gepubliceerd op 10 oktober 2003
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot wijziging van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd
9 SEPTEMBER 2003. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot wijziging van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, gewijzigd bij de decreten van 6 april 1998, 5 mei 1998 en 29 maart 2001, inzonderheid op artikel 47;
Gelet op het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van de Franse Gemeenschap van 15 juni 2000, 2 mei 2002, 16 oktober 2002 en 19 december 2002;
Gelet op het advies van de Gemeenschapsraad voor hulpverlening aan de jeugd, gegeven op 9 mei 2003;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 20 mei 2003;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 12 juni 2003;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 juni 2003 over de aanvraag om advies te geven door de Raad van State binnen een termijn van hoogstens één maand;
Gelet op het advies nr. 35.615/4 van de Raad van State, gegeven op 11 juli 2003 bij toepassing van artikel 84, lid 1, 1o, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister tot wier bevoegdheid de hulpverlening aan de jeugd behoort;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 3 september 2003, Besluit :
Artikel 1.Paragraaf 1 van artikel 31 van het besluit van 15 maart 1999 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, wordt als volgt gewijzigd : « Er wordt een provisionele toelage aan de dienst toegekend voor de periode begrepen tussen de datum van erkenning op basis van dit besluit en het einde van de volgende drie burgerlijke jaren; zij wordt daarna om de drie jaar onderzocht, en kan desgevallend aangepast worden, gelet op de volgende elementen : 1o de categorie van de dienst; 2o het type van opvoedingsproject van de dienst; 3o het aantal situaties betrokken bij het opvoedingsproject van de dienst; 4o de verwijzingsnormen inzake personeelsbestand die bepaald zijn voor de categorie van de dienst en het type van pedagogisch project van de dienst; 5o de voorwaarden voor kwalificatie en de weddeschalen voor de bezoldiging van het personeel die het aanwenden van de provisionele toelage verantwoorden, zoals bepaald in de bijlagen 3 en 4 van dit besluit; 6o de modaliteiten voor de berekening van de geldelijke anciënniteit verworven in de sector van de hulpverlening aan de jeugd, zoals bepaald in bijlage 2, B van dit besluit; 7o de evolutie van de gemiddelde anciënniteit van het personeel komende overeen met het erkende kader van de dienst; deze mag niet meer dan drie jaar bedragen voor elke driejarige ambtsperiode.
De normen voor het gesubsidieerd personeel worden bepaald door de specifieke besluiten die eigen zijn aan de verschillende types van opvoedingsprojecten. »
Art. 2.§ 1. In artikel 32 van hetzelfde besluit wordt lid 1 verwijderd. § 2. Lid 2 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : « Ten laatste op 30 juni die aan het einde van de in artikel 31, § 1 bedoelde 3 jaren voorafgaat, maakt de dienst per aangetekende brief de raming van het bedrag van de nodige provisionele toelage voor de volgende periode van 3 jaar over aan de administratie. De administratie berekent de provisionele toelage voor de volgende periode van 3 jaar. Het personeel in aanmerking genomen voor de berekening van de toelage is het personeel dat houder is van de gesubsidieerde betrekking ingeschreven op het personeelsregister op 31 december van het voorlaatste jaar van de driejarige ambtsperiode die deze voorafgaat waarvoor de aanpaasing wordt aangevraagd. De provisionele toelage wordt vastgelegd op basis van de anciënniteit van het personeel die op 1 juli van het tweede jaar van de volgende driejarige ambtsperiode zal zijn bereikt. » § 3. Het derde lid van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : « De Minister past de toelage aan voor de periode van 3 jaar. »
Art. 3.Artikel 34 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een nieuwe paragraaf 5, luidend als volgt : « Een minimale norm alsmede een maximale norm voor omkadering worden opgesteld en moeten gedurende de hele driejarige ambtsperiode nageleefd worden. De minimale of maximale toegelaten norm voor omkadering wordt vastgelegd op basis van de volgende bepalingen : 1o het totaal aantal betaalde uren die tijdens de driejarige ambtsperiode worden gepresteerd of ermee gelijkgesteld zijn door het geheel van het personeel van de dienst, zoals bepaald bij zijn individueel erkenningsbesluit, wordt vastgesteld op het einde van de driejarige ambtsperiode; 2o het totaal aantal uren bepaald in punt 1o wordt vergeleken met het totaal aantal wettelijke uren bepaald voor de dienst voor een duur van drie jaar, hetzij 1.986 uren vermenigvuldigd met 3, vermenigvuldigd met het aantal voltijdse equivalenten van de betrokken dienst zoals bepaald bij zijn individueel besluit tot erkenning; 3o het totaal aantal uren bedoeld in punt 1o kan niet minder uren bedragen dan het totaal aantal uren bedoeld in punt 2o min 2.400 uren; 4o het totaal aantal uren bedoeld in punt 1o kan niet hoger zijn dan het totaal aantal uren bedoeld in punt 2o, na aftrekking van de bezoldigde uren die niet gepresteerd zijn maar gelijkgesteld wegens ziekte of arbeidsongeval; 5o de uren gepresteerd boven het totaal aantal uren bedoeld in punt 2o zullen invorderbare niet-verschuldigde bedragen worden op het einde van de driejarige ambtsperiode; ze zullen herwaardeerd worden op basis van de gemiddelde provisionele bezoldiging van de dienst zoals bepaald in artikel 31, § 2, lid 1; 6o de niet-gepresteerde uren die de 2.400 toegelaten uren bedoeld in punt 3o overschrijden, zullen invorderbare niet-verschuldigde bedragen worden op het einde van de driejarige ambtsperiode; ze zullen herwaardeerd worden op basis van de gemiddelde provisionele bezoldiging van de dienst zoals bepaald in artikel 31, § 2, lid 1. »
Art. 4.Bijlage 2, A van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning van en de toekenning van toelagen aan de diensten bedoeld bij artikel 43 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, wordt als volgt gewijzigd : Normen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit die de aanwending van de provisionele toelage voor personeelskosten kunnen verantwoorden. 1. a) De anciënniteit stemt overeen met de vorige werkelijke prestaties, alsook met deze die krachtens de sociale wetgeving kunnen gelijkgesteld worden met effectieve prestaties; deze prestaties worden in aanmerking genomen vanaf de leeftijd van de ranginneming die na de betrekking in bijlage 4 van dit besluit vermeld staat; b) Er wordt een maand geldelijke anciënniteit gerekend per volledige maand prestaties, onafhankelijk van het gepresteerde uurrooster;c) De periodes van tijdkrediet worden, ten belope van maximaal een voltijds equivalent, gelijkgesteld met een effectieve arbeidsperiode voor de berekening van de betoelaagbare geldelijke anciënniteit;d) De periodes van verlof zonder wedde zijn, ten belope van maximaal vijftien dagen per jaar, gelijkgesteld met een effectieve arbeidsperiode voor de berekening van de betoelaagbare geldelijke anciënniteit. 2o De kalendermaanden die niet volledig gedekt zijn door een of meer arbeidsovereenkomsten komen niet in aanmerking. 3o Worden als prestaties met volledige dagtaak beschouwd : de prestaties geleverd in een uurstelsel van ten minste 38 uur/week in de gesubsidieerde diensten op basis van dit besluit; onverminderd de toepassing van collectieve overeenkomsten in onderneming om een oplossing te vinden voor bijzondere gevallen en voor zover de Minister zich daarmee akkoord heeft verklaard; de prestaties geleverd in het onderwijs, in een uurstelsel dat als volledige dagtaak wordt beschouwd volgens de bepalingen toegepast in deze sector; de prestaties in een uurstelsel dat als volledige dagtaak door de collectieve arbeidsovereenkomsten wordt beschouwd die van toepassing zijn in de sectoren waar deze prestaties worden geleverd. 4. Voor het directiepersoneel komen de vorige prestaties in andere ambten dan leidingsfuncties slechts in aanmerking ten belope van 75 % en vanaf 24 of 21 jaar naargelang van de beklede leidingsfunctie;deze vermindering is evenwel niet van toepassing : op de titularissen van de universitaire licentiaten vermeld in 2o van bijlage 3, B van dit besluit; wanneer zij een vermindering van de bezoldiging tot gevolg heeft ingeval van bevordering tot de leidingsfunctie; in dat geval is er behoud van de bezoldiging gebonden aan de vorige functie, onverminderd haar indexering, totdat de bezoldiging, die normaal van toepassing is voor de leidingsfunctie, de bezoldiging overschrijdt die gebonden is aan de vorige betrekking. 5. De volgende documenten zijn vereist om te bewijzen dat de aangehaalde prestaties werkelijk werden geleverd : a) het attest van de werkgever waarin het beklede ambt, de juiste periode van de prestaties en de gepresteerde weekuurrooster worden vermeld;b) het attest betreffende de stortingen bij een pensioenkast of een instelling voor maatschappelijke zekerheid; elk ander bewijsstuk dat eventueel door het bestuur wordt vereist. » Overgangsbepalingen
Art. 5.Tot 31 december 2006 zorgt de Minister tijdens de periode van 3 jaar voor de aanpassing van de provisionele toelage van de diensten die een nieuwe driejarige periode zullen aanvatten op 1 januari 2007 of 1 januari 2008.
Art. 6.Lid 3 van artikel 32 zoals gewijzigd bij artikel 2 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005.
Art. 7.Paragraaf 5 van artikel 34 zoals gewijzigd bij artikel 3 van dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2005 voor de diensten die een een nieuwe driejarige periode aanvatten op 1 januari 2005, vanaf 1 januari 2006 voor de diensten die een nieuwe driejarige periode aanvatten op 1 januari 2006 en vanaf 1 januari 2007 voor alle andere diensten.
Brussel, 9 september 2003.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van hulpverlening aan de jeugd, Mevr. N. MARECHAL