gepubliceerd op 08 september 2000
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de algemene en bijzondere regels betreffende de voorstelling van de begrotingen, de begrotingscomptabiliteit en het afleggen van de uitvoeringsrekening van de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap
13 JANUARI 2000. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de algemene en bijzondere regels betreffende de voorstelling van de begrotingen, de begrotingscomptabiliteit en het afleggen van de uitvoeringsrekening van de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 7;
Gelet op het decreet van 1 december 1997 houdende oprichting van de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen, getroffen met toepassing van de wet van 17 juli 1975;
Gelet op het akkoord van de Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort;
Gelet op het gunstig advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op datum van 17 november 1999;
Op de voordracht van de Minister van Begroting, Cultuur en Sport, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder « Dienst », de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap.
De opdracht van de Dienst wordt bepaald door het decreet van 1 december 1997 houdende oprichting van de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap. HOOFDSTUK II. - De begroting Afdeling 1. - De ontvangsten- en uitgavenbegroting
Art. 2.De begroting van de Dienst vermeldt zijn gezamenlijke ontvangsten en uitgaven, met inbegrip van de verrichtingen voor derden.
Het begrotingsjaar, hierna « dienstjaar » genoemd, valt met het kalenderjaar samen.
Art. 3.Onder ontvangsten worden alle vastgestelde rechten verstaan die verbonden zijn aan de statutaire opdracht van de Dienst (functionele ontvangsten) of alle dotatie, terugbetalingen en inkomsten betreffende het dienstjaar, eventueel te vermeerderen met het saldo dat van het vorige dienstjaar wordt overgedragen (andere ontvangsten).
Onder uitgaven wordt verstaan, al het geld dat wordt uitgegeven ten laste van de werkingsbegroting, inzonderheid de aankopen, de goederen en diensten van alle aard, de personeelskosten, de andere bedrijfslasten, de financiële lasten en de uitzonderlijke lasten.
Art. 4.De begrotingsaanrekening wordt gestaafd met het stuk bestemd voor of uitgaande van derden, dat het bestaan en de omvang van de verrichting vaststelt.
De verrichtingen die niet uit de betrekkingen met derden voortvloeien, zijn interne bewegingen.
Art. 5.De ramingen vermeld in de artikelen van de ontvangstentabel van de begroting zijn niet limitatief ten opzichte van de te innen ontvangsten.
De ontvangsten moeten verbonden worden aan de artikelen waaronder zij ingeschreven zijn.
Art. 6.De kredieten die uitgetrokken zijn op de artikelen van de tabel van uitgaven, beperken deze tot het vastgelegde bedrag, tenzij de tekst ervan bepaalt dat zij niet limitatief zijn, met de instemming van de Minister van Begroting naar aanleiding van de voorstelling van de begroting of naar aanleiding van een begrotingsaanpassing.
De kredieten kunnen slechts aangewend worden voor de doeleinden waartoe zij bestemd zijn. Afdeling 2. - Vorm van de begroting en van haar bijlagen
Art. 7.Het ontwerp van begroting van de Dienst wordt tabelsgewijze voorgesteld in de vorm gezamenlijk voorgeschreven door de Minister onder wie de Dienst ressorteert en de Minister van Begroting.
De ontvangsten en de uitgaven worden er volgens hun aard gerangschikt.
Art. 8.De ramingen van ontvangsten en de kredieten van uitgaven worden gestaafd met afzonderlijke verantwoordingsnota's. HOOFDSTUK III. - Het beheer
Art. 9.Het gebrek aan goedkeuring op de eerste dag van het begrotingsjaar doet geen afbreuk aan de aanwending van de kredieten uitgetrokken op het ontwerp van begroting van de Dienst, tenzij het zou gaan om uitgaven van een nieuwe aard die niet door de begroting van het vorige jaar zouden zijn toegestaan.
Art. 10.De overdrachten en overschrijdingen van limitatieve kredieten uitgetrokken op de begroting van de Dienst moeten, voor elke uitvoering, door de Minister onder wie de Dienst ressorteert, worden toegestaan, na eensluidend advies van de Minister van Begroting.
Indien de kredietoverschrijdingen van dien aard zijn dat zij een financiële tegemoetkoming van de Franse Gemeenschap zouden teweegbrengen die hoger is dan deze die in haar begroting bepaald is, dan zullen zij vooraf goedgekeurd moeten worden door de aanneming van een overeenkomstig krediet in de algemene uitgavenbegroting. HOOFDSTUK IV. - Het afleggen van de rekeningen
Art. 11.De Dienst legt jaarlijks de volgende stukken voor : 1) de rekening van uitvoering van de begroting;2) de balans;3) de resultatenrekening;4) de toelichting;5) het beheersverslag;6) de maatschappelijke balans.
Art. 12.De rekening betreffende de uitvoering van de begroting wordt gevormd door het transponeren van de sommen voorkomend op de definitieve balans in de groep begrotingsrekeningen bij de afsluiting van het dienstjaar.
Ze vertoont, rekening houdend met de regelmatig aangebrachte verbeteringen, dezelfde onderverdelingen als de tabellen van de begroting.
Op deze tabellen staan aangegeven, in opeenvolgende kolommen : 1) de nummers van de artikelen bestaande uit drie cijfers;2) de tekst van deze artikelen;3) de ramingen van de ontvangsten of de toegestane kredieten, naargelang het geval;4) de aangerekende ontvangsten of uitgaven;5) de verschillen tussen de ramingen en de aanrekeningen. Het verschil tussen de aangerekende ontvangsten en uitgaven vormt het begrotingsresultaat van het jaar.
Dit resultaat, samengenomen met die van de vorige jaren, vormt het algemeen resultaat van de begrotingen. HOOFDSTUK V. - Eindregeling van de begroting
Art. 13.De financiële rekeningen en staten die de Dienst opmaakt ter uitvoering van artikel 11 van dit besluit worden gevoegd bij het ontwerp van decreet tot regeling van de begroting. HOOFDSTUK VI. - De waarderingsregels
Art. 14.De waarderingsregels steunen op het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen, genomen met toepassing van de wet van 17 juli 1975.
Art. 15.De waarderingsregels moeten van het ene dienstjaar op het andere identiek blijven. Ze worden evenwel aangepast, indien ze niet meer beantwoorden aan het voorschrift inzake trouwe voorstelling, inzonderheid indien de evolutie van de omstandigheden hun verdere toepassing niet meer mogelijk zou maken. In dit laatste geval zou een speciale vermelding plaatsvinden in de toelichting of in het beheersverslag, indien de wijziging belangrijke gevolgen zou hebben.
Het continuïteitsbeginsel veronderstelt dat de Dienst zijn activiteit ononderbroken moet bijven uitoefenen. Wordt die continuïteit in vraag gesteld, dan moet daar melding van gemaakt worden in de jaarrekening, en moet de weerslag ervan worden berekend op het vermogen, de financiële toestand en de resultatenrekening.
Art. 16.De waarderingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en lasten moeten beantwoorden aan normen inzake voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw.
De afschrijvingen, de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en lasten moeten stelselmatig worden gevormd volgens door de Dienst vast te stellen methoden. Ze mogen niet afhangen van het resultaat van het dienstjaar.
Er moet rekening worden gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen en ontwaardingen, ontstaan tijdens het dienstjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft of tijdens voorgaande dienstjaren, zelfs indien deze risico's, verliezen of ontwaardingen slechts gekend zijn tussen de datum van afsluiting van de jaarrekening en de datum waarop zij door het beheersorgaan wordt opgesteld.
In de gevallen waar, bij gebrek aan objectieve waarderingscriteria, de raming van de voorzienbare risico's, van de mogelijke verliezen en van de ontwaardingen onvermijdelijk onzeker is, wordt daar in de toelichting melding van gemaakt, indien de betrokken bedragen aanzienlijk zijn ten opzichte van het voorschrift inzake trouwe voorstelling.
Art. 17.Er wordt een rekeningstelsel opgemaakt dat beantwoordt aan de statutaire opdracht van de Dienst en dat aan de behoeften van zijn bestuur en zijn activiteit wordt aangepast.
In principe worden de actiefbestanddelen gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde en tegen diezelfde waarde in de balans opgenomen, onder aftrek van de desbetreffende afschrijvingen en waardeverminderingen. § 1. De vaste activa De (materiële of immateriële) vaste activa worden gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde. De aanschaffingsprijs omvat, naast de aankoopprijs, de bijkomende kosten zoals de leverings- en installatiekosten.
Als vaste activa wordt beschouwd, elk goed waarvan het eenheidsbedrag hoger is dan of gelijk is aan 10.000 BEF-BTW inbegrepen en/of waarvan de geraamde levensduur gelijk is aan of hoger is dan twee jaar, en dat een vermogenswaarde voor de Dienst uitmaakt.
De afschrijvingen De ontwaarding van de vaste activa met beperkte gebruiksduur wordt vastgesteld door middel van afschrijvingen volgens de percentages die vermeld zijn in de hieronder vermelde tabel : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De uitzonderlijke afschrijvingen Onder uitzonderlijke afschrijving wordt verstaan, elke afschrijvingsdotatie die niet bepaald is in het afschrijvingsplan dat bij het begin van het bestaan van vaste activa werd opgemaakt.
Er kunnen uitzonderlijke afschrijvingen in voorkomend geval worden beslist, - wanneer, ingevolge hun technische ontaarding of wegens de wijziging van economische of technologische omstandigheden, de netto boekhoudkundige waarde van de vaste activa hoger is dan de gebruikswaarde voor de onderneming, om die netto boekhoudkundige waarde op de gebruiksvoorwaarde te brengen; - wanneer vaste activa buiten gebruik worden gesteld of niet meer duurzaam tot de activiteit van de onderneming bijdragen, om hun netto boekhoudkundige waarde in overeenstemming te brengen met hun waarschijnlijke realisatiewaarde. § 2. De voorraden Daar de Dienst niet gewoonlijk waren aankoopt die bestemd zijn om opnieuw verkocht te worden, wordt deze rubriek niet aangewend.
De kantoorbehoeften of andere die door de Dienst werden aangekocht en nog niet werden herverdeeld, worden gerangschikt in een regularisatierekening (rubriek X actief van de balans over te dragen lasten) onder de benaming « Niet verbruikte algemene kosten ».
De waarde van de leveringen wordt geraamd volgens de methode van de gewogen gemiddelde prijs.
De overdracht van waren als niet verbruikte algemene kosten wordt van toepassing vanaf een gebruikelijke waarde van 50.000 BEF per aankoopcategorie. § 3. De vorderingen op één jaar en op meer dan één jaar De vorderingen op hoogstens één jaar en op meer dan één jaar worden opgenomen in de balans tegen hun nominale waarde op grond van de geraamde termijn voor de inning.
Een waardevermindering van een vordering opgenomen in de rekening « te ontvangen kijk- of luistergeld » moet worden geboekt, wanneer, binnen de zes maanden na de zending van het dwangbevel, de inning van die vordering onzeker of bedreigd is. De geboekte waardevermindering die, bij de afsluiting van het dienstjaar, hoger is geworden dan de ontwaardingen op grond waarvan ze geboekt werd, moet worden opgenomen.
Een te ontvangen kijk- of luistergeld wordt als oninbaar beschouwd in de volgende gevallen : - verklaring van onvermogen, opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, de politie of een rechter; - verklaring van verdwijning van de schuldeiser of weglating door de gemeente in het geding in het Rijksregister; - vaststelling van onvermogen of van verdwijning door de leidend ambtenaar of diens afgevaardigde; - uiterlijk op de verjaringsdatum.
In het algemeen, bij wijze van voorzichtigheid, zullen waardeverminderingen worden geboekt om oninbaarheidsrisico's te dekken. § 4. De Thesauriebeleggingen en de beschikbare waarden De thesauriebeleggingen en de beschikbare waarden worden tegen hun nominale waarde geboekt.
Art. 18.De voorzieningen voor risico's en lasten hebben tot doel verliezen en lasten te dekken die, wat hun aard betreft, duidelijk bepaald zijn, maar die, op de datum van afsluiting van het dienstjaar, waarschijnlijk of zeker zijn, maar, wat hun bedrag betreft, onbepaald zijn. Ze kunnen geen betrekking hebben op actief-posten.
Er wordt op gewezen dat rekening dient te worden gehouden met alle voorzienbare risico's, mogelijke verliezen, waardeverminderingen en ontwaardingen die tijdens het dienstjaar of vorige dienstjaren ontstaan zijn, zelfs indien deze risico's, verliezen of ontwaardingen slechts gekend zijn tussen de datum van afsluiting van de rekening en de datum waarop de rekening wordt opgesteld. In de gevallen waar, bij gebrek aan objectieve waarderingscriteria, de raming van die voorzienbare risico's onzeker is, wordt daar in de toelichting melding van gemaakt, indien de betrokken bedragen aanzienlijk zijn.
De voorzieningen voor risico's en lasten moeten worden geïndividualiseerd naargelang van de risico's en lasten met dezelfde aard die ze moeten dekken.
De voorzieningen voor risico's en lasten moeten worden overgenomen voor zover zij, op het einde van het dienstjaar, hoger zijn dan de actuele beoordeling van de lasten en risico's op grond waarvan zij werden gevormd. Deze beoordeling moet beantwoorden aan normen van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw.
Art. 19.De schulden op meer één jaar en op hoogstens één jaar worden in de balans tegen hun nominale waarde opgenomen. HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepalingen
Art. 20.Uitzonderlijk zal het eerste boekjaar betrekking hebben op de periode tussen 1 april 1997 en 31 december 1997. HOOFDSTUK VIII. - Gemeenschappelijke facturering
Art. 21.De gemeenschappelijke facturen met betrekking tot de lasten in verband met informatica alsook die met betrekking tot de lasten in verband met het rijksregister worden verdeeld over de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap en de Dienst voor kijk- en luistergeld in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, op grond van het aantal schermen.
In de andere gevallen worden de gemeenschappelijke facturen verdeeld op grond van het aantal vergunningen waarvan elke instelling houder was op het einde van het volledige vorige dienstjaar. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 22.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1997.
Art. 23.De Minister tot wiens bevoegdheid de Dienst voor heffing van het kijk- en luistergeld van de Franse Gemeenschap behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 13 januari 2000.
De Minister van de Regering van de Franse Gemeenschap, belast met de Begroting, de Cultuur en de Sport, R. COLLIGNON