gepubliceerd op 05 november 1998
Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot bepaling van de lichamelijke geschiktheid vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
8 JUNI 1998. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot bepaling van de lichamelijke geschiktheid vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel van de hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap
De Regering van de Franse Gemeenschap, Gelet op het decreet van 25 juli 1996 betreffende de opdrachten en de betrekkingen van de Hogescholen ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, inzonderheid op artikel 11, lid 1, 4°, b en artikel 12, 4°;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven 23 januari 1998;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting;
Gelet op het protocol van 23 februari 1998 waarin de besluiten van de onderhandelingen geleid binnen de sectorcomités IX en C II vervat zijn;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 27 april 1998, met toepassing van artikel 84, lid 1, 1E van de wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen;
Gelet op de beraadslaging van de Regering van 8 juni 1998, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Alvorens als tijdelijke voor een onbepaalde duur aangesteld of aangeworven te worden in een Hogeschool ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, dient iedere persoon een medisch onderzoek te ondergaan ingericht door de administratieve gezondheidsdienst. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden en nadere regels voor de toelaatbaarheid
Art. 2.Onverminderd de bijzondere bepalingen waarin voorzien wordt ter uitvoering van de wet van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, wordt geacht niet te voldoen aan het medisch onderzoek de kandidaat die aan een gebrekkigheid of een aandoening lijdt die niet in overeenstemming te brengen is met de normale uitoefening van het te begeven ambt.
Art. 3.Indien de administratieve gezondheidsdienst niet met zekerheid over de lichamelijke geschiktheid van de kandidaat heeft kunnen oordelen, kan deze onder voorbehoud toelaatbaar verklaard worden. Hij kan aangewezen worden als tijdelijke voor een onbepaalde duur en in vast verband genoemd worden. Vanuit het standpunt van de lichamelijke geschiktheid wordt hij onder voorbehoud toegelaten.
Art. 4.De kandidaat die aan een in haar ontwikkelingsfase of voor herhaling vatbaar zijnde aandoening lijdt, die het normaal uitoefenen van het te begeven ambt zou kunnen belemmeren, wordt afgewezen.
Zodra vastgesteld wordt dat de aandoening waaraan de kandidaat lijdt geen enkel gevaar van besmetting inhoudt en dat zijn indienststelling zijn genezing niet in de weg kan staan of aanzienlijk vertragen, kan hij onder voorbehoud toelaatbaar verklaard worden.
Art. 5.Op aanvraag van de Inrichtende Macht wordt het als tijdelijke voor een onbepaalde duur aangewezen of in vast verband genoemd personeelslid, bedoeld bij artikel 3, aan een nieuw onderzoek minstens een maal om de zes maand onderworpen. De administratieve gezondheidsdienst kan hem vroeger oproepen om een dergelijk onderzoek te ondergaan.
Art. 6.Op aanvraag van de Inrichtende Macht wordt de afgewezen kandidaat opnieuw onderzocht bij het verstrijken van de door de administratieve dienst vastgestelde termijn.
Wanneer minstens zes maanden verlopen zijn sedert het vorig onderzoek, kan de kandidaat op eigen initiatief aanvragen, via zijn Inrichtende Macht, opnieuw onderzocht te worden.
Art. 7.De totale duur van de afwijzing of van de met voorbehoud toegekende toelaatbaarheid mag een periode van vijf jaar niet overschrijden, te rekenen vanaf het eerste medisch onderzoek.
Art. 8.Indien bij het verstrijken van de periode van vijf jaar bedoeld bij artikel 7 het personeelslid of de kandidaat niet definitief ongeschikt werd verklaard door de administratieve gezondheidsdienst, wordt hij geacht over de vereiste lichamelijke geschiktheid te beschikken.
Indien tijdens of bij het verstrijken van de periode van vijf jaar bedoeld bij artikel 7 het voor een onbepaalde duur als tijdelijke aangesteld of in vast verband genoemd personeelslid, onder voorbehoud toegelaten overeenkomstig artikel 3, definitief ongeschikt wordt verklaard door de administratieve gezondheidsdienst, wordt hij van ambtswege ontslagen. HOOFDSTUK III. - Medische onderzoekingen
Art. 9.De medische onderzoekingen gebeuren in de medische centra van de administratieve gezondheidsdienst.
Om verwisselingen van personen te vermijden, wordt door de onderzoekende artsen het vertoon van de identiteitskaart vereist. Het protocol van onderzoek vermeldt het nummer van deze kaart en de gemeente die ze uitgereikt heeft.
Art. 10.De kandidaten worden door de administratieve gezondheidsdienst opgeroepen om het medisch onderzoek te ondergaan.
Indien, zonder geldige reden, er geen gevolg wordt gegeven aan twee elkaar opvolgende oproepingen, waarbij de tweede geschiedt bij een ter post aangetekende brief, wordt de Minister ervan op de hoogte gebracht door de administratieve gezondheidsdienst.
Bij gebrek aan reden waarvan de geldigheid door de Minister wordt beoordeeld, wordt door deze laatste de kandidatuur ingediend door betrokkenen geweigerd.
Art. 11.Een identiteitsverklaring vergezeld van een vragenlijst betreffende zijn verleden en huidige gezondheidstoestand wordt door de kandidaat ingevuld en ondertekend.
Op de keerzijde van de identiteitsverklaring maakt de arts een samenvatting van zijn onderzoek en besluit tot toelaatbaarheid, toelaatbaarheid onder voorbehoud, afwijzing of niet-toelaatbaarheid van de kandidaat.
Art. 12.De administratieve gezondheidsdienst geeft kennis aan betrokkene van de besluiten van het medisch onderzoek. Het protocol van dit onderzoek wordt bewaard in de dossiers van deze dienst. Deze deelt de kandidaat niet mede de redenen die aan de beslissing ten grondslag liggen.
Wanneer het besluit, zonder enig voorbehoud, gunstig is voor de kandidaat, wordt de Minister er onmiddellijk van op de hoogte gebracht.
Art. 13.Indien de arts tot niet-toelaatbaarheid, afwijzing of toelaatbaarheid onder voorbehoud van de kandidaat besluit, kan deze laatste, binnen de tien dagen van de kennisgeving van deze beslissing, vragen de redenen waarop deze beslissing steunt aan een arts van zijn keuze te laten mededelen. Deze arts kan, binnen de tien dagen die volgen op de mededeling van deze redenen, een onderzoek aanvragen in raadpleging met de arts die de beslissing heeft genomen; ook kan hij een verslag toesturen dat de aangevoerde redenen weerlegt aan deze arts.
Indien de kandidaat geen aanvraag, bedoeld bij lid 1, indient binnen de gegeven termijn, wordt de beslissing van de onderzoekende arts aan de Minister toegezonden.
Art. 14.Indien de onderzoekende arts en de arts gekozen door de kandidaat akkoord gaan, wordt het besluit van het medisch onderzoek ofwel behouden, ofwel dienovereenkomstig gewijzigd.
In geval van onenigheid tussen deze artsen of indien de arts waarop de kandidaat een beroep heeft gedaan aan de voorschriften bedoeld bij artikel 13 niet voldoet, wordt door de administratieve gezondheidsdienst het dossier van ambtswege overgezonden naar het college van artsen ingericht binnen de administratieve gezondheidsdienst om de vereiste lichamelijke geschiktheid van de kandidaten tot sommige betrekkingen in openbare diensten. Dit college neemt de beslissing.
Art. 15.Bij zijn verschijning voor het college van artsen kan de kandidaat aanvragen om bijgestaan te worden door zijn arts, die, in dat geval, om advies wordt gehoord.
Art. 16.Er wordt aan de kandidaat en aan de Minister kennis gegeven van het definitief advies, of het uit het akkoord van de onderzoekende arts met de arts van de kandidaat voortkomt of het genomen werd door het college van artsen.
Op de keerzijde van de identiteitsverklaring waarvan sprake bij artikel 11 wordt melding gemaakt van dit advies.
Art. 17.De honoraria van de behandelende arts waarvan de bijstand werd gevraagd met toepassing van de artikelen 13, 14 en 15 worden ten laste gebracht van de kandidaat indien de eindbeslissing niet tot een onder voorbehoud toelaatbaarheid concludeert. HOOFDSTUK IV. - Overgangsbepaling
Art. 18.In afwijking van artikel 1 dienen de personeelsleden die, voor de inwerkingtreding van dit besluit, voldeden, naargelang het geval, aan de bepalingen van artikel 31, 7° van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, van artikel 42, 7° van het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs of van artikel 30, 6° van het decreet van 6 juni 1994 tot vaststelling van de rechtspositie van de gesubsidieerde personeelsleden van het officieel gesubsidieerd onderwijs, niet een nieuw onderzoek ondergaan ingericht door de administratieve gezondheidsdienst. HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 19.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 20.De Minister tot wiens bevoegdheid het Hoger Onderwijs behoort, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 8 juni 1998.
Vanwege de Regering van de Franse Gemeenschap : De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION