gepubliceerd op 09 november 1999
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de regels voor het opmaken en de vorm van de begrotingen en rekeningen van de universitaire instellingen
12 APRIL 1999. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de regels voor het opmaken en de vorm van de begrotingen en rekeningen van de universitaire instellingen
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, inzonderheid op artikel 43, § 1, lid 3, § 2, lid 2, § 5, gewijzigd bij het decreet van 1 oktober 1998, en op artikel 45, § 3, opnieuw ingevoerd bij het decreet van 1 oktober 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 8 december 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van 16 december 1998;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van de Franse Gemeenschap van 4 januari 1999 over de aanvraag om advies dat de Raad van State binnen een maand moet uitbrengen;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 15 maart 1999, met toepassing van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs behoort;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities en algemene regel
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° « de wet » : de wet van 27 juli 1971 op de financiering en de controle van de universitaire instellingen, zoals zij werd gewijzigd;2° « de Minister » : de minister tot wiens bevoegdheid het universitair onderwijs behoort.
Art. 2.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de universitaire instellingen opgesomd in artikel 25 van de wet.
Art. 3.§ 1. De begroting van de universitaire instellingen omvat een begroting voor de gewone kosten voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur, een sociale begroting, een begroting voor patrimonium zonder bestemming en investeringen onroerende goederen.
De rekeningen van de universitaire instellingen omvatten de rekeningen voor de gewone kosten voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur, de sociale rekeningen, de rekeningen voor patrimonium zonder bestemming, voor bijzondere programma's voor onderzoek en prestaties voor derden, rekeningen voor orde en onroerende investeringen.
De begroting en de rekeningen worden opgemaakt per burgerlijk jaar, overeenkomstig bijlage 1 van dit besluit. § 2. De begroting en de rekeningen zijn onderverdeeld in secties : 1° Sectie I.- De begroting en de rekeningen voor de gewone kosten voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur omvatten de hierboven vernoemde kosten, bepaald bij artikel 26, lid 1 van de wet en de toelagen en subsidies daarvoor toegekend door de Franse Gemeenschap en het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking alsook de bijkomende inschrijvingsrechten en andere eventuele opbrengsten bedoeld bij artikel 5, 1°, c) en d). 2° Sectie II.- De begroting en de sociale rekeningen omvatten de opbrengsten en de kosten in verband met de installaties en de sociale studentendiensten. 3° Sectie III.- De begroting en de rekeningen voor patrimonium zonder bestemming omvatten de opbrengsten die eigen bezit zijn van de universitaire instelling zonder voorbestemming, buiten de inschrijvingsrechten en het examengeld en de kosten aangerekend op die opbrengsten, met inbegrip van de kosten voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur die niet zouden beantwoorden aan de bepaling van artikel 26, lid 1 van de wet. 4° Sectie IV.- De rekeningen van de bijzondere programma's van het onderzoek en de prestaties voor derden omvatten de opbrengsten en de kosten in verband met : - de bijzondere programma's voor onderzoek die aan de universitaire instelling worden toevertrouwd en betaald met de opbrengsten daartoe bepaald in deze sectie; - alle bezoldigde prestaties geleverd ten bate van derden door de universitaire diensten, behoudens deze die opgenomen zijn in de andere secties. 5° Sectie V.- De rekeningen voor orde omvatten de opbrengsten van schenkingen en legaten waarvan de bestemming op voorhand is bepaald en de kosten in verband met deze opbrengsten, alsook de opbrengsten en de kosten die niet specifiek in een andere sectie opgenomen zijn. 6° Sectie VI.- De begroting en de rekeningen voor onroerende investeringen omvatten de kosten voortvloeiend uit werken van groot onderhoud en uit het optrekken van gebouwen bestemd voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur, en de toelagen ten dien einde toegekend door de Franse Gemeenschap.
Art. 4.De wet van 17 juli 1975 op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen en het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen zijn van toepassing op de boekhouding van de universitaire instellingen, behoudens de artikelen van de voormelde wet en het voormeld besluit die strijdig zijn met de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK II. - Resultatenrekeningen
Art. 5.De bedrijfsopbrengsten van het dienstjaar omvatten : 1° voor de begroting en de rekeningen van sectie I : a) de toelage van het Ministerie van de Franse Gemeenschap, berekend overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 27, 28, 29, §§ 1 en 2, 29 bis, 30, 31, 32 en 48quater van de wet waarin desgevallend het eventueel supplement als gevolg van de toepassing van artikel 34 van de wet duidelijk wordt aangestipt.Deze toelage is gebudgetteerd en geboekt op basis van de vastgestelde rechten, d.w.z. op basis van de toelagen verschuldigd voor de 12 maanden van het betrokken dienstjaar met inbegrip van het aandeel van deze toelage dat overeenstemt met de dekking van de premie voor sociale programmatie; b) de toelage toegekend door het Algemeen Bestuur voor Ontwikkelingssamenwerking tot 1999 krachtens de wet en vanaf 2000 krachtens de overeenkomst over de vormingskosten gesloten tussen de Federale Staat en de Interuniversitaire Raad van de Franse Gemeenschap.Die toelage is gebudgetteerd en geboekt op basis van de vastgestelde rechten, d.w.z. op basis van de toelage verschuldigd voor de 12 maanden van het betrokken dienstjaar; c) de bijkomende inschrijvingsrechten bedoeld bij artikel 27, § 4 van de wet.Die bijkomende rechten zijn gekoppeld ofwel aan het dienstjaar van hun inning, ofwel aan het academiejaar waarop zij betrekking hebben, volgens de wijze van beheer van de instelling die daarover nadere uitleg geeft in de evaluatieregels als bijlage bij de rekeningen; d) de andere eventuele opbrengsten.Deze houden verband met de andere opbrengsten van het dienstjaar dan deze die bedoeld zijn in de hierboven vermelde punten a) tot c) en die opgeleverd worden door kosten aangerekend op de begroting en de rekeningen van de gewone kosten voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur, behoudens de aftrek van het koninklijk besluit nr. 501 die in mindering van de kosten wordt gebracht. 2° voor de begroting en de rekeningen van sectie II : a) de toelage van het Ministerie van de Franse Gemeenschap berekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 van de wet van 3 augustus 1960 houdende toekenning van sociale voordelen aan de universiteiten en gelijkgestelde instellingen;b) elke andere openbare toelage toegewezen aan de sociale sector;c) elke private tegemoetkoming toegewezen aan de sociale sector;d) de opbrengsten die eigen zijn aan de sociale sector.3° voor de begroting en de rekeningen van sectie III : a) de inschrijvingsrechten en het examengeld bedoeld bij artikel 39 van de wet, buiten de bijkomende rechten bedoeld bij artikel 27, § 4 van dezelfde wet.Die inschrijvingsrechten en het examengeld gaan samen ofwel met het dienstjaar van hun inning, ofwel met het academiejaar waarop zij betrekking hebben, volgens de wijze van beheer van de instelling die daarover nadere uitleg geeft in de evaluatieregels als bijlage bij de rekeningen; b) de opbrengsten van de onroerende goederen van het patrimonium;c) voor de niet gebruikte rubriek 3) hebben de universitaire instellingen vrije keuze;d) de andere eventuele opbrengsten die beantwoorden aan de bepaling bedoeld bij artikel 3, § 2, 3°.4° voor de rekeningen van sectie IV : de opbrengsten toegekend door de internationale overheidsdiensten, de Belgische overheidsdiensten - waaronder de Franse Gemeenschap - en door de privé-sector ten voordele van de verrichtingen bedoeld bij artikel 3, § 2, 4°, 1e streepje, en al de opbrengsten toegekend door derden ten voordele van de verrichtingen bedoeld bij artikel 3, § 2, 4°, 2e streepje. De overheidstoelagen bekomen voor de aankoop van vaste activa die kunnen afgeschreven worden volgens de regels bepaald bij artikel 6, § 1, 7°, worden beschouwd als kapitaaltoelagen, d.w.z. dat zij geboekt worden als uitkomstopbrengsten op hetzelfde tempo als de afschrijvingen van de activa waarvoor deze toelagen worden toegekend om zich die activa aan te schaffen. 5° voor de rekeningen van sectie V : het totaal bedrag van de opbrengsten bedoeld bij artikel 3, § 2, 5°. 6° voor de begroting en de rekeningen van sectie VI : de toelagen toegekend door de Franse Gemeenschap voor werken voor groot onderhoud en/of voor het optrekken van gebouwen bestemd voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur, bedoeld bij de artikelen 29, § 3 en 45 van de wet, bij artikel 21 van het decreet van 15 oktober 1991 waarbij voorlopige kredieten worden geopend die in mindering komen van de begrotingen van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1992, bij het besluit van de Executieve van 18 oktober 1991 houdende verdeling van het krediet van 200 miljoen uitgetrokken op artikel 60.57.A van het decreet van 24 december 1990 houdende de begroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1991, bij het besluit van de Executieve van 18 november 1991 betreffende de universitaire investeringen, alsook al de daarop volgende toelagen die voor hetzelfde doeleinde door de Franse Gemeenschap zouden worden gestort.
Voor de bouw- en de inrichtingswerken die kunnen afgeschreven worden volgens de regels bepaald bij artikel 6, § 1, 7° en die niet door leningen worden gefinancierd, worden de bij lid 1 bedoelde toelagen beschouwd als kapitaaltoelagen, d.w.z. dat zij opgenomen worden als uitkomstopbrengsten op hetzelfde tempo als de afschrijvingen van de activa waarvoor deze toelagen worden toegekend voor bouwen of inrichten.
Voor de werken voor groot onderhoud en voor de bouw- en inrichtingswerken waarvoor geen afschrijvingen bepaald zijn en die niet door leningen worden gefinancierd, worden de toelagen bedoeld bij lid 1, die eveneens aangerekend worden als kapitaaltoelagen, als uitkomstopbrengsten opgenomen op hetzelfde tempo als de voortgang van de werken.
Voor de bouw- en inrichtingswerken die kunnen afgeschreven worden volgens de regels bepaald bij artikel 6, § 1, 7° en die door leningen worden gefinancierd, worden de bij lid 1 bedoelde toelagen beschouwd als kapitaal- en intresttoelagen, d.w.z. dat zij opgenomen worden als uitkomstopbrengsten, enerzijds in overeenstemming met de intrestlasten betaald in het kader van de lening, en anderzijds op hetzelfde tempo als de afschrijvingen van de activa waarvoor deze toelagen worden toegekend voor bouwen of inrichten.
Voor de werken voor groot onderhoud en voor de bouw- en inrichtingswerken waarvoor geen afschrijvingen bepaald zijn en die door leningen worden gefinancierd, worden de toelagen bedoeld bij lid 1, eveneens aangerekend als kapitaaltoelagen wat het gedeelte betreft dat niet werd opgebruikt voor het dekken van de intrestkosten als uitkomstopbrengsten opgenomen, enerzijds in overeenstemming met de intrestkosten gestort in het kader van de lening, en anderzijds op hetzelfde tempo als de terugbetaling van het kapitaal.
De leningen bedoeld bij hogervermelde leden 4 en 5 worden als schulden op lange termijn aangerekend op het passief van de balans. Zij worden elk jaar overgedragen als schulden op ten hoogste een jaar voor het gedeelte van de schuld dat binnen het jaar vervalt. De terugbetaling van het kapitaal bepaalt de uitwissing van de schuld die binnen het jaar op het passief terecht komt met, gelijktijdig, een overeenstemmende vermindering van de waarden die op het actief beschikbaar zijn. 7° in de rubriek 5) voor de begroting van de secties I, II, III en IV alsook voor de rekeningen van de secties I tot VI : de opbrengsten van de overdrachten gevormd door andere begrotingen of rekeningen als tegenwicht van kosten die eventueel gedekt zijn door de hoger vermelde begroting of rekeningen die verband houden met die andere begrotingen of rekeningen.8° in de rubriek 6) voor de begroting en de rekeningen van sectie I : de opbrengsten gevormd door eventuele terugbetalingen door andere universitaire instellingen van kosten opgelopen in het kader van overeenkomsten betreffende interuniversitaire programma's.
Art. 6.§ 1. De bedrijfskosten omvatten : 1° voor de begroting en de rekeningen van sectie I, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 26 van de wet : a) de kosten met betrekking tot het academiepersoneel;b) de kosten met betrekking tot het wetenschappelijk personeel;c) de kosten met betrekking tot het administratief en technisch personeel;d) de werkings- en uitrustingskosten.2° voor de begroting en rekeningen van sectie II : de personeels-, werkings- en uitrustingskosten van de installaties en sociale studentendiensten alsook de hulp verleend aan de studenten door de sociale sector.3° voor de begroting en rekeningen van sectie III : de kosten voor het academie-, wetenschappelijk, administratief en technisch personeel alsook voor de werking en de uitrustingen die niet van de andere secties afhangen.4° voor de rekeningen van sectie IV : de personeels-, werkings- en uitrustingskosten aan te rekenen op de opbrengsten bedoeld bij artikel 5, 4°;5° voor de rekeningen van sectie V : het totaal bedrag van de kosten aangerekend op de opbrengsten bedoeld bij artikel 5, 5°;6° voor de begroting en de rekeningen van sectie VI : de kosten voor werken voor groot onderhoud en voor het optrekken van de gebouwen bestemd voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur, aan te rekenen op de toelagen bedoeld bij artikel 5, 6°;7° voor de begroting van de secties I, II, III en VI en voor de rekeningen van de secties I tot VI : a) in de rubriek 5), de afschrijvingen en de waardeverminderingen op de immateriële en materiële vaste activa. De immateriële en materiële vaste activa (bouwwerken, installaties, machines en uitrustingen; meubilair en materieel) met beperkte gebruikstijd worden lineair afgeschreven met inachtneming van de waarschijnlijke gebruiks- of nuttigheidsduur volgens de volgende aanvaardbare cijfers : - Onroerende goederen door incorporatie 5 % - Installaties, machines, uitrustingen 20 % - Meubilair en materieel 10 % - Rollend materieel 20 % - Informatica-materieel 33 % - Software 33 % - Gebouwen 2 % - Inrichtingswerken 5 % De Raad van Bestuur kan afwijken van de normale cijfers bedoeld bij lid 2 om rekening te houden met een andere waarschijnlijke gebruiks- of nuttigheidsduur. In dat geval worden de in acht genomen afschrijvingscijfers in de bijlage van de begroting en de rekeningen nader bepaald.
De afschrijving vangt aan tijdens het dienstjaar in de loop waarvan de kosten betreffende de vaste activa geboekt worden.
Worden verplichtend afgeschreven : - de onroerende goederen door incorporatie, de bouwwerken en de inrichtingswerken bedoeld bij lid 2, die een waarde hebben van meer dan 1.000.000 frank; - de installaties, machines, uitrustingen, het meubilair en het materieel, het rollend materieel, het informatica-materieel en de software bedoeld bij lid 2, die een waarde hebben van meer dan 2.500.000 frank.
Worden rechtstreeks aangerekend als werkings- en uitrustingskosten tijdens het dienstjaar waarin deze kosten geboekt worden, de activa waarvoor de geldschieter de aanrekening eist van het totaal bedrag van de last tijdens het jaar waarin de toelage werd toegekend.
Voor de niet afgeschreven goederen die niet op de balans voorkomen wordt er een beknopte inventaris opgemaakt die als bijlage van de rekeningen gaat.
De immateriële en materiële vaste activa waarvan de levensduur niet beperkt is, ondergaan slechts waardeverminderingen in het geval van minderwaarden of ontwaardingen van lange duur; b) in rubriek 6), de waardeverminderingen en de overnemingen van waardeverminderingen op commerciële schuldvorderingen. De overnemingen worden van de exploitatiekosten afgetrokken; c) in rubriek 7), de voorzieningen voor risico's en kosten. De heffingen op voorzieningen aangelegd tijdens de vorige dienstjaren worden aangerekend als ingebruikstellingen.
De voorzieningen met betrekking tot de vorige dienstjaren worden teruggenomen indien zij geen reden van bestaan meer hebben.
De ingebruikstellingen en de overnemingen worden afgetrokken van de exploitatiekosten; d) in rubriek 8), de overdrachtskosten bestaande uit de overdrachten van opbrengsten vanuit de bedoelde begroting of rekeningen naar andere begrotingen of rekeningen in tegenwaarde van kosten die eventueel gedekt zijn door die andere begrotingen of rekeningen en die verband houden met de begroting of rekeningen waarvan sprake. Voor de begroting en de rekeningen van de gewone kosten voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur, zijn de voormelde overhevelingen beperkt tot de dekking van kosten die eventueel gedekt zijn door de andere begrotingen of rekeningen die beantwoorden aan de bepaling bedoeld bij artikel 26, lid 1, van de wet en die beantwoorden aan de wetten, decreten en verordeningen van toepassing op de universitaire instellingen.
Het totaal van de opbrengsten en de kosten voor overdrachten van de verschillende begrotingen en rekeningen moeten globaal overeenstemmen. 8° in rubriek 9) voor de begroting en de rekeningen van sectie I : de kosten bestaande uit de eventuele terugbetalingen aan andere universitaire instellingzen van opbrengsten bekomen in het kader van overeenkomsten over de interuniversitaire programma's. § 2. De personeelskosten in verband met de punten 1° tot 5° van § 1 omvatten de bezoldigingen waarvan de storting uitgesteld is tot de eerste van de maand die volgt op het dienstjaar waarop die bezoldigingen betrekking hebben alsook de eindejaarstoelagen en de voorzieningen voor het vakantiegeld waarop men recht heeft. § 3. Wordt niet vereist, de aanrekening van de voorzieningen voor risico's en kosten in het geval dat deze laatste door de geldschieter worden uitgesloten.
Art. 7.Voor elke begroting en rekening bestaat het resultaat uit : 1° het exploitatieresultaat van het dienstjaar, d.i. het verschil tussen de opbrengsten en de kosten bedoeld bij de artikelen 5 en 6; 2° het resultaat van het dienstjaar na financiële opbrengsten en kosten, m.a.w. : a) na de financiële inkomsten opgeleverd door de opbrengsten van de begroting of de rekeningen waarvan sprake;b) na de financiële kosten veroorzaakt door leningen en contracten van huur-financiering of gelijkaardige contracten betreffende vaste activa, en na de dotaties voor waardeverminderingen en terugnemingen van waardeverminderingen op de andere dan commerciële schuldvorderingen, de thesauriebeleggingen en de beschikbare waarden. De financiële opbrengsten en kosten bedoeld bij de hierboven vermelde punten a) en b) worden aangerekend op de begroting en de resultatenrekeningen van het patrimonium zonder bestemming, behoudens de : - financiële opbrengsten opgeleverd door de eventuele overschotten van de toelagen toegekend door de Franse Gemeenschap voor werken voor groot onderhoud en/of voor het optrekken van gebouwen bestemd voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur die aangerekend worden op de begroting en op de rekeningen van sectie VI die overeenstemt met de bestemming van bedoelde toelagen; - financiële kosten die verband houden met werken voor groot onderhoud en met het optrekken van de gebouwen voor de sociale sector die aangerekend worden op de begroting en de sociale rekeningen; - financiële kosten die verband houden met werken voor groot onderhoud en met het optrekken van de gebouwen die gebruikt worden door het onderwijs, het onderzoek en het bestuur die aangerekend worden op de begroting en de rekeningen voor onroerende investeringen.
De terugnemingen van waardeverminderingen worden afgetrokken van de financiële kosten; 3° het resultaat van het dienstjaar na uitzonderlijke opbrengsten en kosten, m.a.w : a) de terugnemingen van afschrijvingen en waardeverminderingen op immateriële en materiële vaste activa, de terugnemingen van waardeverminderingen op financiële vaste activa (participaties, acties en aandelen);b) de uitzonderlijke dotaties voor de afschrijvingen en de waardeverminderingen van immateriële en vaste activa, de dotaties voor de waardeverminderingen van de financiële vaste activa.4° het resultaat vóór de bestemming, rekening houdend met : a) het resultaat van het dienstjaar.Dit resultaat stemt overeen met het resultaat na uitzonderlijke opbrengsten en kosten bedoeld bij 3°; b) het resultaat overgedragen naar het einde van het vorig dienstjaar, d.w.z. : - geëvalueerd op het einde van het vorig dienstjaar voor het opmaken van de oorspronkelijke begroting; - beschikbaar op het einde van het vorig dienstjaar voor het opmaken van de aangepaste begroting en de rekeningen; 5° het resultaat na bestemming voor de reserves met een speciale bestemming, eventueel aangelegd op basis van een beslissing van de Raad van Bestuur. De heffingen op de hierboven bedoelde reserves worden aangerekend als ingebruikstellingen.(-) Die reserves worden teruggenomen (-) indien zij geen reden van bestaan meer hebben.
Art. 8.In de begroting en de rekeningen van sectie I is er sprake van het verband dat bestaat tussen de personeelskosten en de opbrengsten van het dienstjaar vergeleken met de maximale beperking van 80 % bepaald bij artikel 40, § 3 van de wet inzake bestemming van de opbrengsten van het dienstjaar ten voordele van de personeelskosten.
De in lid 1 bedoelde personeelskosten omvatten : 1° de kosten voor het academie-, wetenschappelijk, administratief en technisch personeel bedoeld bij artikel 6, § 1, a), b) en c);2° de dotaties voor de voorzieningen, aangelegd overeenkomstig artikel 6, § 1, 7°, die verband houden met het personeel. Zij worden in aanmerking genomen na de opbrengsten en de kosten van overdrachten uit of naar de verschillende begrotingen en verschillende rekeningen en na 80 % van de opbrengsten en de kosten uit of naar andere instellingen bedoeld bij artikel 5, 7° en 8° en bij artikel 6, § 1, 7° en 8°, die verband houden met het personeel. HOOFDSTUK III. - Balans
Art. 9.De jaarrekeningen omvatten een globale balans van de rekeningen van de secties I tot VI, opgemaakt met verwijzing naar de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel.
Het minimaal rekeningenstelsel waarvan sprake in lid 1 is eveneens van toepassing op de resultatenrekeningen.
De jaarrekeningen doen ten minste het schema van de balans als bijlage bij dit besluit tot uiting komen. HOOFDSTUK IV. - Verschillende bepalingen toepasselijk op de begroting en de rekeningen
Art. 10.De begroting en de rekeningen gaan samen met een syntheseverslag opgesteld door de universitaire overheden. In dit verslag wordt er gehandeld over : 1° de factoren die de opbrengsten en de kosten bepalen; 2° de factoren die de evoluties van de opbrengsten en de kosten bepalen t.o.v : a) de begroting van het vorig jaar indien het gaat over het verslag over de oorspronkelijke begroting;b) de oorspronkelijke begroting van het jaar indien het gaat over het verslag over de aangepaste begroting;c) de aangepaste begroting van het jaar en de rekeningen van het vorig jaar indien het gaat over het verslag over de rekeningen;3° de hoofdopties aangenomen door de Raad van Bestuur van de instelling, voor het betrokken dienstjaar;4° de redenen van de overdrachten uitgevoerd vanuit of naar de verschillende begrotingen en de verschillende rekeningen en de aanrekeningen van opbrengsten en kosten vanuit of naar andere instellingen, waarvan sprake in artikel 5, 7° en 8° en in artikel 6, § 1, 7° en 8°;5° de verrichtingen uitgevoerd krachtens de artikelen 6 en 7 wat de afschrijvingen, de waardeverminderingen, de voorzieningen en de reserves betreft en wat de meerwaarden inzake opwaardering betreft.Op grond daarvan voegen de instellingen bij hun begroting en rekeningen de tabel waarbij deze verrichtingen nader worden omschreven volgens het model opgenomen in bijlage I van dit besluit; 6° de financiële toestand en de toestand van de thesaurie alsook die van de evolutie van de schuld.
Art. 11.De begroting vermeldt de formatie van het personeel ten laste van die begroting; de rekeningen vermelden de effectieven op het einde van het dienstjaar die ten laste van die rekeningen vallen. Deze gegevens worden opgesteld overeenkomstig het model als bijlage I bij dit besluit.
Art. 12.De goedkeuring door de Minister van de begroting en van de rekeningen van sectie I, waarbij de begrotingen van de secties II, III, VI en de rekeningen van de secties II tot VI worden gevoegd, impliceert de toestemming voor de overdrachten alsook voor de opbrengsten en de kosten bedoeld bij artikel 5, 7° en 8° en bij artikel 6, § 1, 7° en 8°.
Art. 13.Voor de verhogingen of de verminderingen van de opbrengsten en de kosten bepaald in de oorspronkelijke begroting, wordt er een aangepaste begroting opgemaakt.
De aangepaste begroting wordt uiterlijk terzelfder tijd als de oorspronkelijke voorstellen voor het volgend jaar naar de Minister gezonden. Zij wordt goedgekeurd binnen de twee maanden die volgen op de ontvangst ervan.
Art. 14.De universitaire instellingen stellen ter attentie van de commissaris en de afgevaardigden bedoeld bij artikel 15 een staat op over de uitvoering van hun begrotingsramingen en zij stellen terzelfder tijd de aangepaste begroting op bedoeld bij artikel 13.
Art. 15.De begroting en de rekeningen van de universitaire instellingen worden aan de Minister overgemaakt via de commissaris of de afgevaardigde van de Regering.
Bij de begroting en de rekeningen worden opmerkingen en beschouwingen gevoegd van de commissaris of de afgevaardigde van de Regering alsook deze van de inspecteur van Financiën, afgevaardigde van de Minister tot wiens bevoegdheid de begroting behoort. De commissaris en de voornoemde afgevaardigden geven hun advies in het kader van de goedkeuring van de begroting bedoeld bij artikel 43, § 1 van de wet en in het kader van de goedkeuring van de rekeningen bedoeld bij artikel 43, § 2 van de wet.
Art. 16.De Raad van Bestuur van elke instelling stelt de regels vast die met naleving van de bepalingen van dit besluit, maar rekening houdend met haar eigen kenmerken, aan de basis liggen van het opmaken van de rekeningen, van de resultaten en van de balans, inzonderheid wat betreft de evaluaties van de gegevens van de balans, het uitwerken en de aanpassingen van afschrijvingen, de waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten alsook de opwaarderingen.
Deze regels worden ter kennis gebracht van de commissaris en van de afgevaardigden bedoeld bij artikel 15.
Art. 17.De rekeningen van de universitaire ziekenhuizen worden aan de Regering overgemaakt ter staving van de rekeningen bedoeld bij artikel 3, § 1, behoudens in de gevallen waar die ziekenhuizen een rechtspersoonlijkheid hebben die verschilt van deze van de universiteit en voor zover een decreet of een besluit van de Regering niet uitdrukkelijk bepaalt dat die rekeningen aan de Regering moeten bezorgd worden. Zij worden doorgezonden in de vorm bepaald door de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, en bij het koninklijk besluit van 14 augustus 1987 betreffende de minimumindeling van een algemeen rekeningenstelsel voor de ziekenhuizen. Zij vormen een sectie VII.
Art. 18.Elk jaar bezorgen de universitaire instellingen aan de Minister de inventaris van de bouwwerken bestemd voor het onderwijs, het onderzoek en het bestuur via de commissaris of de afgevaardigde van de Regering bedoeld bij artikel 15 ter staving van de rekeningen.
In die inventaris vindt men voor elk voormeld gebouw de bestemming, de oppervlakte en de vervangingswaarde ervan. Die vervangingswaarde wordt op 50.000 frank per vierkante meter geraamd voor de gebouwen bestemd voor het bestuur of het onderwijs en het onderzoek die gerangschikt zijn onder de studierichtingen A en E. Zij wordt op 60.000 frank per vierkante meter geraamd voor de gebouwen bestemd voor het onderwijs en het onderzoek die gerangschikt zijn onder de studierichtingen B, C, D en S. Elk jaar, vanaf 1 januari 1999, worden de voormelde bedragen van 50.000 frank en 60.000 frank geïndexeerd volgens de verhouding tussen de ABEX-index van de constructieprijzen van januari van het betrokken jaar en de ABEX-index van de constructieprijzen van januari 1998.
De Gouverneur kan, na eenparig en collegiaal raadgevend advies van de rectoren van de universitaire instellingen, de voormelde vervangingswaarde wijzigen.
Art. 19.De universitaire instellingen die het wensen, kunnen een begroting en een globale resultatenrekening voorleggen voor de begrotingen en de rekeningen van de gewone kosten van het onderwijs, het onderzoek en het bestuur en het patrimonium zonder bestemming. In dat geval : 1° worden de opbrengsten bedoeld bij artikel 5, 1°, a), b) en c) en 3°, a), b) en c) opgenomen in de rubrieken 1.I), 2.I), 3.I) 1.III), 2.III), 3.III); 2° worden de andere opbrengsten bedoeld bij artikel 5, 1°, d) en 3°, d) opgenomen in een enkele rubriek 4);3° worden de kosten en het resultaat globaal voorgesteld volgens de rubrieken vermeld in de tabel van de resultaatrekeningen voor de gewone kosten van het onderwijs, het onderzoek en het bestuur. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 20.§ 1. Voor het opmaken van de 1e balans volgens de datum vastgesteld krachtens artikel 24, worden de reeds vóór deze datum aangekochte vaste activa gevaloriseerd alsof de afschrijvingsregels bedoeld bij artikel 6, § 1, 7°, zouden toegepast geweest zijn sedert het dienstjaar dat overeenstemt met hun aankoop. Daarenboven wordt voor die vaste activa een « reserve voor de afschrijvingen van de vaste activa aangekocht vóór de datum van het opmaken van de 1e balans » op het passief van de balans geboekt. Tijdens de volgende dienstjaren mag die reserve geen dotaties toekennen, maar zij mag enkel opgebruikt worden tot wanneer zij volledig leeg is, om de afschrijving van deze vaste activa verder te zetten met overeenstemmende aanrekening van dotaties voor afschrijvingen op de resultatenrekeningen. Daartoe houden de universitaire instellingen een afschrijvingsplan voor elk element dat met die reserve te maken heeft ter beschikking van de commissaris en de afgevaardigden bedoeld bij artikel 15.
In afwijking van het voorgaande lid, in geval van vaste activa aangekocht met leningen vóór de datum van het opmaken van de 1e balans, stemmen de uitgevoerde dotaties voor de afschrijvingen overeen met de terugbetalingen van betrokken leningen. § 2. Voor het opmaken van de 1e balans volgens de datum vastgesteld krachtens artikel 24, zijn de universitaire instellingen uitzonderlijk ertoe gemachtigd vaste activa die reeds werden aangekocht vóór de datum van het opmaken van de 1e balans te herwaarderen op basis van een algemene expertise van die vaste activa, om het voorlopig verlies op te slorpen dat zal voortvloeien uit de toepassing van de nieuwe regels ingevoerd door dit besluit. In de gevallen waar de herwaarderingen verband houden met vaste activa waarvoor afschrijvingen zijn bepaald, wordt er een « reserve voor afschrijvingen van de vaste activa die werden herwaardeerd tijdens het opmaken van de 1e balans » op het passief van de balans geboekt volgens de regels die identiek zijn met deze die bepaald zijn voor de in § 1 bedoelde reserve.
Art. 21.Voor het eerste dienstjaar waarin de universitaire instellingen de nieuwe bepalingen van dit besluit inzake budgettaire en boekhoudkundige aanrekeningen toepassen, overeenkomstig artikel 24, voegen zij bij hun begroting en rekeningen, ter vergelijking, de tabellen van de resultaten vermeld in bijlage I van dit besluit, buiten de voormelde nieuwe regels toegepast krachtens dit besluit. Zij geven bovendien in het bij artikel 10 bedoelde verslag, aan de hand van gecijferde gegevens, commentaar over de voornaamste redenen van de vastgestelde afwijkingen. Die afwijkingen worden niet in aanmerking genomen voor de goedkeuring van de begroting en de rekeningen bedoeld bij artikel 43, § 1 en § 2 van de wet.
Art. 22.Geen enkele prestatie ten bate van derden met inbegrip van de terbeschikkingstelling van de lokalen, materieel of diensten is toegelaten zonder de toestemming van het bevoegd beheersorgaan van de instelling. Dit orgaan stelt de regels op volgens welke die prestaties worden bezoldigd.
Art. 23.Het koninklijk besluit van 15 december 1977 houdende vaststelling van de aanvullende regels voor het opmaken en de vorm van de begroting en de rekeningen van de universitaire instellingen en het koninklijk besluit van 8 april 1976 tot vaststelling van de samenstellende elementen van de ontvangsten en uitgaven van het patrimonium van de universitaire instellingen, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 20 februari 1978, 3 augustus 1982 en 5 juni 1987, worden opgeheven.
Art. 24.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1999, behoudens de nieuwe bepalingen van dit besluit inzake budgettaire en boekhoudkundige aanrekeningen t.o.v. deze die vroeger door de universitaire instellingen toegepast werden en inzonderheid artikel 4, artikel 5, 4°,lid 2, artikel 5, 6°, leden 2, 4 en 6, artikel 6, § 1, 7°, buiten wat de overdrachtkosten betreft, artikel 6, § 2 en § 3, artikel 7, 2°, b) wat de waardeverminderingen betreft, artikel 7, 3° wat de afschrijvingen en de waardeverminderingen betreft, artikel 9, die in werking treden tussen 1 januari 1999 en 1 januari 2002 de dag die enkel van de vrije keuze van de universitaire instellingen afhangt.
Art. 25.De Minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 12 april 1999.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, W. ANCION
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 12 april 1999 tot vaststelling van de regels voor het opmaken en de vorm van de begrotingen en rekeningen van de universitaire instellingen.
De Minister van Hoger Onderwijs, W. ANCION