Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Regering Van De Duitstalige Gemeenschap van 24 juni 1999
gepubliceerd op 17 februari 2000

Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de opvang van jonge kinderen

bron
ministerie van de duitstalige gemeenschap
numac
1999033108
pub.
17/02/2000
prom.
24/06/1999
ELI
eli/besluit/1999/06/24/1999033108/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JUNI 1999. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de opvang van jonge kinderen


De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op het decreet van 9 mei 1988 tot oprichting van een Fonds voor Kinderwelzijn, tot overname van sommige personeelsleden van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn alsmede tot regeling van het herbergen van kinderen onder de zeven jaar, inzonderheid op artikel 1, derde lid, 5°;

Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 9 juni 1999;

Gelet op het gunstig advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 juni 1999;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 4 juli 1989;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat voorliggend besluit onverwijld moet worden aangenomen daar de bestaande regeling aan de ontwikkeling inzake opvang van de jonge kinderen moet worden aangepast om een volledige juridische basis voor alle nieuwe reeds bestaande structuren te scheppen en de wijzigingen enkele maanden van tevoren aan de betrokkenen moeten worden medegedeeld;

Op de voordracht van de Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit verstaat men onder : 1° jonge kinderen : kinderen onder de drie jaar;2° dienst voor onthaalmoeders : instelling die vooral voor de opvang van de jonge kinderen door onthaalmoeders zorgt, tenminste 25 onthaalmoeders tewerkstelt en ten minste 50 jonge kinderen regelmatig ontvangt;3° onthaalmoeders : natuurlijke persoon die in opdracht van een dienst voor onthaalmoeders bij voorrang jonge kinderen opvangt;4° kribbe : opvanginrichting voor jonge kinderen met een minimale opnamecapaciteit van 18 plaatsen heeft;5° projecten : de opdracht of de activiteit omschreven in een overeenkomst gesloten tussen de Regering en een natuurlijke of rechtspersoon en verricht in het kader van de opvang van jonge kinderen;6° persoon belast met de opvoeding : persoon die krachtens de burgerlijke wetgeving, een mandaat of een van overheidswege genomen beslissing bevoegd is om in het belang van het kind te handelen;7° buitenschoolse opvang : de opvang van kinderen tussen 3 en 7 jaar vóór of na de school, op woensdagnamiddag en tijdens de schoolvakantie; 8° D.K.F. : "Dienst für Kind und Familie" (Dienst voor kind en gezin) van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap; 9° Minister : de bevoegde Minister van de Duitstalige Gemeenschap.

Art. 2.De inrichtende machten van de instellingen bedoeld in artikel 1, 2° en 4° moeten : - een vereniging zonder winstoogmerk of een openbare instelling zijn; - in het kader van voorliggend besluit door de Regering erkend zijn voor de uitoefening van hun werkzaamheden.

De duur van de erkenning beloopt ten hoogste 6 jaar en kan worden verlengd. De aanvraag om verlenging moet ten vroegste 6 maanden en ten laatste drie maanden vóór het verstrijken van de erkenningstermijn worden ingediend. Zijn wijzigingen opgetreden, dan worden de in de artikelen 6, § 1 resp. 29, § 1 bepaalde documenten bijgevoegd.

Art. 3.Elke persoon belast met de opvoeding heeft toegang tot de opvang geregeld in het kader van dit besluit, met voorrang voor de kinderen wier ouders een beroepsactiviteit uitoefenen, een opleiding volgen of die om sociale of gezondheidsredenen niet voor kinderen kunnen zorgen.

Elk kind worden onafhankelijk van ras, nationaliteit, geslacht, geloof of overtuiging optimale mogelijkheden en kansen tot ontplooiing aangeboden, waarbij zijn geestelijke en motorische ontwikkeling, zijn creativiteit en zijn bevoegdheid om relaties aan te knopen bevorderd worden.

Art. 4.Onverminderd tegenstrijdige dwingende wetsbepalingen moeten de personen die hun medewerking verlenen voor de uitvoering van voorliggend besluit deelnemen de feiten vertrouwelijk behandelen die hen bij de uitoefening van hun opdracht toevertrouwd worden.

Art. 5.Het toezicht op de opgevangen kinderen wordt door personen gehouden wier inzichten, attitudes en vaardigheden in het omgaan met de kinderen gecontroleerd werden en die bewust en passend pedagogisch handelen. HOOFDSTUK II. - Dienst voor onthaalmoeders Afdeling 1. - Erkenning

Art. 6.§ 1. Om erkend te worden dient de inrichtende macht van de dienst voor onthaalmoeders, hierna "dienst" genoemd, een aanvraag bij de Minister in waarbij volgende documenten gevoegd worden : 1° de identiteit van de aanvrager;2° de statuten van de rechtspersoon;3° het bewijs dat er een behoefte aan opvang bestaat, rekening houdend met de geografische, demografische en socio-economische gegevens;4° de identiteit en de kwalificatie van de personen belast met de begeleiding van de onthaalmoeders alsmede die van het administratief personeel;5° de aangevraagde opnamecapaciteit en het aantal onthaalmoeders die moeten worden erkend;6° het financieringsplan; 7° het omstandig pedagogisch concept waarin o.a. het doel, het beoogde toezicht, de beschrijving van de infrastructuur, de functiebeschrijving m.b.t. het personeel en de beschrijving van de samenwerking met de persoon belast met de opvoeding en de andere instellingen nauwelijks uitgelegd worden; 8° het huishoudelijk reglement waarin de contractmodaliteiten, de werking en de door de dienst beoogde gezondheidsbevordering uitgelegd worden. Wijzigingen m.b.t. gegevens vermeld in deze documenten moeten de D.K.F. binnen de vijf dagen medegedeeld worden. § 2. De Minister beslist op advies van de D.K.F. over de aanvraag om erkenning. De beslissing tot erkenning vermeldt het aantal erkende onthaalmoeders alsmede de personeelssleutel vastgelegd overeenkomstig artikel 12, § 1.

Art. 7.De dienst moet ten minste 25 onthaalmoeders tewerkstellen en ten minste 50 jonge kinderen regelmatig ontvangen.

De dienst kan bij de Minister een aanvraag indienen met het oog op de erkenning van bijkomende onthaalmoeders.

De dienst moet ten minste over het personeel beschikken dat in artikel 12 bepaald wordt.

Art. 8.Wordt er aan de bepalingen van voorliggend besluit niet voldaan, dan kan de Minister op advies van de D.K.F. de erkenning intrekken en/of de subsidiëring geheel of gedeeltelijk schorsen of verminderen. Afdeling 2. - Opvang

Art. 9.§ 1. Er moet van maandag tot vrijdag tijdens ten minste 10 uren per dag voor de opvang gezorgd worden, en dit gedurende 220 werkdagen per kalenderjaar.

In specifieke situaties en noodgevallen kan de opvang van de kinderen 's nachts of op de zaterdagen, zondagen of feestdagen plaatsvinden. § 2. De dienst kan een buitenschoolse opvang organiseren op voorwaarde dat : - de voorrang gegeven wordt aan de begeleidingsopdracht m.b.t. de jonge kinderen. Bij de buitenschoolse opvang wordt de voorrang verleend aan de gezinnen waarvan de jonge kinderen al opgenomen worden of zijn; - het bepaalde "opvangkapitaal" en de maximale opnamecapaciteit worden in acht genomen; - de onthaalmoeders mogen vrij beslissen of ze al dan niet voor een buitenschoolse opvang zorgen. § 3. Kinderen die licht ziek zijn, kunnen opgenomen worden voor zover deze kinderen andere kinderen die de onthaalmoeder zijn toevertrouwd geen risico laten lopen.

In twijfelgevallen kan de dienst een medisch attest verlangen en/of de D.K.F. raadplegen.

Als een kind om gezondheidsredenen langer dan twee dagen afwezig is, kan de dienst voordat hij het kind weer opneemt, een medisch attest verlangen dat bewijst dat het betrokken kind voor de andere niet besmettelijk is.

Art. 10.De dienst zorgt : 1° voor de ontvangst en de rechtstreekse follow-up van de aanvragen om opvang;2° ervoor dat elke onthaalmoeder over een "opvangkapitaal" van ten hoogste 80 dagen per maand beschikt voor alle haar toevertrouwde kinderen;3° indien mogelijk, voor de continuïteit van de opvang van het kind bij tijdelijke onbeschikbaarheid van de onthaalmoeder;4° voor de voortgezette psycho-sociale begeleiding van de opgevangen kinderen wat hun ontplooiing, hun opvoeding en hun gezondheid betreft;5° de begeleiding en de voortgezette opleiding van de onthaalmoeders. Ten hoogste mag een onthaalmoeder gelijktijdig drie kinderen onder drie jaar en in het geheel vijf onder zeven jaar opnemen, waarbij haar eigen kinderen in de maximale opnamecapaciteit meegerekend worden als ze aan de voorwaarden qua leeftijd beantwoorden.

De dienst kan de onthaalmoeders tijdelijk toelaten het toegekende "opvangkapitaal" en de opnamecapaciteit te verhogen.

Art. 11.Het personeel van de dienst wisselt regelmatig gegevens uit met de personen belast met de opvoeding van de kinderen. Het roept al deze personen ten minste één keer per jaar samen om hun standpunt in het pedagogisch concept te kunnen inbouwen.

De personen belast met de opvoeding verkrijgen schriftelijk alle nodige inlichtingen over de werking van de dienst.

De maatschappelijk werker/de sociaal verpleger toegewezen aan de persoon belast met de opvoeding moet ten minste één keer per week, per telefoon, ter hare beschikking staan tijdens de vooraf bepaalde tijdperken om haar inlichtingen te kunnen verstrekken en met haar over de problemen te discussiëren.

Het personeel informeert zich regelmatig over de levensomstandigheden van de kinderen, hun gedrag en hun voeding in samenwerking met de onthaalmoeders en de personen belast met de opvoeding en zorgt ervoor dat deze laatste personen aan de begeleidingsopdracht deelnemen.

De personen belast met de opvoeding worden regelmatig over de ontwikkeling van hun kind geïnformeerd op de door de dienst bepaalde wijze. Afdeling 3. - Bepalingen inzake personeel

Art. 12.§ 1. De dienst moet over vakpersoneel beschikken overeenkomstig volgende tabel waarvan de voorwaarden cumulatief zijn : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Elk personeelslid moet ten minste een halftijdse betrekking hebben.

Alle leden van het vakpersoneel moeten houder zijn van het diploma van maatschappelijk assistent of van sociaal verpleger.

De opdracht van het vakpersoneel bestaat er hoofdzakelijk in de onthaalmoeders te kiezen, de kinderen te plaatsen, de personen belast met de opvoeding te adviseren alsmede de onthaalmoeders te begeleiden en voor hun voortgezette opleiding te zorgen. § 2. De dienst beschikt over een secretariaat en biedt ten minste één keer per week "open" consulten aan.

De beambte bevoegd voor het secretariaat, die ten minste een halftijdse betrekking heeft, is houder van het diploma van het hoger secundair onderwijs. § 3. Jaarlijks in de loop van de maand februari dient de dienst een samenvattende lijst in met het personeel dat het voorafgaande jaar effectief tewerkgesteld is. Deze lijst moet de volgende persoonsgegevens opnemen : het geboortejaar, het diploma, de functie, de indiensttreding, de dienstanciënniteit, de arbeidsregeling, de toepasselijke barema's alsmede de brutowedde.

Elke wijziging qua personeel moet binnen de veertien dagen aan de D.K.F. medegedeeld worden. Afdeling 4. - Onthaalmoeders

Art. 13.Om als onthaalmoeder tewerkgesteld te worden moet de persoon : 1° ten minste 18 en ten hoogste 65 jaar oud zijn;2° zich onderworpen aan een bevoegdheidsselectie door de dienst.Deze procedure houdt rekening met de opvoedkundige bekwaamheid, de disponibiliteit, de hygiënische omstandigheden en de opnamemogelijkheden van de ruimten alsmede de bereidheid om samen te werken met de dienst en de personen belast met de opvoeding. De selectieprocedure moet vooraf door de D.K.F. goedgekeurd worden; 3° voor zichzelf en voor de meerderjarige personen die tot haar gezin behoren en/of met de opgenomen kinderen regelmatige contacten zullen hebben, een voor een openbaar bestuur bestemd getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen.Bij wijziging van de samenstelling van het gezin geldt deze verplichting ook voor elk nieuw gezinslid. In gerechtvaardigde gevallen kan de dienst te allen tijde opnieuw van de onthaalmoeders verlangen dat zij voor deze personen een getuigschrift van goed zedelijk gedrag voorleggen; 4° jaarlijks het bewijs leveren dat zij niet aan een besmettelijke longaandoening lijdt;5° het bewijs leveren dat zij en de vrouwelijke leden van haar gezin tegen rodehond ingeënt zijn, behoudens bij tegenstrijdig medisch attest; 6° het bewijs leveren dat haar eigen kinderen onder 7 jaar overeenkomstig de onderrichtingen van de D.K.F. ingeënt zijn; 7° in het bezit zijn van een vergunning uitgereikt door het bevoegde College van burgemeester en schepenen.

Art. 14.§ 1. De dienst moet t.o.v. de onthaalmoeders : 1° met hen een contract sluiten overeenkomstig de onderrichtingen van de D.K.F. Eens ondertekend wordt het contract aan de D.K.F. betekend; 2° hen in de uitvoering van hun opdracht ondersteunen en de contacten bevorderen/vergemakkelijken met de personen belast met de opvoeding;3° de uitrusting te hunner beschikking stellen die voor de opvang van jonge kinderen noodzakelijk is;4° te hunner gunst een verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid aangaan;5° voor hun voortgezette opleiding zorgen. Elke onthaalmoeder moet aan een voortgezette opleiding van ten minste 10 uur per jaar deelnemen. Die opleiding behandelt thema's zoals de gezondheidseducatie, de psychologie en de algemene opvoeding van het kind zoals de ontwikkeling van de taken van de onthaalmoeder. De thema's moeten de D.K.F. vóór het begin van de opleiding medegedeeld en door hem goedgekeurd worden. Te dien einde dient de dienst vóór het begin van elk semester een programma van de beoogde activiteiten in.

De dienst moet het programma m.b.t. bijkomende activiteiten inzake voortgezette opleiding 14 dagen vóór de bekendmaking ervan aan de D.K.F. meedelen. § 2. De plaatsing van de kinderen gebeurt door bemiddeling van de dienst. § 3. De maatschappelijk werker/de sociaal verpleger toegewezen aan de onthaalmoeder moet ten minste één keer per week, per telefoon, ter hare beschikking staan tijdens de vooraf bepaalde tijdperken om haar inlichtingen te kunnen verstrekken en met haar over de problemen te discussiëren.

Art. 15.In gerechtvaardigde gevallen en op verzoek van de dienst of van de persoon belast met de opvoeding moet de onthaalmoeder met de haar toevertrouwde kinderen bij het door de D.K.F. georganiseerd opsporingsonderzoek verschijnen. Afdeling 5. - Inschrijving - Kostenbijdrage

Art. 16.§ 1. Voor de opvang is de indiening van een aanvraag om opvang een vereiste.

Elke aanvraag om opvang wordt in een register opgenomen dat ten minste de identiteit en de leeftijd van het kind, de datum van de aanvraag om opvang en, desgevallend, de datum waarop het opvangcontract ondertekend wordt en de datum bepaald voor het einde van de opvang alsmede die gevraagd voor het begin van de opvang en die waarop de opvang werkelijk begint.

Ten laatste 8 weken vóór de gevraagde opvang is de dienst verplicht de persoon belast met de opvoeding mede te delen of een opvang op de gevraagde datum al dan niet mogelijk is.

Binnen één week na die verbintenis betaalt de persoon belast met de opvoeding een boekingsgeld bepaald overeenkomstig de Bijlage 2.

Het boekingsgeld wordt behouden als de persoon belast met de opvoeding haar aanvraag om opvang vóór de sluiting van het contract intrekt.

Bij het aflopen van het opvangcontract wordt het boekingsgeld terugbetaald of komt in mindering van de eventueel nog te betalen bedragen. § 2. Ten laatste 2 weken vóór het begin van de opvang sluit de dienst een opvangcontract met de persoon belast met de opvoeding, overeenkomstig de onderrichtingen van de D.K.F. De persoon belast met de opvoeding en de dienst kunnen bovenvermeld contract opzeggen mits een opzeggingstermijn van drie maanden.

Art. 17.§ 1. De kostenbijdrage van de persoon belast met de opvoeding voor het onthaal van hun kinderen door onthaalmoeders wordt berekend overeenkomstig de tabel van Bijlage 2.

Zij niet inbegrepen de kosten voor dieetvoeding, voor geneesmiddelen, voor luiers, voor poedermelk, voor niet gebruikelijke merkproducten noch de kosten voor "biologische voedingsmiddelen". § 2. Een halve plaatsingsdag duurt van 0 tot 5 uren, een hele plaatsingsdag 5 uren en meer.

Wat de buitenschoolse opvang betreft, stemt een opvang van 0 tot 3 uren overeen met 1/3 plaatsingsdag.

De toegepaste voet beloopt 100 % van de dagelijkse kostenbijdrage voor een hele plaatsingsdag, 60 % voor een halve plaatsingsdag en 33 % voor 1/3 plaatsingsdag buitenschoolse opvang, overeenkomstig de tabel van Bijlage 2.

Worden ten minste twee kinderen van de persoon belast met de opvoeding gelijktijdig opgenomen, onder wie één ten minste 3 jaar oud is, dan beloopt de bijdrage 100 % voor het kind dat in de loop van één maand de meeste plaatsingsdagen telt en 70 % voor het kind dat in de loop van dezelfde maand de minste plaatsingsdagen telt.

Worden twee kinderen onder drie jaar gelijktijdig opgenomen dan beloopt de kostenbijdrage per kind 70 % van de kostenbijdrage bepaald in het derde lid. Die vermindering geldt eveneens voor elk kind van een gezin dat fiscaal ten minste drie kinderen ten laste heeft.

Onder "gelijktijdige opvang" verstaat men de opvang door de kribbe en/of door de dienst voor onthaalmoeders.

Art. 18.§ 1. De kostenbijdrage wordt berekend op basis van de gecumuleerde maandelijkse netto-inkomsten van het gezin van de persoon belast met de opvoeding.

Worden in deze zin als "gezin" beschouwd de echtgenoten, de samenlevenden alsmede de alleenstaanden belast met de opvoeding van een kind.

Worden als inkomsten beschouwd : 1° het beroepsinkomen;2° de sociale uitkeringen zoals de uitkeringen wegens ziekte of invaliditeit, de pensioenen, de arbeidsongevallen- en -ziektenvergoedingen, de werkloosheidsuitkeringen, de gehandicaptenuitkeringen of de loopbaanonderbrekingsuitkeringen;3° het gewaarborgd inkomen, het wettelijk bestaansminimum, de tegemoetkomingen van het OCMW;4° de verkregen uitkeringen tot levensonderhoud. De referentiemaand voor de berekening van de kostenbijdrage is de maand november.

Een jaarlijkse aanpassing van de bijdrage gebeurt in januari.

De persoon belast met de opvoeding dient bij de ondertekening van het opvangcontract de dienovereenkomstige inkomstenbewijzen in.

In plaats van die bewijzen kan de dienst ook het laatste aanslagbiljet aanvaarden. In dat geval stemmen de inkomsten overeen met het netto belastbaar inkomen verhoogd met 20 %. Het inkomen opgenomen in het nieuwe aanslagbiljet wordt jaarlijks ten laatste op 1 juli in aanmerking genomen.

Het kinderbijslag en de studietoelagen worden niet in aanmerking genomen.

Slechts de werkelijk gestorte uitkeringen tot levensonderhoud mogen van het inkomen afgetrokken worden.

De dienst informeert de persoon belast met de opvoeding dat elke wijziging van het gezinsinkomen die ten minste 10 % van de overeenkomstig voorliggend artikel bepaalde inkomsten beloopt hem onmiddellijk moet worden medegedeeld. De dienst past de kostenbijdrage dienovereenkomstig aan vanaf de maand volgend op de wijziging.

Wordt een verhoging met ten minste 10 % van de inkomsten niet medegedeeld, dan past de dienst - zodra hij op de hoogte ervan is - de maximale voet van de in Bijlage 2 bepaalde kostenbijdrage toe, en dit met terugwerkende kracht vanaf het begin van de opvang. § 2. Worden de in § 1 bedoelde bewijzen niet voorgelegd, dan wordt de maximale kostenbijdrage gevraagd.

Art. 19.Wegens de bijzondere financiële situatie van de persoon belast met de opvoeding of als het gezinsinkomen lager is dan het wettelijk bestaansminimum, dan kan de dienst voor een maximale duur van drie maanden de kostenbijdrage dienovereenkomstig verminderen. De dienst onderzoekt de bijzondere financiële situatie.

Voor zover de in het eerste lid bedoelde situatie voortduurt, dient de dienst bij de D.K.F. - veertien dagen vóór het verstrijken van de voorgeschreven termijn - een met redenen omklede aanvraag in om een verlaagde bijdrage verder te kunnen toepassen.

Art. 20.In het kader van het opvangplan vastgelegd in het contract beschikt de persoon belast met de opvoeding, bij een opvang van 5 hele dagen per week, over een "krediet" van 35 vrije dagen per plaatsingsjaar voor de afwezigheid van het kind en de periodes waar de dienst vacantie heeft. Bij deeltijdse opvang worden de kredietdagen naar rato verminderd.

Een retributie ten belope van 60 % van de vastgelegde kostenbijdrage moet worden betaald als het kind langer dan de toegekende kredietdagen afwezig is, behoudens in geval van ziekte van de onthaalmoeder, voor de verlofdagen van de onthaalmoeder die tijdens de maanden juli en augustus meer dan 4 weken bedragen, of ingeval van opneming van het kind in een ziekenhuis. Afdeling 6. - Financiële bepalingen

Art. 21.De onthaalmoeder verkrijgt van de dienst een vergoeding van 440 frank per hele plaatsingsdag en van 264 frank per halve plaatsingsdag. Voor 1/3 dag buitenschoolse opvang verkrijgt de onthaalmoeder 147 frank.

De vergoeding wordt met 50 % verhoogd telkens als artikel 24, § 2 toegepast wordt.

Wordt artikel 20, lid 2 toegepast, dan verkrijgt de onthaalmoeder een vergoeding van 220 frank per hele plaatsingsdag, 110 frank per halve plaatsingsdag en 73 frank voor 1/3 dag buitenschoolse opvang.

Art. 22.Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen verleent de Regering, overeenkomstig volgende bepalingen, toelagen voor de aanneembare kosten m.b.t. het personeel, de opvang, het beheer en de voortgezette opleiding.

Art. 23.§ 1. Met inachtneming van de personeelssleutel bepaald in artikel 12, § 1, worden slechts in aanmerking genomen voor de subsidiëring van de personeelskosten de personeelsleden die houder zijn van de in voorliggend besluit vastgelegde diploma's. De werkelijke functie van de verschillende personeelsleden is beslissend voor de subsidiëring. § 2. Voor het vakpersoneel bedoeld in artikel 12, §1, verkrijgt de dienst een forfaitaire toelage bepaald overeenkomstig de Bijlage 1, I. Die toelage is samengesteld uit de volgende forfaitaire bedragen : de doorsnede van de brutowedde verhoogd met het overeenstemmend dubbel vakantiegeld, het aanvullend dubbel vakantiegeld, de eindejaarspremie, de werkgeversbijdragen en andere loonkosten. Die doorsnede wordt per periode van 5 jaar dienstanciënniteit berekend.

Om de dienstjaren te berekenen worden de beroepsactiviteiten die bij de indiensttreding in het kinderwerk gepresteerd zijn volledig in aanmerking genomen. De andere beroepsactiviteiten worden voor de helft in aanmerking genomen.

Jaarlijks in januari en in juli stelt de D.K.F. op basis van de door de dienst ingediende documenten een bericht op wat de onthaalmoeders betreft die kinderen werkelijk opnemen. Indien de toestand met de in artikel 12, § 1 bepaalde personeelssleutel niet overeenstemt, dan mag de subsidiëring verminderd worden zes maanden nadat de feiten vastgesteld werden. § 3. Wat de in artikel 12, § 2 bedoelde beambte betreft, verkrijgt de dienst - als hij ten minste 60 onthaalmoeders tewerkstelt - de forfaitaire toelage voor den halve betrekking, zoals bepaald in bijlage 1, II. Van 1 januari 1998 tot 30 juni 1999 stemt die forfaitaire toelage overeen met degene voor de secretariaatsbeambte met een halftijdse betrekking overeenkomstig bijlage 1, IV. Bij de indiensttreding wordt de dienstanciënniteit van de beambte, in geval van voorafgaande beroepsactiviteit, voor de helft in aanmerking genomen. § 4. Voor het vakpersoneel met een voltijdse betrekking wordt een forfaitair bedrag van 2.930 frank per maand toegekend voor de reiskosten. Bij deeltijdse tewerkstelling wordt het bedrag naar rato verminderd. § 5. De §§ 2 en 3 van voorliggend artikel hebben uitwerking op 1 januari 1998, § 4 treedt in werking op 1 juli 1999.

Art. 24.§ 1. Wat de kosten voor het onthaal betreft, verkrijgt de dienst een toelage die overeenstemt met het verschil tussen de dagelijkse vergoeding van de onthaalmoeders, bepaald in artikel 21, en de kostenbijdrage van de personen belast met de opvoeding, met inbegrip van de retributie waarin artikel 20 voorziet. § 2. Voor het onthaal van gehandicapte kinderen mag de dienst een bijkomende toelage verkrijgen ten belope van 50 % van de in artikel 21 bedoelde dagelijkse vergoeding, als zij bijzondere zorgen, een meer intensief toezicht en een grotere aandacht nodig hebben.

Te dien einde dienen de diensten een individuele aanvraag om beslissing in bij de D.K.F., samen met een door een gespecialiseerde instelling of een geneesheer-specialist uitgebracht advies of, desgevallend, met een sociaal verslag.

Art. 25.Voor de technisch-administratieve kosten wordt een toelage van 28,5 frank per kind voor elke plaatsingsdag en/of dag waarvoor een retributie moet worden betaald.

Art. 26.§ 1. Voor de organisatie van de in artikel 14, § 1 bedoelde voortgezette opleiding van de onthaalmoeders en als de ter zake opgelegde verplichtingen nagegaan zijn, verkrijgt de dienst een jaarlijks forfaitair bedrag van ten minste 50.000 frank op voorlegging van bewijsstukken. Voor de deelneming van de onthaalmoeders aan deze voortgezette opleiding en als de ter zake opgelegde verplichtingen nagegaan zijn, verkrijgt de dienst per onthaalmoeder een jaarlijks forfaitair bedrag van 1.500 frank dat de onthaalmoeders moet worden uitbetaald.

Voor de organisatie van de voortgezette opleiding van het vakpersoneel verkrijgt de dienst een jaarlijks forfaitair bedrag van 30.000 frank.

Om deze toelagen m.b.t. de voortgezette opleiding te kunnen genieten moet de dienst, op het einde van elk jaar, de D.K.F. een lijst voorleggen met de deelnemers aan de tijdens het aflopende jaar georganiseerde voortgezette opleidingen. § 2. Voorliggend artikel treedt in werking op 1 juli 1999.

Art. 27.De met toepassing van voorliggende afdeling toegekende toelagen worden onder volgende voorwaarden uitbetaald : - op het begin van de maand verkrijgt de dienst een voorschot ten belope van 90 % van de gemiddelde maandelijkse toelage die jaarlijks in januari op basis van de toelagen vastgelegd wordt die voor de eerste twee trimesters van het voorafgaande jaar uitbetaald werden; - het verschil tussen de voorschotten en de werkelijk uit te betalen toelage wordt om de drie maanden op voorlegging van de bewijsstukken betaald; - voor de diensten die na de inwerkingtreding van dit besluit erkend worden, wordt een eerste voorschot zes maanden na het begin van de werkzaamheden betaald. Dit voorschot wordt berekend op basis van de gemiddelde aanneembare kosten van de zes afgelopen maanden. Afdeling 7. - Financieel bestuur

Art. 28.Elk jaar in de maand november legt de dienst een budgettair voorstel aan de D.K.F. voor.

Elk jaar, ten laatste voor 31 mei, betekent de dienst de D.K.F. een afschrift van de balans en van de resultaatrekening van het voorafgaande jaar. HOOFDSTUK III. - Kribben Afdeling 1. - Erkenning en opdrachten

Art. 29.§ 1. Om erkend te worden, stuurt de inrichtende macht van de kribbe een aanvraag met volgende documenten aan de Minister : 1° de identiteit van de aanvrager;2° de statuten van de rechtspersoon;3° het bewijs dat er een behoefte aan opvang bestaat, rekening houdend met de geografische, demografische en socio-economische gegevens;4° de identiteit en de kwalificatie van de personen belast met het toezicht op de kinderen;5° de aangevraagde opnamecapaciteit;6° het financieringsplan; 7° het omstandig pedagogisch concept waarin o.a. het doel, het beoogde toezicht, de beschrijving van de infrastructuur, de functiebeschrijving m.b.t. het personeel en de beschrijving van de samenwerking met de persoon belast met de opvoeding en de andere instellingen nauwelijks uitgelegd worden; 8° het huishoudelijk reglement waarin de contractmodaliteiten, de werking en de door de kribbe beoogde gezondheidsbevordering uitgelegd worden. Wijzigingen m.b.t. gegevens vermeld in deze documenten moeten de D.K.F. binnen de vijf dagen medegedeeld worden. § 2. De kribbe moet een minimale opnamecapaciteit van 18 plaatsen hebben en over het personeel bepaald in artikel 35 beschikken. § 3. De Minister beslist op advies van de D.K.F. over de aanvraag om erkenning. De beslissing tot erkenning vermeldt de erkende opnamecapaciteit alsmede de personeelssleutel vastgelegd overeenkomstig artikel 35. Om de opnamecapaciteit te verhogen dient de erkende kribbe een met redenen omklede aanvraag bij de Minister in.

Art. 30.Wordt er aan de bepalingen van voorliggend besluit niet voldaan, dan kan de Minister op advies van de D.K.F. de erkenning intrekken en/of de subsidiëring geheel of gedeeltelijk schorsen of verminderen. Afdeling 2. - Opvang

Art. 31.Er moet van maandag tot vrijdag tijdens ten minste 10 uren per dag voor de opvang gezorgd worden, en dit gedurende 220 werkdagen per kalenderjaar.

Kinderen die licht ziek zijn, kunnen opgenomen worden voor zover deze kinderen andere kinderen die de onthaalmoeder zijn toevertrouwd geen risico laten lopen. Te dien einde kan de dienst een medisch attest verlangen. In twijfelgevallen beslist de voor de kribbe bevoegde geneesheer of het kind al dan niet blijven kan resp. opnieuw kan worden opgenomen.

De ouders verplichten er zich toe de kinderen overeenkomstig de onderrichtingen van de D.K.F. te laten inenten.

Art. 32.§ 1. Het personeel wisselt regelmatig gegevens uit met de personen belast met de opvoeding van de kinderen. De kribbe roept al deze personen ten minste één keer per jaar samen om hun standpunt in het pedagogisch concept te kunnen inbouwen.

De personen belast met de opvoeding verkrijgen schriftelijk alle nodige inlichtingen over de werking van de kribbe. § 2. Het personeel informeert zich regelmatig over de levensomstandigheden van de kinderen, hun gedrag en hun voeding in samenwerking met de onthaalmoeders en de personen belast met de opvoeding en zorgt ervoor dat deze laatste personen aan de begeleidingsopdracht deelnemen.

De personen belast met de opvoeding worden regelmatig over de ontwikkeling van hun kind geïnformeerd op de door de kribbe bepaalde wijze. Afdeling 3. - Bepalingen inzake lokalen en situatie

Art. 33.Het oord waar de kribbe gelegen is, moet aan volgende eisen voldoen : - gemakkelijke toegang voor het publiek; - verkeersveiligheid; - omgeving waar de kinderen zich thuis voelen; - spelmogelijkheden in openlucht.

Het gebouw moet aan de bepalingen beantwoorden die inzake brandbeveiliging van toepassing zijn.

Als de kribbe deel uitmaakt van een gebouw dat voor andere doeleinden bestemd is, dan moet ze over een gescheiden ingang beschikken.

De kribbe beschikt over haar eigen telefoonaansluiting.

Art. 34.§ 1. De totale minimale oppervlakte van de lokalen van de kribbe beloopt 12 m2 per "plaats", waarvan 5,5 à 6 m2 voor de spel-, de rust- en de eethoeken en 2 à 3 m2 voor de opvang en de zorgen.

In de lokalen bestemd voor het toezicht bedragen de openingen voor daglicht ten minste 1/6 van de oppervlakte. § 2. Alle lokalen moeten gemakkelijk kunnen worden gereinigd, over een voldoende verlichting, een goede luchtverversing en een goede verwarming beschikken.

In alle lokalen die voor de kinderen toegankelijk zijn, moet de vloerbekleding antislip zijn. § 3. Het rustlokaal is gescheiden van de andere lokalen. Indien zuigelingen opgenomen worden, dan moet in een gescheiden rustoppervlakte voorzien worden.

De inrichting van de keuken maakt een snelle en eenvoudige verdeling van het voedsel mogelijk.

Het lokaal bestemd voor de hygiënische zorgen is uitgerust met een voldoende aantal wastafels, babycommodes en aangepaste toiletten. § 4. De kribbe beschikt over een isoleerkamer met visueel contact voor het vakpersoneel. Afdeling 4. - Bepalingen inzake personeel

Art. 35.De kribbe moet over vakpersoneel beschikken overeenkomstig volgende tabel waarvan de voorwaarden cumulatief zijn : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Elk personeelslid moet ten minste een halftijdse betrekking hebben.

De maatschappelijk assistent/sociaal verpleger moet houder zijn van het dienovereenkomstig diploma van het hoger onderwijs. Hij is bij voorrang belast met het bestuur van de kribbe, de voortgezette opleiding van de kinderenverzorgers alsmede met de samenstelling van de ploegen. Hij dient als "tussenpersoon" tussen de dienst, de ouders en de kinderenverzorgers.

De kinderenverzorgers moeten houder zijn van het diploma van kinderenverzorger of een door de Duitstalige Gemeenschap erkende opleiding op het gebied van het toezicht op jonge kinderen met vrucht hebben beëindigd. De Minister kan andere diploma's toelaten als een opleiding of een voor de beoogde functie nuttige ervaring van ten minste één jaar kan bewezen worden. De kinderenverzorgers nemen deel aan een door de kribbe georganiseerde voortgezette opleiding. De bij de voortgezette opleiding behandelde thema's moeten de D.K.F. vóór het begin ervan medegedeeld en door hem goedgekeurd worden. Te dien einde dient de kribbe vóór het begin van elk semester een programma van de beoogde activiteiten in.

Art. 36.De D.K.F. stelt een geneesheer ter beschikking van de kribbe om voor de medisch-sociale follow-up van de kinderen te zorgen. De medisch-sociale follow-up bestaat er bij voorrang in : - medische raadgevingen aan het personeel te verstrekken wat het toezicht op zieke kinderen betreft; - een eerste onderzoek van het kind vóór het begin van de opvang door te voeren en bij twijfelgevallen een beslissing te nemen over het verblijf of de heropname van het kind; - in samenwerking met de D.K.F. opsporingsonderzoeken uit te voeren.

Art. 37.Jaarlijks in de loop van de maand februari dient de inrichtende macht een samenvattende lijst in met het personeel dat het voorafgaande jaar tewerkgesteld is. Deze lijst moet de volgende persoonsgegevens opnemen : het geboortejaar, het diploma, de functie, de indiensttreding, de dienstanciënniteit, de arbeidsregeling, de toepasselijke barema's alsmede de brutowedde.

Elke wijziging qua personeel moet binnen de veertien dagen aan de D.K.F. medegedeeld worden. Afdeling 5. - Inschrijving - Kostenbijdrage

Art. 38.Hoofdstuk II, afdeling 5, van voorliggend besluit is van toepassing. Afdeling 6. - Financiële bepalingen

Art. 39.Binnen de perken van de beschikbare begrotingsmiddelen verleent de Regering, overeenkomstig volgende bepalingen, toelagen voor de aanneembare kosten m.b.t. het personeel en de voortgezette opleiding.

Art. 40.§ 1. Met inachtneming van de personeelssleutel bepaald in artikel 35 worden slechts in aanmerking genomen voor de subsidiëring van de personeelskosten de personeelsleden die houder zijn van de in voorliggend besluit vastgelegde diploma's. De werkelijke functie van de verschillende personeelsleden is beslissend voor de subsidiëring. § 2. Voor het vakpersoneel bedoeld in artikel 35 wordt een forfaitaire toelage bepaald overeenkomstig de Bijlage 1, I en III, toegekend. Die toelage houdt rekening met de gegevens bedoeld in artikel 23, § 2, lid 2.

Indien de kinderenverzorger in het kader van maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid tewerkgesteld wordt, stemt de toelage overeen met het verschil tussen de in Bijlage 1, III vastgelegde barema's en de tegemoetkomingen van de openbare overheden.

Om de dienstjaren te berekenen worden de beroepsactiviteiten die bij de indiensttreding in het kinderwerk gepresteerd zijn volledig in aanmerking genomen. De andere beroepsactiviteiten worden voor de helft in aanmerking genomen. § 3. Voorliggend artikel treedt in werking op 1 juli 1999.

Art. 41.§ 1. Voor de organisatie van de in artikel 35 bedoelde voortgezette opleiding en als de ter zake opgelegde verplichtingen nagegaan zijn, verkrijgt de kribbe een jaarlijks forfaitair bedrag van ten hoogste 30.000 frank op voorlegging van bewijsstukken. Dit forfaitair bedrag bevat ook de kosten voor de voortgezette opleiding m.b.t medische vragen. § 2. Dit artikel treedt in werking op 1 juli 1999.

Art. 42.Voor de opvang van gehandicapte kinderen kan de kribbe, indien die kinderen bijzondere zorgen, een meer intensief toezicht en een grotere aandacht nodig hebben, een bijkomende toelage verkrijgen die per dag en per kind 220 frank voor een hele plaatsingsdag en 132 frank voor een halve plaatsingsdag beloopt. Te dien einde moet een aanvraag om beslissing bij de D.K.F. ingediend worden samen met een advies uitgebracht door een gespecialiseerde instelling of een geneesheer-specialist of, desgevallend, met een sociaal verslag. Afdeling 7. - Financieel bestuur

Art. 43.Elk jaar in de maand november legt de kribbe een budgettair voorstel aan de D.K.F. voor.

Elk jaar, ten laatste voor 31 mei, betekent de kribbe de D.K.F. een afschrift van de balans en van de resultaatrekening van het voorafgaande jaar. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen

Art. 44.Projecten met beperkte duur en geografische omvang kunnen aan de aanvraag inzake opvang van jonge kinderen voldoen waaraan de bestaande opvangsvormen niet beantwoorden.

De beschrijving van de opdrachten en de financiering van die projecten zijn dan onderworpen aan de met de Regering gesloten overeenkomst.

Art. 45.De bedragen vastgelegd in de artikelen 21, 23, § 4, 25 en 42 zijn gekoppeld aan de indexering van de wedden van de openbare dienst van de Duitstalige Gemeenschap. Het toepasselijk spilindex beloopt 138,01.

Art. 46.§ 1. De in voorliggend besluit bedoelde opvangsvormen zijn onderworpen aan het toezicht van de D.K.F. De met het toezicht belaste beambten hebben toegang tot de lokalen van de dienst tijdens de vastgelegde de openings- of bezoekuren en kunnen ter plaatse alle bewijsstukken inzien die betrekking hebben tot de door de Duitstalige Gemeenschap gesubsidieerde opvangsvormen. § 2. Bij geschil tussen de kribbe/de dienst en de persoon belast met de opvoeding kan zich deze laatste tot de te dien einde opgerichte dienst "ombudsman" richten. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 47.§ 1. De bij de inwerkingtreding van dit besluit bestaande kribbe beschikt over een termijn van twee jaar vanaf de inwerkingtreding van dit besluit om de bepalingen van hoofdstuk III, afdeling 3 na te komen. § 2. De bij de inwerkingtreding van dit besluit bestaande opvangsvormen dienen twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om verlenging van hun erkenning in overeenkomstig de artikelen 6 resp. 29.

Art. 48.Het besluit van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap van 12 juli 1990 tot vastlegging van de voorwaarden voor de financiële tegemoetkoming in de werkingskosten van de diensten voor onthaalmoeders, gewijzigd bij het besluit van de Regering van 15 januari 1996, wordt opgeheven.

Art. 49.Het besluit van de Regering van 18 maart 1994 tot vaststelling van de persoonlijke kostenbijdrage van de ouders voor het onthaal door onthaalmoeders en tot vaststelling van de modaliteiten voor de berekening van deze persoonlijke kostenbijdrage wordt opgeheven.

Art. 50.Onverminderd de artikels 23, § 5, 26, § 2, 40, § 3 en 41, § 2, treedt voorliggend besluit in werking op 1 januari 2000.

Art. 51.De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Eupen, 24 juni 1999.

Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap : De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme, J. MARAITE

Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap betreffende de opvang van de jonge kinderen.

Eupen, 24 juni 1999.

De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme, J. MARAITE

^