.2.13 van het Energiebesluit van 19 november 2010. Artikel 3.2.16 en 3.2.17 van datzelfde besluit omvatten verplichtingen met betrekking tot informatieverstrekking van een houder van een leveringsvergunning. Een eventuele afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 impliceert aldus eveneens een afwijking van de vermelde bepalingen van het Energiebesluit van 19 november 2010. - De aanvrager argumenteert, eerder summier zoals VEA stelt in zijn advies, dat het hebben van de vrijstelling om over een leveringsvergunning te beschikken, nodig is om zuurstof te geven aan allerlei waardevolle lokale initiatieven rond energie. Hij geeft aan dat de voorwaarden waaraan houders van een leveringsvergunning moeten voldoen en die vastgelegd zijn in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7 van het Energiebesluit van 19 november 2010 te zwaar zijn om door een kleine, lokale leverancier te worden vervuld en dan meer specifiek de bepalingen die handelen over de financiële en technische capaciteit. - De aanvraag verduidelijkt dat de bedrijven binnen de aangevraagde regelluwe zone zich zullen kunnen aansluiten bij een leverancier die aan hen de lokaal opgewekte elektriciteit levert, in combinatie met aardgas en eventueel resterende elektriciteit en aardgas die nodig is om eventuele tekorten op de lokale productie aan te vullen. Deze leverancier is dezelfde voor alle deelnemende bedrijven en vervult tegelijkertijd de rol van "energiesyndicus" die de verschillende energiediensten coördineert. Concreet wordt er gevraagd om deze "energiesyndicus-leverancier" vrij te stellen van de vereiste om over een leveringsvergunning te beschikken, gezien deze vereiste te zwaar is voor een geografisch gebied met een beperkt aantal afnemers als Thor Park. - Artikel 3.2.1 tot en met 3.2.6 van het Energiebesluit van 19 november 2010 omvatten voorwaarden waaraan een houder van een leveringsvergunning moet voldoen en de wijze waarop hij dat kan aantonen. Gezien de afwijking slechts betrekking heeft op de geografisch beperkte regelluwe zone waarin zich geen huishoudelijke afnemers bevinden en de toekenning van een leveringsvergunning bovendien qua personeel toepassingsgebied beperkt is tot de energiesyndicus-leverancier, is een afwijking van voormelde uitvoeringsbepalingen te verantwoorden. - Artikel III.121, § 3, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 stelt dat, als de experimentregelgeving of regelluwe zone afwijkt van bestaande wettelijke of decretale bepalingen, de afwijkende regeling in elk geval een gelijkwaardige rechtssituatie voor de rechtssubjecten moet bevatten. Het is daarom van belang om de figuur van de "energiesyndicus-leverancier" te verankeren in het besluit en hem verplichtingen op te leggen die de rechten van de betrokken partijen vrijwaren. - VEA vraagt zich in zijn advies af of een minder verregaande afwijking niet volstaat, namelijk de afwijking van een selectief aantal bepalingen uit titel III, hoofdstuk II van het Energiebesluit van 19 november 2010. Het voorwerp van de aanvraag is echter de afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en de bijhorende uitvoeringsbepalingen van het Energiebesluit van 19 november 2010. Er zijn evenwel argumenten om de afwijking van die uitvoeringsbepalingen enigszins te beperken. De voorwaarden waaraan de houder van een leveringsvergunning moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 3.2.1 tot en met 3.2.7 van het Energiebesluit van 19 november 2010. Artikel 3.2.7 van het Energiebesluit van 19 november 2010 handelt over de beheersmatige en juridische onafhankelijkheid van de houder van een leveringsvergunning ten opzichte van de netbeheerders en maakt de bepalingen van artikel 3.1.12 tot en met 3.1.14 en artikel 3.1.20 van het Energiebesluit van 19 november 2010 van toepassing op de houders van een leveringsvergunning. Deze bepalingen geven invulling aan de Europeesrechtelijke verplichting om activiteiten inzake netbeheer juridisch af te scheiden van de activiteiten inzake levering en productie, de zogenaamde ontvlechting (unbundling). Een afwijking voor deze bepalingen is ongewenst, ook omdat een afwijking voor artikel 3.1.14 van het Energiebesluit van 19 november 2010 kan leiden tot schending van het gelijkheidsbeginsel. De betreffende bepalingen van het Energiebesluit van 19 november 2010 worden daarom van overeenkomstige toepassing gemaakt voor de energiesyndicus-leverancier. - De energiesyndicus-leverancier heeft in elk geval de hoedanigheid van leverancier als vermeld in artikel 1.1.3, 78°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009. Een afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 doet daar niets aan af. De energiesyndicus-leverancier zal bijgevolg moeten voldoen aan de verplichtingen die door of krachtens het Energiedecreet van 8 mei 2009 worden opgelegd aan een leverancier, zoals de VREG en Fluvius opmerken in hun advies. - Gezien de mogelijke gevolgen en potentiële risico's is het van belang, zoals de VREG beklemtoont in zijn advies, dat de afnemers binnen de regelluwe zone die beleverd worden door de energiesyndicus-leverancier terdege op de hoogte worden gebracht van de vrijstelling van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009. - De aanvraag benadrukt dat iedere afnemer binnen de gevraagde regelluwe zone het recht op vrije leverancierskeuze behoudt. Enerzijds behouden de afnemers binnen de aangevraagde regelluwe zone die beslissen deel te nemen aan de experimenten binnen deze zone de keuze om zich te laten beleveren door een andere leverancier dan de energiesyndicus-leverancier. Anderzijds behouden de afnemers die een contract hebben afgesloten met de energiesyndicus-leverancier de mogelijkheid om dit contract te allen tijde op te zeggen, mits inachtneming van een korte opzegtermijn, waarna kan geopteerd worden voor een andere leverancier naar keuze. - Iedere afnemer van elektriciteit en aardgas heeft het recht op vrije leverancierskeuze op grond van artikel 4 richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt en artikel 4.4.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009. Het is zodoende onnodig om dit recht daarnaast te verankeren in een contract tussen de leverancier en de afnemer, zoals de VREG en VEA opmerken in hun advies. - Aangezien met de aanvraag geen afwijkingen worden gevraagd van de regelgeving met betrekking tot het net binnen de regelluwe zone en het beheer daarvan beklemtoont de VREG dat voor de kwalificatie van het net binnen de aangevraagde regelluwe zone geen afbreuk kan worden gedaan aan de relevante bepalingen in het Energiedecreet van 8 mei 2009 en het Energiebesluit van 19 november 2010. Dit net blijft een distributienet in de zin van artikel 1.1.3, 29° en 32°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009. Uit het memorandum of understanding dat Fluvius en de EnergyVillepartners hebben afgesloten, blijkt duidelijk dat Fluvius alle activiteiten van netbeheer en databeheer zal blijven opnemen in de regelluwe zone. Fluvius bevestigt dat in zijn advies. 6. Alternatieven en knelpunten - Een alternatief voor de gevraagde afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 is om het geografisch afgebakend gebied te kwalificeren als een privédistributienet. De beheerder van een dergelijk net moet ook niet over een leveringsvergunning beschikken. - De aanleg en het beheer van een privédistributienet zijn principieel verboden volgens artikel 4.7.1, § 1, van het Energiedecreet van 8 mei 2009. Paragraaf 2 van artikel 4.7.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 voorziet in twee uitzonderingen op dit verbod: privédistributienetten voor de levering van elektriciteit of aardgas als inherente en ondergeschikte dienst van een breder dienstverleningspakket en laadpunten voor voertuigen. - Door Thor Park te beschouwen als een privédistributienet zou de Vlaamse Regering een bijkomende afwijking toestaan op het principiële verbod op privédistributienetten, dit terwijl de uitzonderingen op het principiële verbod strikt worden geïnterpreteerd. Een erkenning hiervoor als regelluwe zone zou op heden rechtsonzekerheid kunnen teweeg brengen. Dit zou vatbaar zijn voor juridische betwisting en zou om die reden verregaander zijn dan de met dit dossier aangevraagde afwijking. - Volgens de aanvraag zouden de knelpunten voor de uitvoering van de experimenten die betrekking hebben op de huidige Vlaamse regelgeving mits erkenning als regelluwe zone opgeheven zijn. - Andere knelpunten situeren zich volgens de aanvrager op twee vlakken: - Regelgeving op een ander dan Vlaams niveau, bijvoorbeeld federaal of Europees, kan belemmerend zijn. Voor het onderzoeksluik rond DC-netten zijn er specifieke bepalingen in het AREI die de technische vrijheden van technische testinstallaties kunnen beperken. De artikels in het AREI zijn, evenwel zonder dat dit expliciet vermeld wordt, voornamelijk gericht op AC-installaties en niet zozeer op DC-installaties. De aanpak van de verdere hindernissen op federaal en hoger niveau gebeurt in parallel binnen het reeds lopende BiDC-project waarbij EnergyVille betrokken is. - Bij een zekere erkenning tot regelluwe zone vergroten de vrijheidsgraden voor experimenten en dit kan een positief effect hebben op de cofinanciering voor sommige onderzoeks- en demonstratieactiviteiten (voor een welbepaalde tijd). - Een erkenning als regelluwe zone voor energie kan, zoals de VREG het ook stelt in zijn advies, overeenkomstig artikel 14/1.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 juncto artikel III.121, § 2, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, nooit een afwijking van federale of Europese regelgeving inhouden. De gevraagde afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 heeft, zoals reeds hoger is vermeld, bovendien alleen betrekking op het eerste onderzoeksluik, het optimaliseren en uitwisselen van lokaal opgewekte (hernieuwbare) energie door middel van nieuwe marktorganisatiemodellen voor energiediensten in een lokale energiegemeenschap, en niet op het derde onderzoeksluik, DC-netten in een lokale energiegemeenschap. 7. Toetsing aan het gelijkheidsbeginsel, het rechtzekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven - In de aanvraag wordt de toetsing gedaan aan het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.De conclusie is dat een afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 geen schending van het gelijkheidsbeginsel meebrengt. De energiesyndicus-leverancier en andere leveranciers zijn volgens de aanvraag geen vergelijkbare categorieën van personen. De energielevering door de energiesyndicus-leverancier is niet de essentie van het project, maar een onderdeel van een groter geheel, terwijl bij andere leveranciers de energielevering de hoofdactiviteit is. De verschillende behandeling van de energiesyndicus-leverancier in vergelijking met andere leveranciers, die wel over een leveringsvergunning moeten beschikken, voldoet volgens de aanvraag in ondergeschikte orde ook aan de voorwaarden die het Grondwettelijk hof stelt aan een verschillende behandeling van vergelijkbare gevallen: de verschillende behandeling dient een legitiem doel, het criterium van onderscheid is objectief en pertinent om het legitieme doel te bereiken en de verschillende behandeling doorstaat de evenredigheidtoets. Het verlenen van de erkenning als regelluwe zone op basis van de huidige aanvraag is volgens de aanvraag verenigbaar met het rechtszekerheidsbeginsel omwille van het feit dat er een behoorlijke bekendmaking is, een decretale bekrachtiging moet gebeuren en de afwijking in de tijd beperkt is. Het vertrouwensbeginsel wordt volgens de aanvraag niet geschonden omdat de erkenning niet op een nadelige wijze ingrijpt op subjectieve belangen die personen door het objectieve recht beschermd achten. Er kan worden ingestemd met de toetsing van de aanvraag. - De aanvraag impliceert echter ook de afwijking van artikel 3.1.14 van het Energiebesluit van 19 november 2010. Dat artikel bepaalt in het eerste lid dat de netbeheerder en de werkmaatschappijen onder meer houders van leveringsvergunningen niet mogen bevoordelen boven andere ondernemingen en geen voordelen mogen toekennen die verder gaan dan wat in het normale handelsverkeer gebruikelijk is. In de aanvraag wordt hier voor dit specifieke artikel niet nader op ingegaan, maar een afwijking van deze bepaling kan leiden tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Een verschillende behandeling tussen de energiesyndicus-leverancier enerzijds en de houders van een leveringsvergunning anderzijds is in deze niet redelijk te verantwoorden. Voorliggend besluit voorziet daarom dat artikel 3.1.14 van het Energiebesluit van 19 november 2010 van overeenkomstige toepassing wordt gemaakt voor de energiesyndicus-leverancier. - In de aanvraag wordt aangegeven dat de energiesyndicus-leverancier in de mate dat hij persoonsgegevens zal verwerken, verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG zal respecteren.
Er wordt akte genomen van het feit dat de energiesyndicus-leverancier de regels van voormelde verordening zal naleven. 8. Maturiteit, innovatief karakter en reproduceerbaarheid, en maatschappelijk belang - VLAIO stelt in zijn advies dat de aanvrager tot een aanvaardbaar detail toelicht welke onderzoeksactiviteiten hij wil uitvoeren evenals de behoefte aan een regelluwe zone om de doelstellingen te bereiken. De omschrijving van de onderzoeksluiken, in het bijzonder het luik rond de marktorganisatiemodellen, en hun leerdoelen, en de structurele samenwerking van de betrokken partijen in een quadrupel helix tonen voldoende de maturiteit van het project aan. - VLAIO geeft in zijn advies duidelijk aan dat het van mening is dat de ingediende aanvraag innovatief is en dat de vermelde onderzoeksonderwerpen een hoge relevantie hebben op de Vlaamse en Europese onderzoeksagenda's in het domein van de energietransitie. De aanvrager motiveert dat de locatie geschikt is om innovatie in dat domein te realiseren. Meerdere geschikte onderzoekspartners maken bovendien deel uit van het consortium, zoals Energyville, VITO, KU Leuven, imec en UHasselt. De aanvrager motiveert dat een erkenning als regelluwe zone de doelstellingen en de impact op het gebied van innovatie voor een succesvolle energietransitie kan versterken ten voordele van het Vlaamse energielandschap in een internationale context. - Het innovatieve karakter wordt, zoals VLAIO het stelt in zijn advies, bevestigd door de link met enkele gesteunde onderzoeksprojecten. Deze projecten werden over het algemeen positief geëvalueerd door een internationaal college van deskundigen. Een aantal van de vermelde projecten wordt gesteund door de Vlaamse speerpuntcluster Flux50 en Vlaamse bedrijven in de sector. - VEA stelt in zijn advies dat het, om de mogelijkheid tot reproductie te kunnen inschatten, nuttig zou zijn om te kunnen beschikken over de verwachte eindresultaten of eventuele einddoelen van dit project.
Aangezien het om een experimenteerruimte gaat, is het evenwel logisch dat er nog geen concrete einddoelen kunnen worden gesteld. De aanvraag stelt dat de aanvragers beogen om de inzichten die voortvloeien uit de experimenten, terug te koppelen naar het beleid, om deze bij positieve evaluatie vanuit maatschappelijk oogpunt als input te gebruiken voor het aanpassen van de regelgeving. De progressie van het onderzoek zal moeten blijken uit de jaarlijkse rapportering, vermeld in artikel 10/1.4.1, § 1, van het Energiebesluit van 19 november 2010. De vermelde jaarlijkse rapporten en het eindrapport, vermeld in artikel 10/1.4.1, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, moeten beleidsaanbevelingen omvatten gebaseerd op de inzichten en resultaten van het project. - Om tijdige terugvloeiing van de resultaten naar het beleid te krijgen, moet de erkenninghouder beleidsaanbevelingen die betrekking hebben op energiegemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen als vermeld in de Europese richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU respectievelijk de Europese richtlijn (EU) 2018/2001 van 11 december 2018 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, voor 31 augustus 2020 aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie bezorgen. - De vermelde onderzoeksonderwerpen hebben een hoge relevantie op de Vlaamse en Europese onderzoekagenda's in het domein van de energietransitie. Het kunnen beschikken over een regelluwe zone is bovendien een belangrijk strategisch voordeel en in sommige gevallen zelfs een voorwaarde om de onderzoeksdoelstellingen effectief te realiseren. Hiermee kan gesteld worden dat dit project het louter individuele belang overstijgt en kan bijdragen tot de energietransitie. 9. Impact op niet-rechtstreeks betrokken personen - Wat de impact van de aangevraagde regelluwe zone voor energie op andere personen die niet rechtstreeks betrokken zijn bij het project, betreft, vermeldt de aanvraag dat deze positief kan zijn, omdat door een optimale lokale afstemming van verbruik en productie de verliezen binnen het lokale distributienetwerk of zelfs transmissienetwerk worden verminderd en door de piekcapaciteit te verminderen die globaal gevraagd wordt van de groep van gebruikers binnen een energiegemeenschap van burgers of hernieuwbare-energiegemeenschap er mogelijk minder investeringen nodig zijn om extra of nieuwe netwerkcapaciteit te voorzien. - De aanvraag maakt een onderscheid tussen de zogenaamde "reguliere markt" en een zogenaamde "schaduwmarkt". Op die manier kan de (potentiële) impact op de eindklant grondig geanalyseerd worden zonder directe impact op de systemen van leverancier en netbeheerder. De aanvraag becijfert de gederfde schaduwinkomsten voor de distributienetbeheerder en het Energiefonds. Voor de vaste kosten gaan de berekeningen uit van een virtueel gecombineerd aansluitpunt, in plaats van individuele aansluitpunten. - In de reguliere markt worden de afnemers binnen de aangevraagde regelluwe zone individueel afgerekend op basis van hun afgenomen en geïnjecteerde energie, terwijl in een schaduwmarkt zal worden uitgegaan van een "gecombineerde meting" van de globale groep van afnemers. Die gecombineerde meting kan globaal resulteren in een lagere injectie en lagere afname voor het geheel van de lokale energiegemeenschap en een besparing opleveren voor de eindgebruikers, maar een theoretisch negatieve impact hebben op de schaduwinkomsten voor de distributienetbeheerder en transmissienetbeheerder en de verschillende overheden. Dat zou betekenen dat de distributienetkosten, transmissiekosten en heffingen gebaseerd op afgenomen (en geïnjecteerde) kWh kunnen dalen. De aanvraag omvat enkele meer specifieke cijfergegevens over de mogelijke impact in de schaduwmarkt van een erkenning van Thor Park als regelluwe zone voor energie op de inkomsten voor de distributie- en transmissienetbeheerder, alsook op de inkomsten van de federale en Vlaamse overheden. - Met betrekking tot de impact op derden stelt Fluvius in zijn advies dat er geen impact is op het distributienettarief door de alternatieve financiering van de baten die zullen toegekend worden aan de deelnemers in de regelluwe zone en geen impact is op de andere marktpartijen en de systemen voor de marktwerking door het opzet van een schaduwmarkt in parallel met de reguliere marktwerking en het behoud van de bestaande marktwerking en berichten. - In de reguliere markt mag er geen financiële impact zijn voor de distributie- en transmissienetbeheerder en voor de federale en Vlaamse overheden. De VREG beklemtoont nog in zijn advies dat de tarifering van iedere afnemer op individuele basis, volgens de van kracht zijnde Tariefmethodologie, blijft bestaan in de regelluwe zone. - Met betrekking tot de heffingen stelt VEA in zijn advies dat de aanvraag incorrect lijkt. Het wijst erop dat het toepassingsgebied van de Vlaamse energieheffing is bepaald in artikel 14.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en het een maandelijkse forfaitaire heffing betreft per afnamepunt. Doordat het concrete voorwerp van de aanvraag beperkt is tot artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 blijft Thor Park deel uitmaken van het normale net, waardoor het conform artikel 14.1.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 volledig belastingplichtig is onder de Vlaamse energieheffing. De erkenning als regelluwe zone mag daarom geen aanleiding geven tot gederfde inkomsten voor het Energiefonds. Aangezien de aanvraag handelt over gederfde schaduwinkomsten en niet over gederfde reële inkomsten voor het Energiefonds is er evenwel geen probleem. - Fluvius merkt nog op in zijn advies dat aanvraag geografisch beperkt wordt tot de Thorsite waardoor er geen impact is op residentiële klanten. - De aanvrager maakt in zijn aanvraag voldoende duidelijk dat het project geen onevenredige last legt op derden en de betrokken partijen blijven belastingplichtig onder de Vlaamse energieheffing. 10. Passend binnen de visie en doelstellingen van het Vlaamse energiebeleid - Het regeerakkoord 2019-2024 stelt onder meer het volgende over de regelluwe zones: "Binnen onze regelgeving wordt het regelluw zijn een voortdurend streven.We zetten verder in op regelluwe zones waarin geëxperimenteerd kan worden. We passen deze toe [...] in het kader van het energietransitiebeleid, waar investeringen nodig zijn en waar verouderde voorschriften of bestemmingen een snelle realisatie of innovatieve oplossingen met het oog op een kwaliteitsvolle ruimtelijke transformatie in de weg staan." De erkenning als regelluwe zone voor energie van Thor Park, dat sterk inzet op innovatie als antwoord op de uitdagingen van de energietransitie, past volledig binnen deze visie. - Het eerste onderzoeksluik van het project rond marktorganisatiemodellen voor energiegemeenschappen moet uitmonden in beleidsaanbevelingen over die energiegemeenschappen. Het sluit daardoor zeer goed aan bij de volgende passage uit het regeerakkoord: "We ondersteunen en faciliteren de actieve rol die burgers, lokale overheden en ondernemingen kunnen spelen in de transitie en maken het mogelijk dat zij de voordelen van de transitie kunnen valoriseren.
Daarvoor werken we aan een regelgevend kader voor de uitbouw van lokale energiegemeenschappen." 11. Aanduiding van een externe expert - Overeenkomstig artikel 10/1.1.3, eerste lid, 5°, van het Energiebesluit van 19 november 2010 wordt bij de erkenning als regelluwe zone voor energie een externe expert aangeduid die het project namens de Vlaamse overheid zal opvolgen. VEA wijst erop dat het van belang is dat de expert op onafhankelijke wijze moet kunnen optreden en dus geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang heeft bij de erkenning. - De heer Leonardo Meeus behaalde het diploma van handelsingenieur en een doctoraat in de ingenieurswetenschappen elektrotechniek aan de KU Leuven. Hij was werkzaam bij een Ierse projectontwikkelaar die energie-infrastructuren aanlegt. Momenteel is de heer Meeus associate professor energiemarkt aan de Vlerick Business School, waar hij het Future Grid Managers Programme aanstuurt, en is hij deeltijds professor aan de Florence School of Regulation aan het European University Institute, waar hij onderzoek en onlinecursussen aanstuurt rond de regelgevende trends in de energiesector. Daarnaast voert de heer Meeus ook expertopdrachten uit voor Europese instellingen en beleidsinstanties. Hij is niet verbonden met Thor Park. Gezien de expertise die uit zijn curriculum vitae blijkt, wordt de heer Leonardo Meeus aangeduid als externe expert. - Omdat vanuit het oogpunt van doelmatigheid de reproduceerbaarheid en de opschaalbaarheid van de experimenten van het project cruciaal zijn en de progressie in dat opzicht zal moeten blijken uit de jaarlijkse rapportering, omvat de taak van de externe expert, naast het verplichte nazicht van het eindrapport, vermeld in artikel 10/1.4.1, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2019, ten minste de kritische evaluatie van het verplichte jaarlijkse rapport, vermeld in paragraaf 1 van vermeld artikel, vooraleer dit rapport wordt bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie. - De kosten verbonden aan de werking van de externe expert zijn voor rekening van de erkenninghouder. 12. Aanduiding van de toezichthouders - Overeenkomstig artikel 10/1.1.3, eerste lid, 6°, van het Energiebesluit van 19 november 2010 worden toezichthouders aangeduid met betrekking tot het naleven van de erkenningsvoorwaarden.
Overeenkomstig artikel 13.1.2, § 2, van het Energiedecreet van 8 mei 2009 zijn de personeelsleden van de VREG bevoegd voor het toezicht op de naleving van titel IV van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en de uitvoeringsbepalingen ervan en worden aan die personeelsleden de nodige toezichtrechten verleend. Aangezien artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 onderdeel uitmaakt van vermelde titel, wordt artikel 13.1.2, § 2, van het Energiedecreet van 8 mei 2009 van overeenkomstige toepassing gemaakt voor het toezicht op de afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en de daaraan in dit besluit gekoppelde voorwaarden. 13. Het besluit - Aangezien het project voldoet aan de cumulatieve erkenningsvoorwaarden van artikel 10/1.1.2, tweede lid, van het Energiebesluit van 19 november 2010 en er op basis van het derde lid van hetzelfde artikel geen weigeringsgronden zijn, kan voorwaardelijk erkenning als regelluwe zone voor energie worden verleend.
Daarbij mag de energiesyndicus-leverancier, binnen het geografisch gebied waarop het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan "Waterschei DSO" betrekking heeft, voor een tijdsduur van 5 jaar, afwijken van hetgeen bepaald is door of krachtens artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, met uitzondering van de bepalingen van artikel 3.1.12 tot en met 3.1.14 en artikel 3.1.20 die van overeenkomstige toepassing blijven op de energiesyndicus-leverancier.
Initiatiefnemer Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme.
Na beraadslaging, DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° erkenninghouder: Stad Genk;2° energiesyndicus-leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die elektriciteit en aardgas verkoopt en energiediensten levert binnen de regelluwe zone voor energie.
Art. 2.De regelluwe zone voor energie bestaat uit het gebied waarop het gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan "Waterschei DSO", dat bij uittreksel werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 augustus 2008, betrekking heeft.
Art. 3.In de regelluwe zone voor energie mag de energiesyndicus-leverancier afwijken van wat bepaald is door of krachtens artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009, met uitzondering van artikel 3.1.12 tot en met 3.1.14 en artikel 3.1.20 van het Energiebesluit van 19 november 2010 die van overeenkomstige toepassing zijn.
Art. 4.In dit artikel wordt verstaan onder betrokken partijen: de erkenninghouder en de volgende andere partijen: 1° AGB Genk;2° Holding Wetenschapspark Waterschei nv;3° Campus EnergyVille nv;4° lncubaThor;5° T2-campus cvba;6° Mo-Thor nv;7° M@G. De erkenninghouder duidt de energiesyndicus-leverancier aan.
De energiesyndicus-leverancier heeft voor de regelluwe zone voor energie de hoedanigheid van leverancier als vermeld in artikel 1.1.3, 78°, van het Energiedecreet van 8 mei 2009.
De energiesyndicus-leverancier verkoopt elektriciteit en aardgas en levert energiediensten aan de betrokken partijen in de regelluwe zone voor energie. De energiesyndicus-leverancier sluit daartoe met de betrokken partijen overeenkomsten die de energiediensten bepalen, en respecteert het recht op vrije leverancierskeuze, vermeld in artikel 4.4.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009. Hij brengt zijn afnemers op de hoogte van de afwijking van artikel 4.3.1 van het Energiedecreet van 8 mei 2009 en de potentiële gevolgen daarvan.
Art. 5.§ 1. De erkenninghouder rapporteert conform artikel 10/1.4.1, § 1, van het Energiebesluit van 19 november 2010, tegen 1 juli 2021 voor de eerste maal aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie.
Het rapport, vermeld in het eerste lid, bevat: 1° de bespreking van de voortgang;2° de bespreking van de kritische succesfactoren;3° de resultaten van het project die al zijn verwezenlijkt;4° de lessen die getrokken zijn;5° de beleidsaanbevelingen die gebaseerd zijn op de inzichten en de resultaten van het project. De erkenninghouder herhaalt de rapportering elk jaar voor de duur van de erkenning. § 2. De erkenninghouder bezorgt uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de erkenning conform artikel 10/1.4.1, § 2, van het Energiebesluit van 19 november 2010, een rapport met een eindevaluatie van het project aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie.
Het rapport, vermeld in het eerste lid bevat: 1° de bespreking van de kritische succesfactoren die hebben bijgedragen tot het al dan niet slagen van het project;2° de lessen die uit de elementen, vermeld in punt 1°, kunnen worden getrokken, de manier waarop het project kan worden veralgemeend;3° de beleidsaanbevelingen die gebaseerd zijn op de inzichten en de resultaten van het project. § 3. De erkenninghouder bezorgt beleidsaanbevelingen die betrekking hebben op energiegemeenschappen van burgers en hernieuwbare-energiegemeenschappen als vermeld in de Europese richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU respectievelijk de Europese richtlijn (EU) 2018/2001 van 11 december 2018 van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, voor 31 augustus 2020 aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie.
Art. 6.De heer Leonardo Meeus, associate professor energiemarkt aan de Vlerick Business School, wordt aangeduid als externe expert.
De taak van de externe expert omvat naast het verplichte nazicht van het eindrapport, vermeld in artikel 5, § 2, ten minste de kritische evaluatie van het verplichte jaarlijkse rapport, vermeld in artikel 5, § 1, vooraleer dat rapport wordt bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de energie.
De kosten die verbonden zijn aan de taak van de expert, zijn volledig ten laste van de erkenninghouder.
Art. 7.De personeelsleden van de VREG houden toezicht op de naleving van de bepalingen van dit besluit. Artikel 13.1.2, § 2, van het Energiedecreet van 8 mei 2009 is daarbij van overeenkomstige toepassing.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en treedt buiten werking vijf jaar na de datum van de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 9.De Vlaamse minister, bevoegd voor de energie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 februari 2020.
De minister-president van de Vlaamse Regering, J. JAMBON De Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme, Z. DEMIR