gepubliceerd op 25 juli 1997
Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval en van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
3 JUNI 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval en van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, inzonderheid op hoofdstuk IV, afdeling 5, gewijzigd bij het decreet van 20 april 1994;
Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij de decreten van 7 februari 1990, 12 december 1990, 21 december 1990, 22 december 1993, 21 december 1994 en 8 juli 1996;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval;
Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 6 september 1995 en 26 juni 1996;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 april 1997;
Overwegende de Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG;
Overwegende de beschikking 96/449/EG van de commissie van 18 juli 1996 inzake de goedkeuring van alternatieve warmtebehandelingssystemen voor de verwerking van dierlijke afvallen met het oog op de inactivering van de agentia van spongiforme encefalopathie;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de lidstaten de beschikking 96/449/EG inzake de goedkeuring van alternatieve warmtebehandelingssystemen voor de verwerking van dierlijke afvallen met het oog op de inactivering van de agentia van spongiforme encefalopathie in het interne recht dienen om te zetten tegen 1 april 1997;
Overwegende dat de Raad van de Europese Unie in samenspraak met het Permanent Veterinair Comité tot de conclusie is gekomen dat al het dierlijk afval afkomstig van zoogdieren in de Europese Unie, moet worden verwerkt volgens een methode waarvan is aangetoond dat deze voor de inactivering van de scrapie- en BSE-agentia de facto doeltreffend is gebleken;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;
Na beraadslaging, Besluit
Artikel 1.In artikel 19, 2, III, 5°, van het besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 1995 betreffende de ophaling en de verwerking van dierlijk afval wordt het voorlaatste gedachtestreepje vervangen door wat volgt : « - een rapport om aan te tonen dat het verwerkingsproces van afval afkomstig van zoogdieren verloopt, conform de hiertoe opgenomen bepalingen in het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, dat rekening houdt met beschikking 96/449/EG van de commissie van 18 juli 1996 ».
Art. 2.Artikel 5.2.2.10.8. van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5.2.2.10.8. 1. Hoog- en laag-risicomateriaal afkomstig van zoogdieren wordt gebroken of vermalen tot een deeltjesgrootte van maximum 50 mm. De gebroken of vermalen deeltjes worden verwarmd tot de deeltjes gedurende 20 minuten een inwendige temperatuur van ten minste 133 °C hebben bij een druk van 3 bar.
Deze bepaling is niet van toepassing op : 1° de verwerking van laag-risicomateriaal voor de productie van voeder voor gezelschapsdieren;2° voeder voor pelsdieren;3° gelatine;4° huiden en vellen, hoeven, horens en haar;5° klieren en organen voor farmaceutisch gebruik;6° bloed en bloedproducten;7° melk en zuivelproducten;8° gesmolten vet;9° voor menselijke consumptie geschikte beenderen;10° producten op basis van dierlijke afvallen van zoogdieren, waarvan kan worden gegarandeerd dat zij niet in enige voedselketen voor mens of dier zullen komen.2. Als de in 1 genoemde parameters niet worden bereikt, kan de verwerking van hoog- en laag-risicomateriaal van zoogdieren enkel worden toegestaan, op voorwaarde dat die verwerking wordt voorafgegaan of gevolgd door een proces waarbij de parameters genoemd in 1 wel worden bereikt, of dat het resulterende eiwitmateriaal wordt vernietigd door het onder te graven, door het in een verbrandingsinstallatie of als brandstof te verbranden of door toepassing van een soortgelijke methode waarmee een veilige verwijdering wordt gegarandeerd.3. Hoog-risicomateriaal dat niet afkomstig is van zoogdieren wordt gebroken of vermalen tot een deeltjesgrootte van maximum 50 mm.De gebroken of vermalen deeltjes worden verwarmd tot de deeltjes gedurende 20 minuten een inwendige temperatuur van ten minste 133 °C hebben bij een druk van 3 bar.
Alternatieve warmtebehandelingssystemen die dezelfde garanties bieden als wat is bepaald in het eerste lid, zijn enkel toegestaan voor de verwerking van hoog-risicomateriaal dat niet afkomstig is van zoogdieren, en op voorwaarde dat zij beantwoorden aan een van de systemen of een combinatie van systemen als omschreven in bijlage 5.2.2.10. Bedrijven die hiervan gebruik maken, dienen aan te tonen dat de eindproducten gedurende een periode van één maand dagelijks werden bemonsterd, om na te gaan of aan de hygiëne-eisen, vermeld in artikel 5.2.2.10.11, wordt voldaan. 4. De warmtebehandeling van laag-risicomateriaal dat niet afkomstig is van zoogdieren, biedt de garantie dat wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 5.2.2.10.11. 2. 5. Voor de verwerking van dierlijk afval mogen zowel continu- als batch-systemen worden toegepast.»
Art. 3.Artikel 5.2.2.10.9. van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt : « Art. 5.2.2.10.9. 1. Op diverse plaatsen in de verwerkingslijn (warmtebehandelingsinstallatie) wordt geschikte meetapparatuur aangebracht om de temperatuur en de druk te controleren, om in alle stadia van de verwerking de temperatuur en de druk te kunnen registreren.
De meetresultaten worden onafgebroken geregistreerd en de apparatuur moet regelmatig worden geijkt. 2. De deeltjesgrootte moet regelmatig worden gecontroleerd en de verkleiningsapparatuur moet worden bijgesteld wanneer slijtage of beschadiging wordt geconstateerd, waardoor deeltjes die groter zijn dan het vastgestelde maximum, in het proces kunnen terechtkomen. De vaststellingen betreffende de deeltjesgrootte worden geregistreerd. 3. Voor continusystemen wordt onder de normale omstandigheden een test uitgevoerd om na te gaan hoelang de grondstof in het systeem blijft. Merkers, bijvoorbeeld mangaandioxide (MnO2), worden in het continusysteem ingebracht (op tijdstip nul). Aan het einde van het proces worden de producten bemonsterd om te meten hoeveel onoplosbare merkstof wordt teruggewonnen. Voorts worden ook monsters genomen tussen het punt nul en het tijdstip waarop wordt aangenomen dat de hoeveelheid merkstof grotendeels door het systeem is gepasseerd.
De vaststellingen betreffende de behandelingsduur worden geregistreerd. 4. De geregistreerde gegevens betreffende temperatuur, druk, deeltjesgrootte en behandelingsduur moeten worden bewaard gedurende ten minste 2 jaar.5. Een adequaat veiligheidssysteem is vereist om te voorkomen dat de afvalstoffen onvoldoende worden verwarmd.6. De installaties en toestellen moeten goed worden onderhouden.
Art. 4.Hoofdstuk VIII van bijlage 5.2.2.10 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1997.
Art. 6.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 3 juni 1997.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, Th. KELCHTERMANS