gepubliceerd op 23 juni 1999
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van verscheidene maatregelen betreffende de geldelijke toestand van sommige leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het onderwijs voor sociale promotie
22 MAART 1999. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van verscheidene maatregelen betreffende de geldelijke toestand van sommige leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van het onderwijs voor sociale promotie
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 16 april 1991 houdende organisatie van het onderwijs voor sociale promotie, gewijzigd bij de decreten van 19 juli 1991, 4 februari 1993, 5 juli 1993, 27 oktober 1994, 10 april 1995, 25 juli 1996 en 24 juli 1997 (I en II);
Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1974 waarbij op 1 april 1972 de weddeschalen worden vastgesteld verbonden aan de graden van het personeel der leergangen voor sociale promotie ressorterend onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur en het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 9 mei 1975, 21 mei 1976 (I, II, III), 31 mei 1976, 8 juli 1976, 18 april 1977 en 13 januari 1989, bij de besluiten van de Executieve van 31 augustus 1989, 29 augustus 1990, 26 juni 1991 en 7 november 1991 en bij de besluiten van de Regering van 15 mei 1995, 9 juli 1997 en 30 juli 1997;
Gelet op het besluit van de Executieve van de Franse Gemeenschap van 27 december 1991 betreffende de ambten, opdrachten en betrekkingen van de leden van het personeel van het onderwijs voor sociale promotie, inzonderheid op de artikelen 18 en 19, artikel 21 gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 15 februari 1993 en de artikelen 22 en 23 gewijzigd bij het besluit van de Executieve van 15 februari 1993 en bij het besluit van de Regering van 27 oktober 1997;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 28 januari 1999;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 24 februari 1999;
Gelet op het protocol van onderhandeling van 16 maart 1999 van het Comité van sector IX en van het Comité van openbare, provinciale en gemeentelijke diensten - afdeling II, houdende gezamenlijke zitting;
Op de voordracht van de Minister-Voorzitster, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele Sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie en de Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 22 maart 1999, Besluit :
Artikel 1.§ 1. Voor ieder van de volgende onderwijsniveaus ingericht in de inrichting waarvan hij directeur is : hoger onderwijs, technisch onderwijs en hoger secundair beroepsonderwijs, lager secundair technisch onderwijs en lager secundair beroepsonderwijs, is de wedde van directeur van een afhankelijke inrichting voor het onderwijs voor sociale promotie gelijk aan zoveel 1/20e van de wedde van een directeur bepaald in het koninklijk besluit van 15 maart 1974 waarbij op 1 april 1972 de weddeschalen worden vastgesteld verbonden aan de graden van het personeel der leergangen voor sociale promotie ressorterend onder het Ministerie van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur en het Ministerie van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur, die in een onderwijsniveau een ambt met volledige opdracht uitoefent, als ieder niveau ingericht onderwijs volledige reeksen van 6 000 lestijden-leerlingen telt.
Het mogelijke overschot van lestijden-leerlingen van het onderwijsniveau dat aanleiding geeft tot een hogere bezoldiging wordt toegevoegd aan het aantal lestijden-leerlingen van het onmiddellijk lager onderwijsniveau georganiseerd in de inrichting.
De door de bij lid 1 bedoelde directeur ontvangen wedde is gelijk aan de som van de wedden die hij ontvangt voor ieder onderwijsniveau ingericht in zijn inrichting, zonder dat deze wedde hoger kan liggen dan de wedde van een directeur die een ambt met volledige opdracht uitoefent in het best bezoldigd onderwijsniveau ingericht door de inrichting. § 2. Wanneer de autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie bedoeld bij § 1 geen 120 000 lestijden-leerlingen telt, wordt de wedde van directeur aangevuld, tot de eenheid, met het aantal 1/20e van de wedde van een directeur die een volledige opdracht heeft in het onderwijsniveau dat onmiddellijk lager ligt dan het laagste onderwijsniveau ingericht door de inrichting, of bij gebreke daarvan, in het laagste onderwijsniveau ingericht door de inrichting. § 3. De wedde van het bij de paragrafen 1 en 2 van dit artikel bedoelde personeelslid kan nooit lager liggen dan 20/20e van de wedde overeenstemmend met baremaschaal 471 wanneer het personeelslid houder is van een universitair diploma of en diploma uitgereikt door een inrichting voor hoger onderwijs van het lange type of daarmee gelijkgesteld of van de wedde overeenstemmend met baremaschaal 270 in andere gevallen.
Art. 2.§ 1. Wanneer de norm inzake inrichting en behoud van de betrekking die hij bezet, bereikt is door het optellen van de lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het hoger onderwijs, geniet de directeur van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal : - 475, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad; - 471, indien hij houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad; - 270, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs. § 2. Wanneer de norm inzake inrichting en behoud van de betrekking die hij bezet, bereikt is door het optellen van de lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het secundair onderwijs of in de niveaus van het secundair en hoger onderwijs, geniet de directeur van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal : - 471, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad; - 270, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs.
Art. 3.Het personeelslid dat, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1 van dit besluit, een wedde geniet die hoger is dan deze bepaald in toepassing van de bepalingen van artikel 2 van dit besluit, behoudt deze wedde.
Art. 4.§ 1. wanneer de halftijdse of voltijdse betrekking die hij bezet uit lestijden-leerlingen enkel ingericht in het niveau van het hoger onderwijs bestaat, geniet de onderdirecteur van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie een weddeschaal : - 429, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad; - 370, indien hij houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad; - 265, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs. § 2. Wanneer de halftijdse of voltijdse betrekking die hij bezet uit lestijden-leerlingen enkel ingericht in het niveau van het secundair onderwijs of in de niveaus van het secundair en hoger onderwijs bestaat, geniet de onderdirecteur van een autonome inrichting voor onderwijs voor sociale promotie een weddeschaal : - 422, indien hij houder is van een universitair diploma of van een diploma van het hoger onderwijs van het lange type of van de derde graad; - 350, indien hij houder is van een diploma van het hoger onderwijs van de tweede graad; - 250, indien hij houder is van een ander bekwaamheidsbewijs.
Art. 5.§ 1. Wanneer hij een deeltijdse betrekking (1/4) of een halftijdse betrekking of een deeltijdse betrekking (3/4) of een voltijdse betrekking bezet, die uit lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het hoger onderwijs en/of in het niveau van het hoger secundair onderwijs bestaat, geniet de werkleider van een autonome inrichting voor het onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal 231. § 2. Wanneer de bij § 1 van dit artikel bedoelde betrekking uit lestijden-leerlingen ingericht in het niveau van het lager secundair onderwijs bestaat, geniet de werkleider van een autonome inrichting voor het onderwijs voor sociale promotie de weddeschaal 226.
Art. 6.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 1991, met uitzondering van artikel 1 dat uitwerking heeft met ingang van 1 juli 1991 en dat uitwerking ophoudt te hebben met ingang van 30 september 1991.
Art. 7.De Minister tot wiens bevoegdheid het onderwijs voor sociale promotie behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 22 maart 1999.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister-Voorzitster, belast met het Onderwijs, de Audiovisuele Sector, de Hulpverlening aan de Jeugd, het Kinderwelzijn en de Gezondheidspromotie, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE