Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 05 mei 1998
gepubliceerd op 25 juni 1998

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten en de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1998035669
pub.
25/06/1998
prom.
05/05/1998
ELI
eli/besluit/1998/05/05/1998035669/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

5 MEI 1998. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten en de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende Beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden;

Gelet op de bijlage, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisering van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat onverwijld maatregelen moeten worden genomen op het vlak van de samenstelling en de werking van de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten, de Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, de commissies en de beoordelingscommissies teneinde een vlotte werking van die raden en commissies te garanderen en de verplichte advisering over het cultuurbeleid mogelijk te maken;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Een lid van de Raad voor Cultuur, van de Raad voor de Kunsten, van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, van een commissie of van een beoordelingscommissie, dat door de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, wordt benoemd in de plaats van een overleden lid of van een lid van wie het mandaat voortijdig is beëindigd, voleindigt het mandaat.

Art. 2.De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, kan op verzoek van de betrokkene een einde maken aan een mandaat van : 1° voorzitter, ondervoorzitter of lid van de Raad voor Cultuur;2° voorzitter of lid van de Raad voor de Kunsten;3° voorzitter of lid van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding;4° voorzitter, ondervoorzitter of lid van een commissie;5° lid-deskundige van een beoordelingscommissie. De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, kan : 1° op verzoek van de Raad voor Cultuur een einde maken aan het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter of lid van de Raad voor Cultuur;2° op verzoek van de Raad voor de Kunsten een einde maken aan het mandaat van voorzitter of lid van de Raad voor de Kunsten;3° op verzoek van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding een einde maken aan het mandaat van voorzitter of lid van de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding;4° op verzoek van een commissie een einde maken aan het mandaat van voorzitter, ondervoorzitter of lid van die commissie;5° op verzoek van een beoordelingscommissie een einde maken aan het mandaat van lid-deskundige van die beoordelingscommissie. Bovendien kan de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, na advies van respectievelijk de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten, de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, de commissies of beoordelingscommissies, in de volgende gevallen ambtshalve een einde stellen aan een mandaat als bedoeld in het eerste lid : 1° als de mandaathouder driemaal na elkaar zonder voorafgaande kennisgeving de vergaderingen van de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten, de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, de commissies of de beoordelingscommissies niet bijwoont;2° als de mandaathouder activiteiten verricht of functies vervult die onverenigbaar zijn met het mandaat of die een strijdigheid van belangen tot gevolg hebben.

Art. 3.Aan de bijlage, gevoegd bij het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen, zoals gewijzigd, wordt in punt 1 de volgende bepaling toegevoegd : « de Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten, de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding, de commissies, de werkgroepen en de beoordelingscommissies, bedoeld in het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden ».

Art. 4.De Raad voor Cultuur, de Raad voor de Kunsten en de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding bezorgen vóór 1 april aan de Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, hun jaarverslag betreffende het voorafgaande jaar, alsook een actieplan voor het volgende werkjaar.

De Raad voor Cultuur legt bovendien om de vier jaar een meerjarenplan voor.

Het jaarverslag maakt een duidelijk onderscheid tussen de werking van de Raad en de werking van de verschillende werkgroepen en commissies binnen de respectieve Raden. Het bevat een overzicht en een beknopte samenvatting van de uitgebrachte adviezen.

Art. 5.§ 1. De beoordelingscommissies, genoemd in artikel 10 van het decreet van 19 december 1997 houdende oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende Beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, zijn als volgt samengesteld : 1° de beoordelingscommissie voor de letteren bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de drie leden van de commissie voor de letteren in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met zes deskundigen op het deelterrein in kwestie;2° de beoordelingscommissie voor de muziek bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de drie leden van de commissie voor de muziek in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met acht deskundigen op het deelterrein in kwestie;3° de beoordelingscommissie voor de beeldende kunsten bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de drie leden van de commissie voor de beeldende kunsten in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met zes deskundigen op het deelterrein in kwestie;4° de beoordelingscommissie voor de musea bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de drie leden van de commissie voor de musea in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met zes deskundigen op het deelterrein in kwestie;5° de beoordelingscommissie voor de architectuur en vormgeving bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de drie leden van de commissie voor architectuur en vormgeving in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met vier deskundigen op het deelterrein in kwestie;6° de beoordelingscommissie voor de Nederlandstalige dramatische kunst bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en de vijf leden van de commissie podiumkunsten in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met zes deskundigen op het deelterrein in kwestie;7° de beoordelingscommissie voor het muziektheater bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en twee leden van de commissie podiumkunsten in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met drie deskundigen op het deelterrein in kwestie;8° de beoordelingscommissie voor de dans bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en twee leden van de commissie podiumkunsten in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met drie deskundigen op het deelterrein in kwestie;9° de beoordelingscommissie voor de kunstencentra bestaat uit de voorzitter, de ondervoorzitter en twee leden van de commissie podiumkunsten in de Raad voor de Kunsten, door de minister aangevuld met drie deskundigen op het deelterrein in kwestie. § 2. Onder de leden van de beoordelingscommissies, bedoeld in § 1, wordt door de minister een voorzitter en een ondervoorzitter aangewezen.

Art. 6.De dertien leden van de Raad voor Cultuur, bedoeld in artikel 6, 1° van het decreet van 19 december 1997 houdende de oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, deskundig inzake culturele aangelegenheden, mogen geen lid zijn van : 1° de Raad voor de Kunsten;2° de Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding;3° een commissie opgericht binnen de Raad voor de Kunsten;4° een commissie opgericht binnen de Raad voor Volksontwikkeling en Cultuurspreiding;5° een beoordelingscommissie;6° de adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden;7° de Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap;8° de Vlaamse Hoge Raad voor de Sport;9° de Vlaamse Mediaraad;10° de Vlaamse adviesraad voor Toerisme.

Art. 7.De twee leden van de Jeugdraad voor de Vlaamse Gemeenschap, van de Vlaamse Hoge Raad voor de Sport, van de Vlaamse Mediaraad en van de Vlaamse adviesraad voor Toerisme, bedoeld in artikel 6, 4°, van het decreet van 19 december 1997 houdende de oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, moeten van een verschillend geslacht zijn.

Art. 8.In de commissies en beoordelingscommissies, bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid, en artikel 10, § 3, van het decreet van 19 december 1997 houdende de oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, mag het aantal leden dat, ofwel rechtstreeks of als personeelslid binnen dezelfde discipline gesubsidieerd wordt door de administratie, niet meer dan één derde van het in het decreet voorziene aantal leden bedragen.

Bij coëfficiënt wordt afgerond naar het hoger getal.

De regeling bedoeld in dit artikel geldt niet voor de museumsector.

Art. 9.In de commissies, bedoeld in artikel 8, § 1, tweede lid, en artikel 9, § 1, tweede lid, van het decreet van 19 december 1997 houdende de oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, moet een verscheidenheid aan competenties aanwezig zijn.

Art. 10.Artikel 1 tot en met 14 en artikel 30 van het decreet van 19 december 1997 houdende de oprichting van een Raad voor Cultuur, een Raad voor de Kunsten, een Raad voor de Volksontwikkeling en Cultuurspreiding en van een adviserende beroepscommissie inzake culturele aangelegenheden, hebben uitwerking met ingang van 5 mei 1998.

Art. 11.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 5 mei 1998.

Art. 12.De Vlaamse minister, bevoegd voor de cultuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 5 mei 1998.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Cultuur, Gezin en Welzijn, L. MARTENS

^