gepubliceerd op 06 oktober 2009
Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van nadere regels voor de vaststelling van de spanning tussen de woningbehoefte en het bouwpotentieel
3 JULI 2009. - Besluit van de Vlaamse Regering tot bepaling van nadere regels voor de vaststelling van de spanning tussen de woningbehoefte en het bouwpotentieel
De Vlaamse Regering, Gelet op het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, artikel 3.2.14;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 2 april 2009;
Gelet op het advies 46.449/1 van de Raad van State, gegeven op 28 mei 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening en de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.§ 1. De woningbehoefte, bedoeld in artikel 3.2.14, tweede lid, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, wordt per gemeente, per jaar en getotaliseerd voor de hele referentieperiode, vastgesteld in de tabel die als bijlage I bij dit besluit is gevoegd.
De cijfers vermeld in bijlage I weerspiegelen de behoeften aan bijkomende woningen per jaar.
De specificatie van de cijfers die tot de in het eerste lid vermelde prognose van de woonbehoefte heeft geleid, is als bijlage II bij dit besluit gevoegd. § 2. De gemeente kan de woningbehoefte vermeld in het eerste lid vermeerderen met de inschatting van de frictieleegstand, tot maximum 3,5 %.
De frictieleegstand is de leegstand van woningen als gevolg van verhuizen, verkopen of verbouwingen die de gemeente noodzakelijk acht om de lokale woningmarkt naar behoren te laten functioneren, onverminderd de toepassing van het in het eerste lid vermelde maximum. § 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, stellen driejaarlijks de gegevens van het huishoudensprognosemodel vast. Voor de bepaling van de woningbehoefte na de inwerkingtreding van dit besluit en zolang de ministers, bevoegd voor de huisvesting en de ruimtelijke ordening, geen nieuwe gegevens hebben vastgesteld, gelden de gegevens opgenomen in de bijlage I.
Art. 2.§ 1. Het bouwpotentieel, bedoeld in artikel 3.2.14, derde lid, van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, per gemeente wordt berekend aan de hand van de geactualiseerde gegevens vermeld in het gemeentelijke register voor onbebouwde percelen.
De berekening van het bouwpotentieel gebeurt aan de hand van de volgende formule : P = [(rw x Aw) + (rv x Av)] Waarbij : P = totaal bouwpotentieel; rw = ratio realisatiegraad onbebouwde bouwgronden; rv = ratio realisatiegraad onbebouwde kavels;
Aw : aantal onbebouwde percelen gelegen langs uitgeruste weg buiten een verkaveling, conform het voornoemde register Av : aantal onbebouwde percelen gelegen in een verkaveling, conform het voornoemde register § 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor de huisvesting, en de Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening, stellen tweejaarlijks vast welke realisatiegraden gehanteerd worden voor de vermelde berekening.
Voor de eerste berekening na de inwerkingtreding van dit besluit en zolang de ministers, bevoegd voor de huisvesting en de ruimtelijke ordening, geen nieuwe realisatiegraden hebben vastgesteld, gelden volgende realisatiegraden : 1° Voor de gebieden van stedelijke aard : rw = 0,45 rv = 0,75 2° Voor de gebieden van landelijke aard : rw = 0,45 rv = 0,75 Art.3. Voor de vaststelling van de spanning tussen de woningbehoefte en het bouwpotentieel wordt gebruik gemaakt van het totaal voor de hele referentieperiode, per gemeente, zoals vermeld in het als bijlage I opgenomen huishoudensprognosemodel, eventueel te vermeerderen met de overeenkomstig artikel 1, § 2, vastgestelde frictieleegstand.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2009.
Art. 5.De Vlaamse minister, bevoegd voor de ruimtelijke ordening en de Vlaamse minister bevoegd voor de huisvesting, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 3 juli 2009.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot bepaling van nadere regels voor de vaststelling van de spanning tussen de woningbehoefte en het bouwpotentieel.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 tot bepaling van nadere regels voor de vaststelling van de spanning tussen de woningbehoefte en het bouwpotentieel.
De minister-president van de Vlaamse Regering, K. PEETERS De Vlaamse minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, D. VAN MECHELEN De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering, M. KEULEN