gepubliceerd op 31 oktober 2003
Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut
17 JULI 2003. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en van bepaalde organismen van openbaar nut
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 54, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990 en 16 juli 1993;
Gelet op het decreet van 19 juni 1990 houdende oprichting van een Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de personen met een handicap, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij het decreet van 29 juni 1998;
Gelet op het decreet van 16 december 1991 betreffende de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s, inzonderheid op artikel 24, § 1, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2000;
Gelet op het decreet van 17 januari 2000 tot oprichting van een Dienst voor arbeidsbemiddeling, inzonderheid op artikel 1;
Gelet op het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren, gewijzigd bij de besluiten van de Regering van 27 april 2000, 18 februari 2002, 18 november 2002 en 22 februari 2003;
Gelet op het protocol nr. S6/2002 van het Sectorcomité XIX van de Duitstalige Gemeenschap van 9 juli 2002;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 15 juli 2002;
Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel, gegeven op 15 juli 2002;
Gelet op de beraadslaging van de Regering betreffende de aanvraag aan de Raad van State om binnen een termijn van ten hoogste één maand een advies uit te brengen;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 34.173/3, gegeven op 26 november 2002 met toepassing van artikel 84, lid 1, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op het contractueel personeel, hierna « contractuele personeelsleden » genoemd, van de volgende instellingen : 1° het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap; 2° het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de K.M.O.'s; 3° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor de Personen met een Handicap;4° de Dienst voor Arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap. Indienstnemingsprocedure
Art. 2.§ 1. Vóór de indienstneming bij arbeidsovereenkomst wordt een openbaar oproep tot de kandidaten bekendgemaakt.
In afwijking van het eerste lid is een oproep tot de kandidaten niet noodzakelijk : 1° bij indienstneming voor een tewerkstelling die overeenstemt met minder dan één derde van een voltijdse betrekking;2° bij indienstneming met toepassing van de artikelen 4 en 5 voor ten hoogste drie maanden. § 2. De selectie van de kandidaten gebeurt op basis van materiële criteria m.b.t. de geschiktheid voor de uitoefening van de functie.
De Regering resp. de beheerraad stelt een examencommissie samen die de geschiktheid van de kandidaten beoordeelt. Te dien einde stelt de examencommissie een ad-hoc examenreglement op rekening houdend met de uit te oefenen functie. De examencommissie maakt een klassement op en stelt de uitgekozen kandidaten ter indienstneming voor.
Arbeidsovereenkomst en proeftijd
Art. 3.§ 1. Elke indienstneming gebeurt op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst.
De secretaris-generaal resp. de afgevaardigd directeur staan voor de indienstneming in weddeschalen van de niveaus IV en III in en bepalen tegelijk het aantal indienstnemingen en één der in hoofdstuk II vermelde overeenkomstencategorieën.
De Regering resp. de beheerraad staan voor de indienstneming in weddeschalen van de niveaus II, II+ en I in. § 2. Beloopt de duur van de arbeidsovereenkomst meer dan zes maanden, dan wordt een proeftijd in de overeenkomst ingevoegd.
De proeftijd beloopt voor de arbeider 14 dagen en voor de bediende een maand. Met uitzondering van de in artikelen 4 en 5 vermelde arbeidsovereenkomsten bevatten de arbeidsovereenkomsten met weddeschalen van het niveau I een proeftijd van zes maanden. HOOFDSTUK II. - Categorieën inzake indienstneming bij arbeidsovereenkomst Vervanging
Art. 4.Voor de duur van de voorlopige vol- of deeltijdse afwezigheid van een personeelslid kan een vervanger bij wege van een vervangingsovereenkomst in dienst genomen worden. De indienstneming gebeurt ten hoogste in de weddeschaal van de aanwervingsgraad van de loopbaan van het te vervangen personeelslid.
Uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften
Art. 5.Bij een indienstneming wegens uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften wordt dit in de betrokken arbeidsovereenkomst met redenen omkleed.
De arbeidsovereenkomst beloopt maximum twee jaar.
Bijkomende of specifieke opdrachten
Art. 6.Voor de ambten vermeld in de bijlage bij dit besluit kunnen arbeidsovereenkomsten afgesloten worden met het oog op de uitoefening van bijkomende of specifieke opdrachten.
Deskundigen en leidende functies
Art. 7.Opdrachten waarvoor, met het oog op de uitoefening van een leidende functie of van een expertenfunctie, een buitengewone vakkennis of een belangrijke beroepservaring vereist is, worden als zodanig in de arbeidsovereenkomst aangeduid. HOOFDSTUK III. - Bezoldiging Principe
Art. 8.§ 1. Het contractueel personeelslid wordt bezoldigd overeenkomstig de weddeschaal verbonden aan de aanwervingsgraad van een ambtenaar met een gelijkwaardig ambt, naar rata van zijn werktijd.
Het contractueel personeelslid verkrijgt ten hoogste de weddeschaal van het niveau waartoe zijn diploma hem toegang zou verlenen voor een aanwerving als ambtenaar.
De bezoldiging ligt nooit lager dan het gewaarborgd minimumloon, zoals bepaald in het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende toekenning van een gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de ministeries. § 2. Bovendien ontvangen de contractuele personeelsleden : 1° de periodieke verhogingen bepaald in de bedoelde weddeschaal;2° een vakantiegeld en een eindejaarstoelage onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren;3° een haard- of standplaatstoelage onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren;4° de toelagen, vergoedingen en premies onder dezelfde voorwaarden als een ambtenaar die hetzelfde ambt uitoefent. Uitzondering aan artikel 8
Art. 9.Contractuele personeelsleden die met toepassing van artikel 7 in dienst worden genomen, mogen overeenkomstig een hogere weddeschaal bezoldigd worden dan die bepaald in artikel 8, § 1; de weddeschaal die in het verdrag moet worden aangeduid, stemt overeen met een bestaande schaal van het niveau waarvoor het contractueel personeelslid een diploma kan voorleggen.
Geldelijke anciënniteit
Art. 10.De artikelen 72 tot 78 van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren, zijn mutatis mutandis van toepassing op de geldelijke anciënniteit.
Afschaffing van de carensdag
Art. 11.De carensdag waarin artikel 52, § 1, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voorziet, is niet toepasselijk.
Financiële valorisatie
Art. 12.Na vier jaar geldelijke anciënniteit bij de in artikel 1 vermelde instellingen verkrijgt het contractueel personeelslid dat overeenkomstig de weddeschaal verbonden aan een aanwervingsgraad bezoldigd wordt, de weddeschaal van de eerste bevorderingsgraad van dezelfde loopbaan. HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen, wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen Ziekteverlof bij arbeidsongeval
Art. 13.Inzake ziekteverlof wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte geldt voor de contractuele personeelsleden dezelfde regeling als voor de ambtenaren.
Behoud van de verworven rechten
Art. 14.Indien de bezoldiging toegekend met toepassing van de bepalingen van dit besluit lager is dan degene die het contractueel personeelslid op het ogenblik van de inwerkingtreding van voorliggend besluit ontvangt, dan blijft het deze hogere bezoldiging genieten totdat het met toepassing van de bepalingen van dit besluit een ten minste gelijke bezoldiging verkrijgt.
Wijzigingsbepaling
Art. 15.Artikel 3, § 1, lid 2, van het besluit van de Regering van 27 december 1996 houdende organisatie van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en houdende regeling van de aanwerving, de loopbaan en de bezoldiging van de ambtenaren wordt door de volgende bepaling vervangen : « In afwijking van het eerste lid kunnen echter personen, in de volgende gevallen, als contractuelen in dienst worden genomen bij arbeidsovereenkomst : 1° om ambtenaren bij vol- of deeltijdse afwezigheid te vervangen;2° om aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de tijd beperkte acties hetzij voor een buitengewone toename van het werk;3° om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen, waarvan de lijst door de Regering wordt vastgelegd;4° om een leidende functie of een expertenfunctie uit te oefenen waarvoor een buitengewone vakkennis of een belangrijke beroepservaring vereist is.» Overgangsbepaling
Art. 16.Artikel 5, lid 2, is niet toepasselijk op de dienovereenkomstige overeenkomsten die vóór de inwerkingtreding van voorliggend besluit afgesloten werden.
Artikel 8, § 1, lid 2, is niet toepasselijk op de overeenkomsten die vóór de inwerkingtreding van voorliggend besluit afgesloten werden.
Inwerkingtreding
Art. 17.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van artikel 12, dat op 1 januari 2001 uitwerking heeft.
Uitvoering
Art. 18.De Minister-President, bevoegd inzake Begroting en Personeel, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 17 juli 2003.
De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme, B. GENTGES De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. NIESSEN
Bijlage bij het besluit van 17 juli 2003 Personeel dat bijkomende of specifieke opdrachten uitoefent 1° schoonmaakpersoneel;2° personeel belast met het onthaal en met de behandeling van de telefonische oproepen;3° messbedienden en personeel belast met de vergaderzalen;4° personeel belast met het onderhoudswerk;5° huismeester;6° leden van het personeel van de Dienst voor Kind en Gezin;7° maatschappelijke werkers bij de Afdeling Gezin, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden;8° leden van het personeel van het Centrum der Media van de Duitstalige Gemeenschap;9° animators bij het Sport-, vrijetijds- en toerismecentrum van Worriken;10° personen belast met een tijdelijke opdracht. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 17 juli 2003.
Eupen, 17 juli 2003.
De Minister-President, Minister van Werkgelegenheid, Gehandicaptenbeleid, Media en Sport, K.-H. LAMBERTZ De Minister van Onderwijs en Vorming, Cultuur en Toerisme, B. GENTGES De Minister van Jeugd en Gezin, Monumentenzorg, Gezondheid en Sociale Aangelegenheden, H. NIESSEN