Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Franse Gemeenschap van 15 mei 2014
gepubliceerd op 15 oktober 2014

Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de pedagogische dossiers van de onderwijsafdelingen en -eenheden van het onderwijs voor sociale promotie

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
2014029521
pub.
15/10/2014
prom.
15/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/15/2014029521/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

15 MEI 2014. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de pedagogische dossiers van de onderwijsafdelingen en -eenheden van het onderwijs voor sociale promotie


De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, inzonderheid op de artikelen 79, §§ 2 en 3, 136 en 137;

Gelet op het onderhandelingsprotocol van 24 maart 2014 van het Onderhandelingscomité van Sector IX : « Onderwijs » (Franse Gemeenschap), van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, Afdeling II, en van het Onderhandelingscomité voor de statuten van het personeel van het vrij gesubsidieerd onderwijs;

Gelet op het onderhandelingsprotocol van 24 maart 2014 van het Overlegcomité tussen de Regering van de Franse Gemeenschap en de vertegenwoordigings- en coördinatieorganen van de inrichtende machten van het onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra erkend door de Regering;

Gelet op het advies nr. 55.975/2 van de Raad van State, gegeven op 28/04/2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Leerplichtonderwijs en Onderwijs voor sociale promotie;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.§ 1. Het pedagogisch dossier van een onderwijseenheid omvat, krachtens artikel 79, § 2, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, hierna het "decreet" genoemd, de volgende elementen : 1° de voorafgaande bekwaamheden vereist voor de toelating tot de onderwijseenheid;2° het minimaal referentierooster van de onderwijseenheid;3° de minimale inhoud van de onderwijseenheid;4° de leerresultaten op het einde van de onderwijseenheid;5° het autonoom gedeelte van het minimaal referentierooster van de onderwijseenheid;6° in voorkomend geval, het maximaal aanvullend gedeelte van het referentierooster van de onderwijseenheid. § 2. Het pedagogisch dossier van een onderwijseenheid waaruit een afdeling bestaat die bekrachtigd wordt door de graad van master, de graad van bachelor, de graad van specialisatie, het brevet van het hoger onderwijs of waaruit een aanvullende afdeling abstractie bestaat die bekrachtigd wordt door de graad van doorstromingsbachelor of die beantwoordt aan een bijzondere wetgeving die een bepaald aantal studiepunten vereist, omvat bovendien het aantal studiepunten dat eraan verbonden is.

Art. 2.§ 1. Het minimaal lesrooster van een onderwijseenheid vertegenwoordigt de som van de lestijden gewijd aan : 1° het onderwijs van de minimale inhoud, met inbegrip van de verrichtingen inzake toelating, evaluatie van de verworven kennis en bekrachtiging van de studies;2° het autonoom gedeelte.

De lestijden bedoeld in 1° en 2° worden aan de docenten toegewezen, zoals voorzien in het pedagogisch dossier. § 2. De bekrachtiging van de onderwijseenheid is slechts op de leerresultaten gebaseerd die opgenomen worden in het pedagogisch dossier in functie van de minimale inhoud bedoeld in artikel 3.

Art. 3.De minimale inhoud van een onderwijseenheid vertegenwoordigt het minimumprogramma uitgedrukt in voldoende gedetailleerde doelstellingen of nauwkeurig vastgestelde voorwaarden voor de leergang(en) die de onderwijseenheid samenstelt(samenstellen).

Dit programma wordt zodanig opgemaakt dat de leerlingen tegen het einde van de onderwijseenheid, de leerresultaten van de eenheid zouden verwerven.

Art. 4.De onderwijseenheid omvat de volgende elementen : 1° de titel;2° het studieniveau;3° de algemene en bijzondere doeleinden;4° de vereiste voorafgaande bekwaamheden;5° de titel van de leergang(en) alsook zijn(hun) indeling in algemene vakken, technische vakken, speciale vakken, beroepspraktijk, technische vakken en beroepspraktijk, cursussen psychologie, pedagogie en methodologie alsook het aantal lestijden die aan elk daarvan worden toebedeeld. De titel van de leergang moet zodanig zijn dat door verwijzing naar zijn indeling het mogelijk is de coëfficiënt te bepalen die van toepassing is op de berekening van de aanpassing van de dotaties van lestijden; 6° de indeling van de eenheid : a) In het secundair onderwijs, in de doorstromings- of kwalificatieëenheid en in een niveau;b) In het hoger onderwijs, in één van de domeinen bedoeld in artikel 83 van het decreet van 7 november 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 07/11/2013 pub. 18/12/2013 numac 2013029625 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies type decreet prom. 07/11/2013 pub. 03/01/2014 numac 2013029634 bron ministerie van de franse gemeenschap Decreet betreffende het bewijs van de taalkennis vereist door de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 sluiten tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, op beslissing van de Regering die voorafgaandelijk, via de « Académie de Recherche et d'Enseignement supérieur », hierna de « ARES » genoemd, over het advies beschikt van de Kamer van de Hogescholen en van het Hoger onderwijs voor sociale promotie en over het advies van de Algemene Raad voor het onderwijs voor sociale promotie of op beslissing van de Regering die over het advies beschikt van de bovenvermelde Algemene Raad of op beslissing van het bestuur dat over het advies beschikt van de bovenvermelde Algemene Raad.Deze laatste brengt zijn advies uit binnen een termijn van 10 kalenderdagen vanaf de dag van de aanvraag om advies bezorgd door het Vaste Secretariaat bedoeld in artikel 81/2, § 5, van het decreet; 7° de mogelijke pedagogische of veiligheidsaanbevelingen met betrekking tot de samenstelling van de groepen;8° de bedoelde leerresultaten;9° de docent(en) : professor(en) en/of deskundige(n); Gaat het om een deskundige dan is het nodig het profiel ervan nader te bepalen.Wanneer voorzien wordt een professor of een deskundige aan te werven, is het aan te bevelen dat het profiel van de professor die zou worden aangeworven, overeenstemt met het profiel bepaald in het pedagogisch dossier.

Art. 5.§ 1. Het autonoom gedeelte van de minimale lesrooster van de onderwijseenheid vertegenwoordigt het aantal lestijden dat de inrichting gebruikt, in voorkomend geval, inzonderheid : 1° om aan specifieke benaderingen of behoeften tegemoet te komen;2° om de onderwijseenheid aan de wetenschappelijke evoluties aan te passen;3° om bij te dragen tot de dekking van de minimale inhoud van de onderwijseenheid; § 2. De onderwijseenheid « Geïntegreerde proef » bedoeld in artikel 5bis, 12° van het decreet, omvat geen autonoom gedeelte. Geen enkele toelatingsproef wordt vereist bij de toelating tot deze onderwijseenheid. § 3. De eenheden die bestaan uit activiteiten van omkadering, opvolging, begeleiding en oriëntatie van de leerlingen, omvatten geen autonomie.

Art. 6.De finaliteiten en doelstellingen van de onderwijseenheden worden in leerresultaten uitgedrukt, zoals bedoeld in artikel 5bis, 1°, van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991.

Na vaststelling van de voorafgaande vereiste bekwaamheden wordt de mogelijkheid gegeven om te bepalen dat sommige studiebewijzen ze kunnen vervangen.

De bijzondere finaliteiten en de voorafgaande vereiste bekwaamheden kunnen in voorkomend geval zich beperken tot de verwijzing naar de administratieve of reglementaire vereisten.

Art. 7.Het pedagogisch dossier van een onderwijseenheid wordt voorgesteld in de vorm van een document 8bis of 8bis -stage/geïntegreerde proef/afwisseling/oriëntatie-begeleiding/beroepsgerichte leer- en opleidingsactiviteiten" waarvan het bestuur het model vaststelt.

Art. 8.Het pedagogisch dossier van een afdeling omvat de volgende elementen : 1° de titel met inachtneming van artikel 75, § 1, van het decreet;2° de algemene en bijzondere finaliteiten;3° de opsomming van de onderwijseenheden waaruit de afdeling bestaat;4° in het secundair onderwijs, in voorkomend geval, de opsomming van de eenheden van leerresultaten waartoe de onderwijseenheden waartuit de afdeling bestaat, behoren;5° de opsomming van de bepalende eenheden bedoeld in artikel 5bis, 10°, van het decreet;6° het bekwaamheidsbewijs uitgereikt op het einde van de afdeling.Dit bewijs beoogt, in voorkomend geval, één of meer beroepsprofiel(en) of één of meer opleidingsprofielen; 7° de mogelijke nadere regels voor de kapitalisatie van de slaagattesten voor de verschillende onderwijseenheden waaruit de afdeling bestaat en de verbindingen tussen elkaar;8° de indeling van de afdeling, naargelang het geval : a) in een graad van het secundair onderwijs;b) in een domein van het hoger onderwijs op beslissing van de Regering die, via de « ARES », over het advies beschikt van de Kamer van de Hogescholen en het Hoger onderwijs voor sociale promotie en over het advies van de bovenvermelde Algemene Raad.Deze laatste brengt een advies uit binnen een termijn van 10 kalenderdagen vanaf de dag van de aanvraag om advies bezorgd door het bovenvermelde Vaste Secretariaat; 9° het of de beroepsprofiel(en) of het of de opleidingsprofiel(en), wanneer de afdeling een beroepskwalificatie beoogt;10° een overeenstemmingstabel goedgekeurd door de Algemene Raad die de bestaande structuren bepaalt die verplicht uiterlijk op 1 januari van het tweede kalenderjaar volgend op de datum van voorlopige of definitieve goedkeuring van het pedagogisch dossier, zullen moeten worden gewijzigd;11° in het secundair onderwijs, wanneer de afdeling beroepsgericht is, het uitrustingsprofiel, zoals bepaald door de « Service francophone des métiers et des qualifications ».

Art. 9.Indien de afdeling meer dan twee eenheden omvat, moet één ervan bestaan in een geïntegreerde proef die in het algemeen studiereglement wordt omschreven.

In afwijking van het vorige lid omvatte de aanvullende afdelingen abstractie bedoeld in artikel 48, § 3, van het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, geen geïntegreerde proef.

Art. 10.De finaliteiten van de afdelingen worden in leerresultaten uitgedrukt.

De bijzondere finaliteiten kunnen in voorkomend geval zich beperken tot de verwijzing naar de administratieve of reglementaire vereisten.

Art. 11.Het pedagogisch dossier van een afdeling wordt voorgesteld in de vorm van een document "8ter" waarvan het bestuur het model vaststelt.

Art. 12.De bepalingen van de artikelen 13, 14, 15, 16 en 17 betreffen de dossiers van de afdelingen en de onderwijseenheden van het onderwijs voor sociale promotie bedoeld in artikel 136 van het bovenvermelde decreet van 16 april 1991 waarvoor nog geen door de Regering goedgekeurde referentiedossiers bestaan, na eensluidend advies van de Algemene Raad.

Art. 13.Elk onderwijsnet of elke representatieve organisatie van de inrichtende machten stuurt de pedagogische dossiers naar het bestuur van het onderwijs voor sociale promotie dat de indiening ervan op de data registreert die zij meedeelt, na raadpleging van de betrokken partijen, uiterlijk op 30 juni voor het volgende schooljaar. Het minimale aantal data van indiening wordt vastgesteld op 15.

De dossiers worden door het bestuur naar de inspectiedienst verstuurd en, voor het hoger onderwijs, met uitzondering van de onderwijseenheden die niet tot de toekenning van studiepunten leiden, aan de "ARES".

Art. 14.De pedagogische dossiers die door de Coördinatieraad van het onderwijs voor sociale promotie van de Franse Gemeenschap of door een vertegenwoordigings- en coördinatieorgaan van de inrichtende machten ingediend worden, worden door de inspectiedienst van het onderwijs voor sociale promotie onderzocht. De Inspecteur-coördinator van het onderwijs voor sociale promotie en het afstandsonderwijs brengt een advies uit over de pedagogische dossiers. Hij licht het bestuur in over zijn beslissing. Elk ongunstig advies wordt met redenen omkleed.

Aan deze beslissing kan een verzoening voorafgaan tussen de inspecteur-coördinator of zijn afgevaardigde en een afgevaardigde van de bovenvermelde Coördinatieraad of van de representatieve organisatie van de inrichtende machten die het betrokken dossier heeft ingediend.

In dit geval licht de inspecteur-coördinator het net of de representatieve organisatie van de inrichtende machten in over de bemiddeling van dit dossier.

Art. 15.De ambtenaar-generaal tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort, keurt al dan niet, per delegatie, de pedagogische dossiers goed na het advies van de inspecteur-coördinator te hebben ingewonnen. De beslissing wordt door het bestuur aan de bovenvermelde Coördinatieraad of aan de representatieve organisatie van de inrichtende machten meegedeeld die, ingeval van weigering, de betrokken beslissing aan de Algemene Raad kan vermelden. Het onderzoek van het dossier wordt dan op de agenda van de Algemene Raad geplaatst.

Elk goedgekeurd pedagogisch dossier wordt aan de bovenvermelde Coördinatieraad of aan de representatieve organisatie van de inrichtende machten meegedeeld die erom verzoekt, en die het kan aannemen indien het gewenst is.

Elk geweigerd dossier kan opnieuw worden ingediend na herziening.

Art. 16.De duur van het geheel van de procedure buiten verzoening, omschreven in de artikelen 13 en 15, kan niet 35 kalenderdagen overschrijden. Ingeval van verzoening wordt deze duur hoogstens op 50 kalenderdagen vastgesteld.

Art. 17.Het bekwaamheidsbewijs dat uitgereikt wordt na de studies georganiseerd op basis van een voorlopig goedgekeurd pedagogisch dossier kan slechts een bekwaamheidsbewijs zijn dat specifiek is voor het onderwijs voor sociale promotie.

Art. 18.Met uitzondering van de afdelingen en onderwijseenheden die onder de « ARES » ressorteren, wanneer een inrichtende macht of een inrichtingshoofd, in het geval van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, beslist een afdeling of een onderwijseenheid te programmeren waarvan het referentiedossier, op eensluidend advies van de Algemene Raad, door de Regering werd goedgekeurd, stuurt hij slechts en in vier exemplaren, door bemiddeling van de bovenvermelde Coördinatieraad of zijn representatieve organisatie van de inrichtende machten, vóór de openingsdatum, aan het bestuur van het onderwijs voor sociale promotie een vereenvoudigde versie van één van de documenten bedoeld in artikel 7 of van het document bedoeld in artikel 11 dat behoorlijk wordt ingevuld. Het bestuur neemt akte van deze beslissing en bekrachtigt het vereenvoudigde document. Dit document wordt gevoegd bij het volledig pedagogisch dossier dat ten zetel van de inrichting wordt bewaard.

Art. 19.Met uitzondering van de afdelingen en onderwijseenheden die onder de « ARES » ressorteren, wanneer een inrichtende macht of een inrichtingshoofd, in het geval van het onderwijs van de Franse Gemeenschap, beslist een afdeling of een onderwijseenheid te programmeren waarvoor er geen pedagogisch dossier bestaat dat goedgekeurd wordt door de Regering, op eensluidend advies van de Algemene Raad, maar waarvoor er een pedagogisch dossier bestaat dat voorlopig wordt goedgekeurd, voor het bovenvermelde Coördinatieraad of de representatieve organisatie van de inrichtende machten waartoe de betrokken inrichting behoort, stuurt hij slechts en in vier exemplaren door bemiddeling van zijn net of zijn representatieve organisatie van de inrichtende machten, vóór de openingsdatum, aan het bestuur van het onderwijs voor sociale promotie, een vereenvoudigde versie van één van de documenten bedoeld in artikel 7 of van het document bedoeld in artikel 11 dat behoorlijk wordt ingevuld. Het bestuur neemt akte van deze beslissing en bekrachtigt het vereenvoudigde document. Dit document wordt gevoegd bij het volledig pedagogisch dossier dat ten zetel van de inrichting wordt bewaard.

Art. 20.De inrichtende macht of het inrichtingshoofd in het geval van het onderwijs van de Franse Gemeenschap wordt binnen de perken van de wettelijke en reglementaire bepalingen toegelaten de bepaalde afdeling of de onderwijseenheid te openen vanaf het ogenblik dat hij in het bezit is van een vereenvoudigde versie van één van de documenten bedoeld in artikel 7 of van een vereenvoudigde versie van het document bedoeld in artikel 11 dat door het bestuur bekrachtigd wordt.

Art. 21.De termijnen vermeld in dit besluit worden geschorst tijdens de periodes bepaald in artikel 1, § 8, van het koninklijk besluit van 15 januari 1974 genomen met toepassing van artikel 160 van het besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd.

Art. 22.Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de pedagogische dossiers die vóór de inwerkingtreding van dit besluit goedgekeurd worden door de Regering op eensluidend advies van de Overlegcommissie of die voorlopig goedgekeurd worden door het bestuur van het onderwijs voor sociale promotie, van toepassing.

In dit geval bestaan de evaluatie- en slaagcriteria uit eindbekwaamheden vervat in de pedagogische dossiers bedoeld in het eerste lid.

Art. 23.Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 9 juli 2004Relevante gevonden documenten type besluit van de regering van de franse gemeenschap prom. 09/07/2004 pub. 29/11/2004 numac 2004203346 bron ministerie van de franse gemeenschap Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de nadere regels voor de organisatie en de werking van subregionale commissies voor het onderwijs voor sociale promotie sluiten betreffende de pedagogische dossiers van de opleidingsafdelingen en -eenheden van het onderwijs voor sociale promotie van stelsel 1, wordt opgeheven.

Art. 24.De Minister van Onderwijs voor sociale promotie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 15 mei 2014.

De Minister-President, R. DEMOTTE De Minister van Leerplichtonderwijs en Onderwijs voor sociale promotie, Mevr. M.-M. SCHYNS

^