gepubliceerd op 16 april 2004
Besluit van de Vlaamse regering betreffende de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheden en de werking van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest
5 MAART 2004. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheden en de werking van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992, 22 februari 1995, 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999 en 21 november 2003;
Gelet op het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, gewijzigd bij de decreten van 22 oktober 1996, 18 mei 1999 en 28 februari 2003;
Gelet op het decreet van 21 december 1994 houdende vaststelling van het wapen en de vlag van de provincies en gemeenten;
Gelet op het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij de decreten van 21 oktober 1997, 18 mei 1999, 8 december 2000, 21 december 2001 en 19 juli 2002;
Gelet op het decreet van 3 februari 1998 houdende vaststelling van het wapen van privé-personen en instellingen, gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000;
Gelet op het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van varend erfgoed;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 1984 tot oprichting van een Vlaamse Heraldische Raad;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1994 betreffende de samenstelling en de werking van de Vlaamse Archeologische Raad;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 20 april 1994 betreffende de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheden en de werking van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest;.
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat er voor het varend erfgoed reeds een beschermingsprocedure lopende is waarbij de afdeling Varend Erfgoed van de Koninklijke Commissie vóór eind februari moet kunnen adviseren overeenkomstig het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van het varend erfgoed;
Gelet op advies 36.635/3 van de Raad van State, gegeven op 23 februari 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de Minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor de monumenten en de landschappen;2° de administratie : de dienst van de Vlaamse regering, bevoegd voor het onroerend erfgoed;3° de Commissie : de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest;4° de decreten : het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten, het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium, het decreet van 16 april 1996 betreffende de landschapszorg, het decreet van 29 maart 2002 tot bescherming van varend erfgoed, het decreet van 7 november 1990 houdende vaststelling van het wapen, de vlag, het volkslied en de feestdag van de Vlaamse Gemeenschap, het decreet van 21 december 1994 houdende vaststelling van het wapen en de vlag van de provincies en gemeenten en het decreet van 3 februari 1998 houdende vaststelling van het wapen van privé-personen en instellingen.
Art. 2.§ 1. Er wordt een Commissie ingesteld die bestaat uit een centrale commissie en uit provinciale commissies die bestaan uit corresponderende leden. § 2. De corresponderende leden staan de centrale commissie bij in haar werkzaamheden. § 3. De centrale commissie bestaat uit vijf afdelingen : 1° een afdeling Monumenten, Stads- en Dorpsgezichten, hierna afdeling Monumenten te noemen;2° een afdeling Landschappen;3° een afdeling Archeologie;4° een afdeling Varend Erfgoed;5° een afdeling Heraldiek. § 4. De voorzitter, ondervoorzitters en leden van de Commissie worden door de minister benoemd voor een termijn van vier jaar. Hun mandaat is verlengbaar met nieuwe termijnen van vier jaar. Als ze de leeftijd van 70 jaar bereikt hebben, zijn de leden ontslagnemend. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen zij in hun mandaat worden bevestigd door de minister, voor een door hem te bepalen tijdsduur, tot de maximumleeftijd van 75 jaar. § 5. De centrale commissie kan de corresponderende leden uitnodigen om haar vergaderingen bij te wonen. De corresponderende leden zijn niet stemgerechtigd. § 6. Elk lid van een afdeling kan de vergaderingen van een andere afdeling bijwonen met raadgevende stem. § 7. Elk lid dat niet deelneemt aan drie opeenvolgende vergaderingen zonder geldige verantwoording is van rechtswege ontslagnemend en wordt hiervan op de hoogte gebracht door de voorzitter. § 8. De minister voorziet in de vervanging van overleden of ontslagen leden. Als een lid vervangen wordt in de loop van de vierjarige termijn, wordt zijn mandaat voleindigd door zijn vervanger. § 9. De leden van de Vlaamse Raad en de ambtenaren van de diensten van de Vlaamse regering kunnen geen deel uitmaken van de Commissie, met uitzondering van het wetenschappelijk personeel van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed. § 10. De afdeling Archeologie geldt als Vlaamse Archeologische Raad zoals bedoeld in artikel 3, 9°, en artikel 11 van het decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium. § 11. De afdeling Heraldiek geldt als Vlaamse Heraldische Raad zoals bedoeld in artikel 3, § 3, van het decreet van 21 december 1994 houdende vaststelling van het wapen en de vlag van de provincies en gemeenten, en in artikel 2, 2°, b, 5°, van het decreet van 3 februari 1998 houdende vaststelling van het wapen van privé-personen en instellingen.
Art. 3.De administratie zorgt voor het secretariaat en de verslaggeving van de vergaderingen van de Commissie. De secretaris wordt door de minister aangewezen onder de ambtenaren van de administratie.
Art. 4.§ 1. De Commissie dient de minister en hem alleen van advies : 1° in de gevallen en rekening houdend met de termijnen, bepaald in de decreten;2° op verzoek van de minister of zijn gemachtigde, over een aangelegenheid die valt binnen het toepassingsgebied van de decreten binnen de door de aanvrager gestelde termijn;3° uit eigen beweging, over elke aangelegenheid die valt binnen het toepassingsgebied van de decreten. § 2. De adviezen van de Commissie zijn met redenen omkleed. De adviezen, uitgebracht door de afdelingen van de Commissie, gelden als adviezen van de Commissie. § 3. Het quorum wordt gevormd door de meerderheid van de leden van de Commissie of één of meer afdelingen, met inbegrip van de voorzitter(s). De adviezen van de Commissie worden vastgesteld met een meerderheid van de aanwezige leden die hun stem uitbrengen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de vergadering beslissend. § 4. De administratie brengt de Commissie op de hoogte van de beslissingen van de minister waaraan een advies van de Commissie is voorafgegaan. § 5. Ter vervulling van haar opdracht kan de Commissie alle nodige informatie inwinnen. § 6. Een voorstel van advies kan door de administratie voorbereid worden voor de Commissie. Als de Commissie dat voorstel bekrachtigt, geldt deze tekst als advies van de Commissie.
Art. 5.§ 1. Na de Commissie te hebben gehoord, stelt de minister het huishoudelijk reglement van de Commissie vast. § 2. De Commissie vergadert plenair of per afdeling. De vergaderingen worden voorgezeten door de voorzitter en bij zijn afwezigheid door de ondervoorzitter en bij zijn afwezigheid door een lid dat door de vergadering wordt aangewezen. § 3. De centrale commissie vergadert plenair of per afdeling, minstens eenmaal per maand. De agenda van de vergaderingen wordt vastgesteld door de voorzitter in overleg met de secretaris met inachtneming van de in artikel 4, § 1, bepaalde rangorde van voorrang en rekening houdend met de termijnen, bepaald door de wet en het decreet. § 4. Minstens eenmaal per jaar wordt een algemene vergadering gehouden waarop alle leden van de centrale commissie en alle corresponderende leden worden uitgenodigd. § 5. De vergaderingen van de Commissie zijn in principe besloten. Ze kunnen worden bijgewoond door de minister of zijn afgevaardigde, enkel tijdens de besprekingen, alsmede door zijn gedelegeerden - ambtenaren van de administratie - in een adviserende hoedanigheid. § 6. De Commissie kan de administratie vragen om schriftelijk of mondeling toelichting te geven bij bepaalde agendapunten. De daartoe door de Vlaamse regering gedelegeerde ambtenaren wijzen de ambtenaren van de administratie aan die op de vergaderingen toelichting geven. § 7. De Commissie kan te allen tijde externe deskundigen uitnodigen om in een adviserende hoedanigheid deel te nemen aan haar vergaderingen en om hen te kunnen raadplegen over bijzondere vraagstukken. Ze verlaten de vergadering vóór de besluitvorming. § 8. De Commissie kan, als ze dat nodig acht voor de uitvoering van haar taak, uit haar midden bijzondere werkgroepen samenstellen met een welomschreven opdracht van tijdelijke aard. § 9. De verslagen van de vergaderingen van de Commissie vermelden : 1° de aanwezigheden;2° de essentie van de besprekingen;3° de adviezen die over de verschillende aangelegenheden werden geformuleerd;4° de uitslag van de eventuele stemmingen.
Art. 6.De Commissie stelt voor de minister jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden, dat openbaar wordt gemaakt.
Art. 7.De leden van de Commissie zijn gehouden tot discretie met betrekking tot de aangelegenheden die de Commissie behandelt en de adviezen die ze verstrekt.
Als in de vergaderingen zaken aan de orde zijn waar persoonlijke belangen van een lid mee gemoeid zijn of die zijn ambtelijke bevoegdheid raken, dan moet dat lid de vergadering verlaten.
Art. 8.De adviezen mogen niet aan derden worden bekendgemaakt, tenzij met toepassing van het decreet van 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid van bestuur, of met instemming van de minister.
Art. 9.De leden mogen geen publieke verklaringen afleggen die het normale verloop van de door de decreten ingestelde procedures kunnen hinderen of die op de besluitvorming anticiperen.
Art. 10.De leden van de Commissie alsmede de externe deskundigen, vermeld in artikel 5 § 7, genieten presentiegelden, reis- en verblijfkosten overeenkomstig het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 1983 houdende sommige maatregelen tot harmonisatie van de werking en van de presentiegelden en vergoedingen van adviesorganen.
Art. 11.De centrale commissie bestaat uit maximaal 52 leden, van wie een voorzitter, vijf ondervoorzitters - één per afdeling - en maximaal 46 gewone leden, verdeeld als volgt : 1° afdeling Monumenten : maximaal 14 leden;2° afdeling Landschappen : maximaal 10 leden;3° afdeling Archeologie : maximaal 10 leden;4° afdeling Varend Erfgoed : maximaal 6 leden;5° afdeling Heraldiek : maximaal 6 leden.
Art. 12.§ 1. Onverminderd haar opdracht, bepaald in artikel 4, § 1, 1 en 2, brengt de centrale commissie bij de minister uit eigen beweging advies uit, inzonderheid over : 1° de conservatie en de bestemming van monumenten en hun kunstbezit;2° de ontwerpen betreffende nieuwbouw of verbouwing van openbare gebouwen, met inbegrip van gebouwen, bestemd voor de eredienst of beheerd door verenigingen van vrijzinnigen;3° de ontwerpen die de gaafheid of het bestaan van een landschap in het gedrang kunnen brengen, alsmede de ontwerpen die de onmiddellijke omgeving van een monument raken;4° de archeologische herstellingen van monumenten, de restauratie van monumenten of van goederen die gelegen zijn in stads- en dorpsgezichten, het herstel van archeologische monumenten en zones en het herstel van landschappen;5° het beheer van landschappen;6° het beheer van archeologische monumenten en zones;7° belangrijke dossiers met betrekking tot problemen over bescherming en restauratie of over gevallen die als precedenten kunnen worden beschouwd inzake monumenten, stads- en dorpsgezichten, archeologische monumenten en zones en landschappen;8° het beheer van varend erfgoed;9° adviezen met betrekking tot heraldische en vlaggenkundige aangelegenheden. § 2. Deze dossiers worden geagendeerd door de voorzitter of door een daartoe door de Vlaamse regering gedelegeerd ambtenaar in overleg met de voorzitter.
Art. 13.De provinciale commissies bestaan uit maximaal 35 corresponderende leden, per provincie maximaal 7.
Provincieraadsleden en ambtenaren van de provinciebesturen kunnen geen deel uitmaken van de provinciale commissies.
Art. 14.De volgende regelingen worden opgeheven : 1° Het besluit van de Vlaamse regering van 20 april 1994 betreffende de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheden en de werking van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen van het Vlaamse Gewest;2° Het besluit van de Vlaamse regering van 12 januari 1994 betreffende de samenstelling en de werking van de Vlaamse Archeologische Raad;3° Het besluit van de Vlaamse regering van 11 april 1984 tot oprichting van een Vlaamse Heraldische Raad.
Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 16.De Vlaamse minister, bevoegd voor de monumenten en de landschappen, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 5 maart 2004.
De minister-president van de Vlaamse regering, B. SOMERS De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, P. VAN GREMBERGEN