Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Vlaamse Regering van 02 februari 1999
gepubliceerd op 01 april 1999

Besluit van de Vlaamse regering betreffende de wijze waarop sommige bevoegdheden van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap worden uitgevoerd

bron
ministerie van de vlaamse gemeenschap
numac
1999035375
pub.
01/04/1999
prom.
02/02/1999
ELI
eli/besluit/1999/02/02/1999035375/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

2 FEBRUARI 1999. - Besluit van de Vlaamse regering betreffende de wijze waarop sommige bevoegdheden van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap worden uitgevoerd


De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, inzonderheid op artikel 4, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993;

Gelet op het advies van de inspectie van Financiën, gegeven 18 oktober 1996;

Gelet op het protocol nr. 283 van 20 april 1998 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de gemeenschappelijke vergadering van sectorcomité X en van onderafdeling « Vlaamse Gemeenschap » van afdeling 2 van het comité voor provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;

Gelet op het protocol nr. 65 van 20 april 1998 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in het overkoepelend onderhandelingscomité gesubsidieerd vrij onderwijs;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de omstandigheid dat per 1 september de rechten en plichten van de onderwijsinspectie t.a.v. de onderwijsinstellingen en haar geledingen moeten vastliggen;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 22 september 1998 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° decreet : het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten;2° schoolpactwet : de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving;3° decreet basisonderwijs : het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs;4° centrum (centra) : PMS-centrum (centra);5° directeur : zowel de directeur van een onderwijsinstelling als de directeur van een centrum;6° doorlichting : een systematisch onderzoek door de inspectie, zowel van een onderwijsinstelling als van een centrum, waarbij elementen worden verzameld en vaststellingen worden gedaan die noodzakelijk zijn om een gemotiveerd advies te kunnen verstrekken aan de Vlaamse regering;7° inrichtende macht : de rechtspersoon of de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor één of meer scholen, instellingen of centra. Wat de ARGO betreft wordt de lokale schoolraad bedoeld, tenzij het bijzonder decreet betreffende de autonome raad van het gemeenschapsonderwijs (ARGO) van 19 december 1988 de Centrale Raad als bevoegd orgaan aanwijst; 8° inspectie : de onderwijsinspectie zoals bedoeld in art.4 van het decreet.

Art. 2.Bij de berekening van het aantal kalenderdagen vermeld in dit besluit, worden de perioden van de herfst-, de kerst-, de krokus-, de paas- en de zomervakantie niet meegeteld.

Art. 3.§ 1. De in dit besluit vastgestelde regeling is van toepassing op de leden van de inspectie bij de controle van de voorwaarden bedoeld in de artikelen 6quater en 24 § 2, van de schoolpactwet; in de artikelen 62, 64, 68, 69 en 71 van het decreet basisonderwijs; in het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de psycho-medisch sociale centra en bij de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in de artikelen 5 § 1, 1°, 2°, 3° en 6, 1°, 2°, 3° van het decreet. § 2. De in dit besluit vastgestelde regeling is van toepassing op de onderwijsinstellingen van het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra. § 3. De uitoefening van bevoegdheden, andere dan deze bedoeld in § 1, worden uitgevoerd rekening houdend met de vigerende reglementering en met de specifieke instructies van de minister bevoegd voor het onderwijs.

Art. 4.§ 1. De controles en de opdrachten, vermeld in artikel 3, § 1 worden uitgevoerd tijdens een doorlichting op de wijze zoals verder bepaald in dit besluit.

Voor de administratieve aspecten kan de inspectie bijgestaan worden door ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap, departement onderwijs en voor specifieke opdrachten door externe deskundigen - aangeduid door de Vlaamse regering - onder de verantwoordelijkheid van de inspectie. De externe deskundigen kunnen niet autonoom optreden en geven hun bevindingen door aan de inspectie. § 2. De doorlichting kan op twee wijzen worden uitgevoerd namelijk : 1° in teamverband waarbij een team gedurende een bepaalde periode het onderzoek uitvoert;de duur van deze periode wordt vooraf gemeld aan de school of aan het centrum; 2° als een gespreide inspectie waarbij het onderzoek, gespreid over een langere periode wordt uitgevoerd door meerdere inspectieleden;de duur van deze periode wordt vooraf gemeld aan de school of aan het centrum.

Bij de doorlichting wordt een inspecteur aangeduid als inspecteur-verslaggever. Deze maakt deel uit van het doorlichtingsteam en is verantwoordelijk voor de organisatie van de doorlichting en voor de verslaggeving. § 3. In afwijking van § 1 wordt de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in : - de artikelen 5, § 1, 3° en 6, 3° van het decreet; - artikel 63 van het decreet basisonderwijs toevertrouwd aan een individueel inspecteur, eventueel tijdens een doorlichting, in opdracht van de bevoegde inspecteur-generaal.

De procedure van uitoefening wordt beschreven in art. 16.

Art. 5.§ 1. De doorlichting, zoals bedoeld in artikel 4, § 2 wordt in het basis- en secundair onderwijs uitgevoerd in teamverband. § 2. De doorlichting, zoals bedoeld in artikel 4, § 2 van een centrum wordt uitgevoerd als een gespreide inspectie of in teamverband.

Art. 6.§ 1. De bevoegde inspecteur-generaal of de gemandateerde kondigt een doorlichting schriftelijk aan. § 2. Deze aankondiging wordt gezonden : 1° Voor de onderwijsinstellingen van het gemeenschapsonderwijs aan de directeur, aan de voorzitter van de lokale raad en aan de voorzitter van de centrale raad;2° Voor de centra van het gemeenschapsonderwijs aan de directeur en aan de voorzitter van de centrale raad;3° Voor de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen en centra, aan de directeur en aan de voorzitter van de inrichtende macht;4° Voor de onderwijsinstellingen en centra van het gemeentelijk onderwijs aan de directeur en aan het gemeentebestuur;5° Voor de onderwijsinstellingen en centra van het provinciaal onderwijs aan de directeur en aan het provinciebestuur. § 3. Deze schriftelijke mededeling gebeurt ten minste 30 kalenderdagen vóór de aangekondigde begindatum van de doorlichting.

In afwijking hiervan worden de doorlichtingen die beginnen in de maand september uiterlijk op 20 augustus aangekondigd. § 4. Er worden geen doorlichtingen uitgevoerd tussen 10 juni en 15 september.

Art. 7.§ 1. Het schrijven, waarin de doorlichting wordt aangekondigd, vermeldt uitdrukkelijk de informatie die : - aan de inspectie moet worden gestuurd vóór het begin van de doorlichting; - in de school of in het centrum moet worden ter beschikking gesteld.

De inspecteur-verslaggever kan tijdens de doorlichting de directeur verzoeken bijkomende relevante documenten ter beschikking te stellen van de inspectie. § 2. De inspectieleden kunnen tijdens de doorlichting bijkomende relevante informatie verzamelen door het bijwonen van lessen en schoolse of centrumgebonden activiteiten en door gesprekken met personeelsleden alsook met de voorzitter of een gemandateerde van de inrichtende macht.

Tijdens de lessen en schoolse activiteiten kan bijkomende relevante informatie worden ingewonnen via gesprekken met de leerlingen. § 3. Bij de doorlichting respecteert de inspectie de pedagogische vrijheid, zoals vastgelegd in artikel 24 van de Grondwet, in art. 6 van de schoolpactwet en in hoofdstuk V afdeling 3 van het decreet basisonderwijs.

In zoverre dit decretaal vereist is, onderzoekt de inspectie of er een schoolwerkplan is. In voorkomend geval neemt de inspectie kennis van de inhoud, maar evalueert dit document inhoudelijk niet. § 4. De inspectie zal een marginale controle uitoefenen op de voorwaarden inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid. Tevens zal zij onderzoeken of de materieel bevoegde overheden geen tekortkomingen hebben vastgesteld en of alle wettelijk vereiste veiligheidsattesten zijn afgeleverd.

Art. 8.Uiterlijk 60 kalenderdagen na het beëindigen van de doorlichting informeert de inspectie, tijdens een gesprek, de inrichtende macht over haar bevindingen. De inrichtende macht bepaalt wie namens haar aan dit gesprek deelneemt.

Art. 9.Uiterlijk 30 kalenderdagen na het gesprek zoals bedoeld in artikel 8 stuurt de inspecteur-generaal of de gemandateerde het verslag naar dezelfde instanties als deze bepaald in artikel 6, § 2.

Art. 10.Het verslag bestaat uit een beschrijvend gedeelte, een concluderend gedeelte en een advies en wordt gedateerd bij het opmaken ervan.

Het beschrijvend gedeelte vermeldt de vaststellingen die naar aanleiding van de doorlichting werden gedaan. Deze vaststellingen kunnen zowel positieve als negatieve elementen bevatten.

Het concluderend gedeelte omvat de conclusies die kunnen worden getrokken uit de positieve en negatieve vaststellingen. In dit gedeelte moet ook uitdrukkelijk worden vermeld in welke mate al of niet voldaan wordt aan de wettelijke bepalingen bedoeld in artikel 3, § 1.

Het advies kan slechts op drie manieren worden uitgebracht : - een positief advies; - een negatief advies dat positief wordt op voorwaarde dat...; - een negatief advies.

Het advies moet expliciet verwijzen naar de door of krachtens het decreet bepaalde controle en bevoegdheden zoals bedoeld in artikel 3, § 1, van dit besluit.

Uit het advies moet ook duidelijk blijken voor welke structuuronderdelen het van toepassing is.

Art. 11.§ 1. Bij een negatief advies dat positief wordt op voorwaarde dat... worden de structuuronderdelen met tekorten aangeduid en de termijnen bepaald binnen dewelke deze moeten worden verholpen. Uit de opvolgingscontrole, die één of meerdere bezoeken kan omvatten, zal blijken in welke mate de tekorten werden verholpen. § 2. De opvolgingscontrole mag ten vroegste plaats hebben 90 kalenderdagen na de datum waarop het verslag werd overgemaakt en betreft enkel de vastgestelde tekorten. § 3. Het negatief advies dat positief wordt op voorwaarde dat... zal, in zoverre het betrekking heeft op de financiering of opname in de toelagenregeling van instellingen, afdelingen en andere onderverdelingen van instellingen, geen invloed hebben op de voorlopige financiering of opname in de toelagenregeling totdat na de opvolgingscontrole een definitief advies wordt gegeven. § 4. Het negatief advies dat positief wordt op voorwaarde dat... moet, na het beëindigen van de opvolgingscontrole, leiden tot een positief advies ofwel tot een negatief advies.

Art. 12.§ 1. De inrichtende macht of haar gemandateerde viseert het verslag van de doorlichting, bedoeld in artikelen 9 en 10, en stuurt het binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst terug aan de bevoegde inspecteur-generaal of de gemandateerde en maakt eventueel melding van haar opmerkingen. § 2. Wat de termijn bedoeld in artikel 11, § 1, betreft kan de inrichtende macht een gemotiveerd tegenvoorstel doen.

Als een andere termijn wordt voorgesteld, meldt de bevoegde inspecteur-generaal ontvangst en deelt de genomen beslissing mee binnen de 30 kalenderdagen, zoniet wordt de voorgestelde termijn aanvaard. § 3. De opmerkingen bedoeld in § 1, worden ongewijzigd toegevoegd aan het verslag. In uitzonderlijke gevallen kan de inspecteur-generaal op verzoek van de inrichtende macht beslissen het verslag in overleg met het doorlichtingsteam te wijzigen, rekening houdend met de opmerkingen.

Art. 13.Een negatief advies zal voor wat de scholen en onderwijsinstellingen betreft aanleiding geven tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse regering van 2 februari 1999 betreffende de werking en de organisatie van het paritair college van onderwijsinspecteurs.

Art. 14.§ 1. Het verslag van de doorlichting mag niet worden gepubliceerd, noch gedeeltelijk, noch volledig. Het mag evenmin aan derden worden bekendgemaakt, tenzij wettelijke of reglementaire beschikkingen dit toelaten of opleggen. § 2. Het verslag dient binnen de 30 kalenderdagen na ontvangst door de directeur geagendeerd en integraal besproken te worden op een personeelsvergadering van de onderwijsinstelling of het centrum. § 3. Een exemplaar van het volledige doorlichtingsverslag ligt op het schoolsecretariaat ter inzage. Indien gevraagd aan de inrichtende macht door de leden van, in voorkomend geval, het BOC, het LOC, de ondernemingsraad, de afzonderlijke bijzondere comités (ABC) en de participatieraad, kan een kopie van het doorlichtingsverslag worden bekomen. § 4. Het staat de inrichtende macht vrij het verslag te bezorgen aan de pedagogische begeleidingsdienst.

Art. 15.De verslagen van de doorlichtingen van onderwijsinstellingen en centra worden bewaard door het departement onderwijs.

Art. 16.§ 1. Voor de procedure, bedoeld in art. 4, § 3, gelden de regels die hierna worden vastgesteld. § 2. Het inspectiebezoek wordt niet aangekondigd. § 3. De directeur stelt tijdens het onderzoek alle gevraagde relevante informatie ter beschikking.

Tijdens het onderzoek kan de inspecteur verder informatie verzamelen door het bijwonen van activiteiten en/of lessen en/of door gesprekken met personeelsleden alsook met leden van de inrichtende macht of haar gemandateerde. Informatie vergaren door gesprekken met leerlingen kan tijdens de bijgewoonde lessen en andere schoolse activiteiten. § 4. Het onderzoek respecteert de pedagogische vrijheid zoals vastgelegd in artikel 24 van de Grondwet, in artikel 6 van de schoolpactwet en in Hfst. V, afdeling 3 van het decreet basisonderwijs. § 5. Het onderzoek wordt afgesloten met een verslag dat resulteert in een gemotiveerd advies dat slechts op twee manieren kan worden uitgebracht : - een positief advies; - een negatief advies.

Dit verslag wordt onmiddellijk ter plaatse en voor kennisneming geviseerd door de directeur. Een kopie van dit verslag wordt door de directeur zonder verwijl aan de inrichtende macht bezorgd.

De directeur kan dit verslag met schriftelijk commentaar aanvullen.

Indien de inrichtende macht meent dat het advies onterecht werd gegeven, zal zij dit binnen de twintig kalenderdagen bij aangetekend schrijven aan de bevoegde inspecteur-generaal melden. De inspecteur-generaal zal binnen een periode van 20 kalenderdagen beslissen of het bezwaar van de inrichtende macht kan worden aanvaard.

De bevoegde inspecteur-generaal kan hierbij juridisch advies inwinnen.

Indien het bezwaar wordt aanvaard, zal het advies worden gewijzigd. § 6. Bij een negatief advies wordt de betrokken inrichtende macht schriftelijk in kennis gesteld van de vastgestelde tekorten. De inrichtende macht zal binnen een termijn van 30 kalenderdagen -en in voorkomend geval te rekenen vanaf het niet aanvaarden van het bezwaar- aan de inspecteur-generaal laten weten op welke wijze zij deze tekorten heeft weggewerkt of zal wegwerken. § 7. Het uiteindelijk advies, na uitvoering van de procedure zoals beschreven in §§ 5 en 6, zal voor beslissing worden voorgelegd aan de Vlaamse regering. § 8. Artikel 14, § 1 en artikel 15 van dit besluit zijn eveneens van toepassing op de controle zoals bedoeld in dit artikel.

Art. 17.De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 2 februari 1999.

De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken, E. BALDEWIJNS

^