gepubliceerd op 30 oktober 1997
Besluit van de Vlaamse regering tot instelling en organisatie van een derde preventiestimulerend programma
1 JULI 1997. Besluit van de Vlaamse regering tot instelling en organisatie van een derde preventiestimulerend programma
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 2 juli 1981 betreffende de voorkoming en het beheer van afvalstoffen, inzonderheid op artikel 40, § 2, gewijzigd bij decreet van 20 april 1994;
Gelet op het voorstel van de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest van 16 januari 1997;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister van Financiën en Begroting, gegeven op 13 mei 1997;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de beperkte capaciteit inzake verwerking van afvalstoffen de spoedige inwerkingtreding van maatregelen om preventie te stimuleren noodzakelijk maakt;
Overwegende dat de resultaten van het eerste PRESTI-programma aantonen dat op korte termijn bijkomende stimulansen nodig zijn opdat de leden van de doelgroep meerdere van de voorgestelde maatregelen zouden invoeren;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemeenheden
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder : 1° preventie : het voorkomen en beperken van het ontstaan van afval- en emissiestromen, en het verminderen van de milieuschadelijkheid ervan;2° preventieve maatregel : maatregel die tot gevolg heeft dat er minder afval- en emissiestromen worden geproduceerd, dat de geproduceerde afval- en emissiestromen minder schadelijk zijn of op een meer milieuvriendelijke manier verwerkt kunnen worden;3° preventieplan : document waarin de preventieve maatregelen staan beschreven die de onderneming als haalbaar beschouwt en die zij denkt in te voeren op korte of middellange termijn;4° de minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu;5° KMO : kleine of middelgrote onderneming aldus gedefinieerd in artikel 1 van de bijlage bij de aanbeveling 96/280/EG van 3 april 1996 van de commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de definitie van kleine en middelgrote ondernemingen;6° adviseur : rechts- of natuurlijke persoon die vanwege van zijn deskundigheid in opdracht en voor rekening van een onderneming een deel van de projectactiviteiten uitvoert;7° de beheerder : de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM) die verantwoordelijk is voor het beheer van het programma;8° het secretariaat : dienst binnen de OVAM opgericht ter ondersteuning van de opdracht van de beheerder.
Art. 2.§ 1. Er wordt een derde preventiestimulerend programma - hierna PRESTI-3-programma te noemen - ingesteld dat tot doel heeft de invoering van preventieve maatregelen in KMO's aan te moedigen. Dit PRESTI-3-programma draagt daarmee bij tot de realisatie van de doelstellingen van preventie en milieuzorg, zoals opgenomen in het Vlaamse afvalstoffenbeleid. § 2. Het PRESTI-3-programma voorziet in mogelijkheid van een tijdelijke financiële steun, binnen de door de Vlaamse Gemeenschap lastens het MINA-fonds beschikbaar gestelde kredieten, aan KMO's die in de vorm van een project hun afvalproductie inventariseren en preventiemaatregelen selecteren, plannen en eventueel invoeren overeenkomstig de bepalingen in dit besluit. HOOFDSTUK II. - Beheer en organisatie
Art. 3.§ 1. Het PRESTI-3-programma wordt beheerd door de OVAM. § 2. De OVAM is als beheerder verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma en voor het beheer van de budgetten. § 3. De taken van de beheerder zijn : 1° aanvragen behandelen en beslissingen nemen met betrekking tot de ingediende project-voorstellen;2° overeenkomsten ondertekenen met de KMO's in opdracht van de minister;3° maandelijks rapporteren aan de minister over de stand van zaken van het programma;4° zesmaandelijks rapporteren aan de minister over de werking en de effectiviteit van het programma;5° toezien op de goede uitvoering van de projecten;6° betalingen uitvoeren;7° de goede werking van het secretariaat mogelijk maken.
Art. 4.§ 1. Voor het Vlaamse Gewest wordt een Beoordelingscommissie opgericht. § 2. De Beoordelingscommissie vergadert op uitnodiging van de beheerder. Zij ziet toe op het goede verloop van dit programma overeenkomstig de in dit besluit geformuleerde doelstellingen. Zij beoordeelt de zesmaandelijkse rapporten en brengt hierover advies uit aan de beheerder. § 3. De Beoordelingscommisse is samengesteld uit een voorzitter en zeven leden, aangesteld door de minister en dit voor de looptijd van het programma.
De samenstelling is als volgt : 1° een voorzitter, die een lid is van de directie van de OVAM;2° een ambtenaar van de OVAM, die tevens werkzaam dient te zijn in het secretariaat en de rol vervult van secretaris van de Beoordelingscommissie;3° een ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM);4° een ambtenaar van de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (AMINAL) van het departement Leefmilieu en Infrastructuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;5° een lid afgevaardigd door de MINA-raad;6° een lid afgevaardigd door het Vlaams instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie (IWT);7° een lid afgevaardigd door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO);8° een ambtenaar van het departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Voor elk werkend lid wordt een vervanger aangesteld die optreedt bij afwezigheid van het werkend lid. § 4. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Art. 5.§ 1. Binnen de OVAM wordt een secretariaat opgericht. § 2. Dit secretariaat verricht het publicitaire, onderzoeks-, administratieve, coördinerende en controlerende werk dat nodig is voor het beheer van het programma. § 3. De personeelskosten en algemene werkingskosten van het secretariaat zijn ten laste van de OVAM-begroting.
Art. 6.§ 1. Voor de duur van het programma kan de beheerder een beroep doen op ambtenaren van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) voor kennisinbreng rond de emissies naar de compartimenten lucht en water. § 2. Deze ambtenaren zorgen voor de inhoudelijke begeleiding van de projecten, in samenwerking met de medewerkers van het secretariaat. Ze treden op bij de projectbegeleiding namens het secretariaat. De coördinatie van de gezamenlijke activiteiten van de personeelsleden van het secretariaat en van de VMM-personeelsleden berust bij het secretariaat. § 3. De personeelskosten en werkingskosten verbonden aan deze activiteiten van de VMM-ambtenaren worden vergoed door de OVAM. HOOFDSTUK III. - Ondersteunde projecten
Art. 7.KMO's die een project willen indienen waarvan zij denken dat het in aanmerking komt voor subsidiëring, dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen : 1° de onderneming is een KMO overeenkomstig de definitie in dit besluit;2° de exploitatiezetel waarop het project van toepassing is, is gelegen in het Vlaamse Gewest;3° de onderneming is volledig in orde met de milieuwetgeving.
Art. 8.§ 1. Een project wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de KMO die de projectaanvraag indient. Alle adviseurs die bij het project worden betrokken, moeten op het moment dat de aanvraag wordt ingediend, bekend zijn. § 2. In een project worden de volgende activiteiten uitgevoerd : 1° de afval- en emissiestromen van de KMO inventariseren en analyseren, en conclusies trekken over de afvalpreventiemogelijkheden;2° preventieve maatregelen uitwerken voor de afval- en emissiestromen;3° een preventieplan opstellen;4° bepaalde geplande preventieve maatregelen uitvoeren;5° een evaluatie uitvoeren aan de hand van een vergelijkend onderzoek waarin de afval- en emissiestromen van de KMO met betrekking tot de ingevoerde maatregelen worden geïnventariseerd en geanalyseerd;6° rapporteren over de activiteiten en resultaten. Activiteiten van de betrokken KMO's die al eerder het voorwerp waren van overheidssteun, worden uitgesloten van verder onderzoek in het kader van dit programma. § 3. Elk project resulteert in de volgende documenten : 1° een tussentijds rapport met daarin de gegevens van de inventaris en de conclusies over de afval- en emissiepreventiemogelijkheden zoals beschreven in § 2, eerste lid, 1° van dit artikel;2° een afval- en emissiepreventieplan;3° een rapport met de bevindingen van het vergelijkend onderzoek waarvan sprake in § 2, eerste lid, 5° van dit artikel;4° een eindrapport als resultaat van de activiteiten zoals beschreven in § 2, eerste lid, 6° van dit artikel en met opgave en verantwoording van de projectkosten die door de KMO worden ingebracht voor subsidiëring. § 4. Het preventieplan bevat : 1° een overzicht van het bedrijf met vermelding van de processen en daaruit voortkomende afval- en emissiestromen;2° een overzicht van de afval- en emissieproductie;3° een overzicht van de tot dan toe reeds genomen preventieve maatregelen;4° per afval- en emissiestroom de geplande preventieve maatregelen met vermelding van de technische kenmerken en van de organisatorische, juridische en financiële consequenties van de invoering ervan;5° een tijdsschema met vermelding van de tijdstippen waarop de preventieve maatregelen zullen worden ingevoerd. § 5. De in het preventieplan opgenomen preventieve maatregelen behoren tot de volgende categorieën : 1° productontwikkeling;2° wijziging van gebruikte grondstoffen;3° wijziging van gebruikte hulpstoffen;4° wijzigingen aan het proces;5° technische aanpassingen aan installaties;6° intern hergebruik van grond- of hulpstoffen;7° intern hergebruik van productuitval en/of teruggenomen producten (andere dan verpakkingen);8° maatregelen van goed beheer (good housekeeping). Worden in het kader van dit programma niet beschouwd als preventieve maatregel : 1° het stopzetten en/of uitbesteden van activiteiten waaruit afvalstoffen en emissiestromen ontstaan;2° maatregelen die het probleem verplaatsen van het ene milieucompartiment naar het andere, zoals bijvoorbeeld het omzetten van afval in afvalwater of een emissie naar de lucht. § 6. De uitvoering van het project kan maximaal 2 jaar in beslag nemen. Het tijdsschema van de activiteiten en van de indiening van de documenten wordt in de aanvraagprocedure besproken en vastgelegd in de overeenkomst.
De officiële start vindt plaats binnen 2 maanden volgend op de datum van ondertekening van de overeenkomst. De KMO brengt de beheerder op de hoogte van de officiële startdatum. § 7. De beheerder stelt vanaf het van kracht worden van dit besluit een document ter beschikking waarin de inhoud van de verschillende projectactiviteiten en -documenten nader wordt toegelicht.
De beheerder kan, met inachtneming van het voorgaande, meer specifieke eisen stellen aan de onderdelen van het project en deze opnemen in de overeenkomst. HOOFDSTUK IV. - Aanvraag-, toekennings- en opvolgingsprocedures
Art. 9.De beheerder stelt vanaf het van kracht worden van dit besluit aanvraagformulieren voor subsidieaanvragen ter beschikking.
Art. 10.Een aanvraag tot subsidiëring van een project wordt ingediend bij het secretariaat. De aanvraag dient te gebeuren op het daartoe door de beheerder ter beschikking gestelde formulier.
Art. 11.Het secretariaat meldt de aanvrager of het aanvraagdossier ontvankelijk is en doet het nodige onderzoek om na te gaan of de aanvrager voldoet aan de criteria. De aanvrager is gehouden om het secretariaat hiertoe de nodige gegevens te verstrekken. Op basis van dit onderzoek kan het secretariaat de aanvrager verzoeken bepaalde projectonderdelen of het tijdsschema aan te passen.
Art. 12.De beheerder keurt uit de ingediende aanvragen de aanvragen goed die voor subsidiëring in aanmerking komen. Hij kan zich daarbij onder andere baseren op een waardering van de ernst van de afval- en emissieproblematiek van de KMO, de ingeschatte preventiemogelijkheden, de voorgestelde aanpak en de projectuitvoerders. De beheerder heeft het recht om bepaalde accenten te leggen die periodiek kunnen wijzigen.
Elke aanvraagindiener wordt door middel van een aangetekend schrijven op de hoogte gebracht van de gemotiveerde beslissing van de beheerder.
Art. 13.§ 1. De indieners van de goedgekeurde aanvragen worden uitgenodigd om een overeenkomst voor subsidiëring te ondertekenen met de OVAM, vertegenwoordigd door de administrateur-generaal. § 2. De ondertekening van de overeenkomst door de administrateur-generaal van de OVAM geldt als datum van overeenkomst zoals vermeld in artikel 8, § 6, tweede lid.
Art. 14.§ 1. Op basis van het preventieplan maakt de beheerder bijkomende afspraken met de KMO over de preventieve maatregelen die nog binnen de resterende projectduur kunnen worden ingevoerd. Hij heeft hiervoor twee maanden de tijd, te rekenen vanaf de dag dat het secretariaat het preventieplan in ontvangst neemt. § 2. De beheerder baseert zich voor het maken van de afspraken op het inzicht van het secretariaat. Het secretariaat heeft het recht om ter plaatse aan de KMO bijkomende gegevens op te vragen. § 3. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd en beschrijven de voorgestelde uit te voeren preventieve maatregelen. Het document met de afspraken wordt ondertekend door beide partijen en toegevoegd aan de overeenkomst. § 4. Indien niet tot een afspraak kan worden gekomen omtrent het invoeren van bepaalde van de voorgestelde preventieve maatregelen binnen de duur van het project, vervallen de activiteiten zoals bepaald in 4° en 5° van artikel 8, § 2, eerste lid van dit besluit en wordt het eindrapport opgesteld. HOOFDSTUK V. - Bijzondere bepalingen in verband met de projectuitvoering
Art. 15.§ 1. Per project ziet een begeleidingscommissie toe op de goede uitvoering van het project. § 2. De KMO stelt een begeleidingscommissie samen. Zij bestaat uit afgevaardigden van de KMO, van de betrokken adviseurs, en van het secretariaat. De verschillende partijen worden vastgelegd in de overeenkomst. § 3. De begeleidingscommissie spreekt zich uit over de voortgang van de uitvoering en over de vorm en inhoud van de verschillende documenten, en neemt desbetreffend de nodige beslissingen. Meer in het bijzonder moet de begeleidingscommissie akkoord gaan met de conclusies opgenomen in het tussentijds rapport vermeld in artikel 8, § 3, 1° van dit besluit, en met de inhoud van het preventieplan vermeld in artikel 8, § 3, 2° van dit besluit. § 4. De begeleidingscommissie komt samen op voorstel van de afgevaardigde van de KMO of van de vertegenwoordiger van het secretariaat. Van elke vergadering van de begeleidings-commissie wordt een verslag bezorgd aan het secretariaat.
Art. 16.Het secretariaat heeft het recht het bedrijfsbezoek bij te wonen dat georganiseerd wordt ten behoeve van het vergelijkend onderzoek waarvan sprake in artikel 8, § 2, eerste lid, 5° van dit besluit. Het secretariaat dient daarvan te rechter tijd door de afgevaardigde van de KMO uitgenodigd te worden.
Art. 17.§ 1. Alle documenten genoemd in artikel 8, § 3, van dit besluit dienen ter beschikking te worden gesteld van de beheerder.
Verdere verspreiding ervan kan slechts met instemming van de KMO. HOOFDSTUK VI. - Subsidiëring
Art. 18.§ 1. De subsidiëring bedraagt maximum 50 % van de in aanmerking genomen en te verantwoorden projectkosten. § 2. Komen als projectkosten in aanmerking : 1° directe personeelskosten van de KMO;2° werkingskosten eigen aan de uitvoering van het project met uitzondering van de investeringskosten verbonden aan de maatregelen die worden ingevoerd in de KMO;3° algemene werkingskosten en overheadkosten, forfaitair in rekening te brengen naar rato van 10 % van de personeelskosten en werkingskosten, exclusief adviseurskosten;4° de BTW op deze bedragen voor zover die als definitieve kosten kunnen worden beschouwd. § 3. Per project kunnen maximaal de volgende bedragen als subsidie worden toegekend : 1° 250.000 frank voor de projecten die overeenkomstig de bepalingen van artikel 14, § 4, van dit besluit eindigen na het preventieplan; 2° 500.000 frankvoor de projecten waarin binnen de vooropgestelde duur alle activiteiten beschreven in artikel 8, § 2, eerste lid van dit besluit, worden uitgeoefend. § 4. De betaling gebeurt als volgt : Voor de projecten die leiden tot een preventieplan maar die overeenkomstig artikel 14, § 4, van dit besluit voortijdig worden beëindigd, wordt het subsidiebedrag uitbetaald na goedkeuring van het eindrapport door de beheerder.
Voor de andere projecten gebeurt de uitbetaling in twee schijven : 1° Een eerste schijf wordt uitbetaald na overlegging van het preventieplan en na goedkeuring door de beheerder van de geleverde prestaties.Dit bedrag is 50 % van de ingebrachte kosten tot dan toe met een maximum van 250.000 frank. 2° Het saldo wordt als tweede schijf uitbetaald na goedkeuring door de beheerder van het eindrapport en beoordeling van de geleverde prestaties, en op basis van de aanvaarde ingebrachte kosten. § 5. De beheerder stelt bij het van kracht worden van dit besluit een document ter beschikking dat nauwkeurig vermeldt welke kosten in aanmerking komen, welke aanvaardingscriteria en welke berekeningsmethodes worden gehanteerd. De beheerder heeft het recht onvoldoende verantwoorde of onterecht ingebrachte kosten niet te aanvaarden. § 6. De beheerder stelt budgettaire boordtabellen op waarin driemaandelijks per goedgekeurd project de stand van de uitvoering, budgettaire implicaties en bereikte resultaten worden opgenomen. Deze boordtabellen worden ter beschikking gesteld van de Inspectie van Financiën van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. HOOFDSTUK VII. - Looptijd, beoordeling en verslaggeving van het programma
Art. 19.Aanvragen voor PRESTI-3-projecten dienen het secretariaat te bereiken uiterlijk op 31 december 1998.
Art. 20.§ 1. De beheerder gaat na wat de impact is van het programma op het bedrijfsleven. Voor een representatieve steekproef van projecten zal een auditcontrole inzake conformiteit, financiële aspecten en doelmatigheid doorgevoerd worden in samenspraak met de Inspectie van Financiën van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
De beheerder vermeldt de resultaten van dit onderzoek in de zesmaandelijkse rapporten aan de minister. § 2. In de zesmaandelijkse rapporten aan de minister staan conclusies van de beheerder in verband met de effectiviteit van het programma.
Art. 21.De minister legt jaarlijks aan de Vlaamse regering een verslag voor over de uitvoering en evaluatie van het PRESTI-3-programma en stelt eventueel de nodige beslissingen voor om dit programma aan te passen. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 22.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 23.De Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 1 juli 1997.
De minister-president van de Vlaamse regering, L. VAN DEN BRANDE De Vlaamse minister van Leefmilieu en Tewerkstelling, T. KELCHTERMANS