gepubliceerd op 02 september 2004
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap
15 JUNI 2004. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming van de Franse Gemeenschap
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming;
Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd en inzonderheid zijn titel II, hoofdstuk II, afdeling 2;
Gelet op het advies van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd, uitgebracht op 18 februari 2003;
Gelet op het advies van het Hoger overlegcomité van Sector XVII, uitgebracht op 27 april 2004;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, uitgebracht op 3 maart 2004;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 14 april 2004;
Gelet op het advies nr.37.146/4 van de Raad van State gegeven op 2 juni 2004 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister tot wier bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 9 juni 2004, Besluit : HOOFDSTUK I. - Pedagogische ontwerpen en pedagogische comités van de overheidsinstellingen voor jeugdbescherming
Artikel 1.Binnen elke Overheidsinstelling voor jeugdbescherming (Institution publique de protection de la jeunesse), hierna IPPJ, wordt een pedagogisch comité ingericht. Het heeft tot opdracht het opbouwen en de evaluatie van het pedagogische ontwerp van de IPPJ en de uitwerking, alsook elk voorstel tot wijziging ervan.
De pedagogische ontwerpen en de voorstellen tot wijziging ervan moeten voorgelegd worden aan de goedkeuring van de Minister tot wier bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort, hierna de Minister.
Om de twee jaar, vanaf de goedkeuring ervan, zal elk pedagogisch ontwerp het voorwerp uitmaken van een evaluatieverslag, dat medegedeeld zal worden aan de Minister alsook de Voorzitter van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd door de Voorzitter van het pedagogische comité.
De pedagogische comités bestaan uit : 1° de Directeur-generaal voor hulpverlening aan de jeugd of diens vertegenwoordiger;2° een vertegenwoordiger van de Minister;3° de directeur van de IPPJ en het lid van het directieteam dat belast is met de pedagogische begeleiding;4° minstens een lid, en hoogstens twee, van de opvoedkundige teams van de IPPJ per type afdeling;5° minstens een lid, en hoogstens twee, van het psycho-medisch-sociale team van de IPPJ;6° minstens een lid, en hoogstens twee, van het toezichtteam van de IPPJ;7° een vertegenwoordiger van de IPPJ voor iedere representatieve vakvereniging;8° minstens een vertegenwoordiger, en hoogstens twee, van de Union francophone des magistrats de la jeunesse. De leden bedoeld bij de punten 4° tot 6° worden door hun gelijken aangewezen.
De Directeur-generaal voor de hulpverlening aan de jeugd of diens vertegenwoordiger neemt het voorzitterschap waar van het pedagogisch comité van iedere IPPJ. De directeur van de IPPJ zorgt voor het secretariaat van de vergaderingen van het pedagogisch comité.
Het pedagogisch comité neemt een huishoudelijk reglement aan. Daarin wordt namelijk het quorum bepaald dat nodig is voor de vergadering van het pedagogisch comité.
De Voorzitter roept het pedagogisch comité van elke IPPJ bijéén minstens twee maal om het jaar en iedere keer dat minstens vier leden van het comité een met redenen omklede aanvraag daartoe indienen.
Na advies van het pedagogisch comité, kan de Minister een deskundige aanwijzen om als animator op te treden bij de werkzaamheden van het comité.
Minstens een maal om het jaar, komt een pedagogisch comité bijeen in aanwezigheid van minstens twee vertegenwoordigers van de jongeren geplaatst in de IPPJ. Deze worden aangewezen door hun gelijken.
Art. 2.De Algemene directie voor hulpverlening aan de jeugd stelt ter beschikking van de bevoegde gerechtelijke overheden een document waarbij zij over de pedagogische ontwerpen van de IPPJ's ingelicht worden.
Art. 3.Onverminderd artikel 16 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, zorgt de directeur van de IPPJ ervoor dat de aanvragen om opname ingediend door de gerechtelijke overheden het pedagogisch ontwerp van de IPPJ in acht nemen. Daartoe, organiseert hij bij de opvang, en ten laatste binnen de drie dagen van de initiële aanvraag van de bevoegde rechter, een contact tussen deze laatste en een personeelslid van de IPPJ daartoe gemandateerd. HOOFDSTUK II. - De medewerking van de overheidsinstellingen voor hulpverlening aan de jeugd met de gerechtelijke overheden en de diensten voor hulpverlening aan de jeugd
Art. 4.De Algemene directie voor hulpverlening aan de jeugd stelt ter beschikking van de bevoegde gerechtelijke overheden een informatie-, oriëntatie- en coördinatiecel.
De cel neemt de volgende opdrachten waar : 1° dag in, dag uit en in real time over het aantal vakante plaatsen in iedere IPPJ beschikken;2° permanent de jeugdmagistraten inlichten over het geheel beschikbare plaatsen in IPPJ's en in de erkende diensten voor hulpverlening aan de jeugd die instaan voor moeilijke minderjarigen en/of delinquenten;3° desgevallend, met de instemming van de magistraat, de beste oriëntatie voorstellen alsook de opname van een minderjarige delinquent in een IPPJ of welke aangepaste dienst ook binnen de kortste termijn en met inachtneming van de bij artikel 3 bedoelde bepalingen.
Art. 5.De directeur van de IPPJ zorgt voor de medewerking met de gerechtelijke overheden en met de diensten die helpen bij de toepassing van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.
Er wordt een overlegcomité opgericht binnen elke IPPJ. Het heeft tot doel de evaluatie van de verwezenlijking van het pedagogisch ontwerp van de IPPJ en de evaluatie van de medewerking van de IPPJ met de gerechtelijke overheden en met de diensten voor hulpverlening aan de jeugd bedoeld bij artikel 43, eerste lid, van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd.
De directeur van de IPPJ nodigt op eigen initiatief minstens een maal om het jaar om een overlegcomité bij te wonen de volgende personen uit : 1° een vertegenwoordiger van de dienst van de IPPJ's van de Algemene directie hulpverlening aan de jeugd;2° de magistraten met wie de IPPJ gewoonlijk medewerkt;3° hoogstens twee vertegenwoordigers, per afzonderlijk gerechtelijk arrondissement, adviseurs, adjunct-adviseurs, directeurs en adjunct-directeurs voor hulpverlening aan de jeugd met wie hij gewoonlijk medewerkt;4° de Algemeen afgevaardigde voor de kinderrechten;5° hoogstens vier leden, per afzonderlijk gerechtelijk arrondissement, uit de sociale afdelingen van de diensten voor hulpverlening aan de jeugd en van de diensten voor gerechtelijke bescherming met wie de IPPJ gewoonlijk medewerkt;6° hoogstens vier leden, voor ieder gerechtelijk arrondissement, van de Arrondissementsraden voor hulpverlening aan de jeugd waarmee de IPPJ gewoonlijk medewerkt;7° vertegenwoordigers van de diensten voor hulpverlening aan de jeugd bedoeld bij lid 2 waarmee de IPPJ gewoonlijk medewerkt. De directeur van de IPPJ deelt het verslag over de vergadering van het overlegcomité mede aan de Directeur-generaal voor de hulpverlening aan de jeugd en aan de Minister.
Art. 6.Wanneer een jongere toevertrouwd aan een IPPJ afwezig is zonder toelating, verwittigt er de directie van de betrokken IPPJ de bevoegde rechter van, de federale politie alsook de personen die het ouderlijk gezag met betrekking tot deze jongere uitoefenen.
Deze informatie wordt overgezonden : 1° onmiddellijk als het om een ontvluchting gaat uit een dienst met gesloten stelsel;2° binnen de 24 uur als het om een jongere gaat die weggelopen is;3° binnen de 48 uur als het om een jongere gaat die na zijn verlof niet teruggekeerd is.
Art. 7.De plaats van een jongere die zonder toelating afwezig is van een opvangdienst met open stelsel kan behouden worden gedurende 24 uur vanaf het ogenblik waarop de bevoegde rechter erover ingelicht werd.
De plaats van een jongere die zonder toelating afwezig is van een oriëntatiedienst met open stelsel kan behouden worden gedurende vijf dagen vanaf het ogenblik waarop de bevoegde rechter erover ingelicht werd.
De plaats van een jongere die zonder toelating afwezig is van een opvoedingsdienst met open stelsel kan behouden worden gedurende tien dagen vanaf het ogenblik waarop de bevoegde rechter erover ingelicht werd.
Na het verstrijken van de termijnen bedoeld bij de eerste, tweede en derde leden, wordt de plaats geacht vakant te zijn. De mogelijke herintegratie wordt onderhevig gemaakt aan een nieuwe beslissing van de gerechtelijke overheid en aan het vervullen van de formaliteiten bedoeld bij artikel 3.
De plaats van een jongere die afwezig is zonder toelating van een dienst met gesloten stelsel moet behouden worden zolang de maatregel niet gewijzigd werd door de bevoegde rechter. Nochtans wordt de plaats geacht vakant te zijn als de jongere nog steeds afwezig is zonder toelating op het verstrijken van de maatregel tot plaatsing besloten door de bevoegde rechter. De mogelijke herintegratie wordt onderhevig gemaakt aan een nieuwe beslissing van de gerechtelijke overheid en aan het vervullen van de formaliteiten bedoeld bij artikel 3.
Art. 8.De Minister tot wier bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort, wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 15 juni 2004.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Hulpverlening aan de Jeugd en Gezondheid, Mevr. N. MARECHAL