gepubliceerd op 22 oktober 1997
Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het brevet in verpleegkundige verzorging wordt toegekend
13 JUNI 1997. Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het brevet in verpleegkundige verzorging wordt toegekend
De Regering van de Duitstalige Gemeenschap, Gelet op het verdrag tot instelling van de Europese Economische Gemeenschap, ondertekend te Rome op 25 maart 1957 en bekrachtigd bij de wet van 2 december 1957, inzonderheid op de artikelen 49, 57 en 66;
Gelet op de richtlijn 77/452/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1977 tot wederzijdse erkenning van de bekwaamheidsbewijzen van verpleger, verantwoordelijk voor de algemene verzorging, en tot vergemakkelijking van de werkelijke uitoefening van het vestigingsrecht en van de vrije verstrekking van diensten, gewijzigd bij de richtlijnen 81/1057/EEG van 14 december 1981, 89/595/EEG van 10 oktober 1989, 89/594/EEG van 30 oktober 1989 en 90/658/EEG van 4 december 1990;
Gelet op de richtlijn 77/453/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1977 tot coördinatie van de wets-, reglements-, en administratieve bepalingen betreffende de werkzaamheden van de verpleger, verantwoordelijk voor de algemene verzorging, gewijzigd bij de richtlijn 89/595/EEG van 10 oktober 1989;
Gelet op de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949, zoals gewijzigd, inzonderheid op artikel 6bis;
Gelet op de wetten op het technisch onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957, zoals gewijzigd;
Gelet op de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en getuigschriften, zoals gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximumaantal lestijden per week in het onderwijs met volledig leerplan van het secundair onderwijs en van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 79 van 21 juli 1982 en bij het koninklijk besluit van 29 juni 1984;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 541 van 31 maart 1987 houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het aanvullend secundair beroepsonderwijs, tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het hoger onderwijs van het lange type, gewijzigd bij het decreet van 27 juni 1990;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en getuigschriften, zoals gewijzigd;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 juni 1984 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, zoals gewijzigd;
Gelet op het akkoord van de Minister-President, bevoegd inzake Begroting, gegeven op 17 maart 1995;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het noodzakelijk is de hervorming van de opleiding leidend tot het diploma van verpleger een juridisch kader te garanderen voordat de eerste brevetten op het einde van het schooljaar 1996-97 krachtens dit besluit worden uitgereikt;
Op de voordracht van de Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme en van de Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen, Besluit : HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1. - Bepalingen
Artikel 1.In dit besluit verstaat men onder : 1° school : elke inrichting of deel van inrichting die een onderwijs met volledig leerplan verstrekt, ingedeeld bij het aanvullend beroepssecundair onderwijs, afdeling Averpleging;2° afdeling verpleging : categorie waartoe de inrichtingen behoren die het in artikel 2 bedoelde brevet, overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, toekennen;3° regelmatig ingeschreven leerling : elke leerling die voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden, ingeschreven is voor het geheel van de leergangen van een bepaald studiejaar en de lessen en stages ervan regelmatig volgt om, aan het einde van het schooljaar, de rechten voortvloeiend uit de bekrachtiging van de studies te kunnen genieten. Behalve bij overmacht, die door het inrichtingshoofd moet beoordeeld worden, wordt de leerling die meer dan zestig halve dagen afwezigheid telt, niet meer als regelmatig ingeschreven leerling beschouwd; 4° examencommissie : de examencommissie samengesteld door de Duitstalige Gemeenschap en belast met het afnemen van de examens en van het eindexamen dat leidt tot het verkrijgen van het brevet in verpleegkundige verzorging.De in afdeling I van hoofdstuk IV bedoelde examencommissie beantwoordt niet aan deze omschrijving; 5° klasseraad : leden van het onderwijzend personeel die, voorgezeten door het inrichtingshoofd of door zijn afgevaardigde, ermee belast zijn een groep leerlingen op te leiden en te bepalen of de bij dit besluit vastgestelde criteria m.b.t. het slagen voor de examens en het eindexamen zijn bereikt. De klasseraad spreekt zich uit bij meerderheid van stemmen; onthoudingen zijn niet toegelaten en de stem van de voorzitter is doorslaggevend bij staking van stemmen;
Een lid van de klasseraad mag aan de beraadslagingen niet deelnemen wanneer de leerling zijn echtgenoot of een verwant tot en met de vierde graad is; 6° proef : verrichting van controle die slaat op een bepaald deel van het leerplan van een studiejaar.Het in artikel 4 en in hoofdstuk IV bedoelde voorbereidend examen beantwoordt echter niet aan deze omschrijving; 7° examen : geheel van de proeven van een studiejaar met uitsluiting van die van het laatste studiejaar;8° eindexamen : geheel van de proeven van het laatste studiejaar;9° stage : werkzaamheden, ook geheten klinisch onderwijs in de richtlijn 77/453/EEG van 27 juni 1977, tijdens welke de student in instellingen en diensten, zowel in als buiten ziekenhuizen, de vereiste verpleging leert plannen, organiseren, verstrekken en schatten;10° verzorgingsverslag : document opgesteld door de leerlingen of de kandidaten voor de examencommissie om te bewijzen dat zij een methode voor oplossing van problemen hebben verworven, die aangepast is aan de verzorging;11° gelijkwaardigheidsattest : attest met betrekking tot de beslissing genomen met toepassing van de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en getuigschriften en van het uitvoeringsbesluit van 31 juli 1971. In dit besluit gelden de hoedanigheden voor beide geslachten. Afdeling 2. - Programma en bekrachtiging van de studies
Art. 2.De studies die tot het verkrijgen van het brevet in verpleegkundige verzorging leiden, omvatten drie studiejaren; bijlage I bepaalt er de eind- en tussentermen van en bijlage II het minimumprogramma.
Een studiejaar omvat veertig weken met zesendertig lestijden van vijftig minuten.
De opleiding omvat in totaal 2.240 lestijden klinisch onderwijs, verdeeld als volgt : 640 lestijden in het eerste, 760 lestijden in het tweede en 840 lestijden in het derde jaar.
Het programma van dit onderwijs wordt vastgesteld door de Ministers bevoegd inzake Onderwijs resp. Gezondheid.
De schoolopleiding omvat 2.080 lestijden met theoretisch en praktijkonderwijs verdeeld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De Minister bevoegd inzake Secundair onderwijs of zijn afgevaardigde kan een school ertoe machtigen één of meer klassen van een studiejaar volgens een glijdende uurrooster te organiseren, op voorwaarde dat het totaal aantal klassen van het betrokken studiejaar niet hoger ligt dan dat voortvloeiend uit de toepassing van de splitsingsnormen, en dat de bepalingen van dit besluit integraal worden toegepast op de klassen met een glijdende uurrooster.
Art. 3.Het in artikel 2 bedoelde brevet waarvan het model door de Minister bevoegd inzake Secundair onderwijs wordt bepaald, wordt door de school of door de examencommissie aan de leerlingen of kandidaten uitgereikt die voor het eindexamen geslaagd zijn, nadat het door de Ministers bevoegd inzake Secundair onderwijs resp. Gezondheid of hun afgevaardigden geviseerd en desgevallend krachtens de regels vastgelegd door de federale Minister bevoegd inzake Gezondheid ingeschreven is. Afdeling 3. - Inschrijvingsvoorwaarden
Art. 4.§ 1. Om in het eerste studiejaar op school of bij de examens van het eerste studiejaar vóór de examencommissie regelmatig ingeschreven te zijn, moet de leerling of de kandidaat volgende bescheiden overleggen : 1° een attest van lichamelijke geschikheid minder dan drie maanden geleden uitgereikt door de geneesheer van de bezochte inrichting, door een geneesheer van de Administratieve Gezondheidsdienst of door de behandelende arts, indien het om het examen vóór de examencommissie gaat;2° een getuigschrift van goed zedelijk gedrag uitgereikt sinds minder dan drie maanden;3° één van de volgende getuigschriften, studiebewijzen of attesten : a) gehomologeerd getuigschrift van hoger secundair onderwijs;b) studieattest van het 6de jaar van het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;c) bewijs waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor het examen bedoeld in hoofdstuk IV van dit besluit;d) bewijs waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor het examen bepaald in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder het diploma van vroedvrouw, verpleger of verpleegster wordt toegekend;e) attest over de gelijkwaardigheid met één der bovenvermelde getuigschriften, studiebewijzen resp.attesten; f) desgevallend, het brevet van kinderverzorgster, verkregen vóór 30 juni 1987 of het attest over het welslagen van het 6e jaar beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan, verkregen vóór 30 juni 1985. § 2. Wat de examencommissie betreft, a) moeten de in § 1, 3°, bedoelde getuigschriften, studiebewijzen, attesten en brevetten met uitzondering van het gelijkwaardigheidsattest uiterlijk tijdens het kalenderjaar vóór de inschrijving, verkregen zijn;b) is de kandidaat ertoe gehouden een stagestaat over te leggen waaruit blijkt dat hij minstens de 640 stagelestijden van het 1ste jaar, of het door het gelijkwaardigheidsattest bepaalde aantal stagelestijden, heeft verricht.
Art. 5.§ 1. Om in het 2de studiejaar op school of bij de examens van het tweede studiejaar vóór de examencommissie regelmatig ingeschreven te zijn, moet de leerling of de kandidaat een attest overleggen over het welslagen van het eerste studiejaar dat leidt tot het verkrijgen van het brevet van verpleger of van verpleger - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie, van het diploma van gegradueerde verpleger, of van het brevet van verpleegassistent of van verpleegassistent - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie, of het attest over de gelijkwaardigheid met één van de bovenvermelde bekwaamheidsbewijzen. § 2. Wat de examens vóór de examencommissie betreft, a) moet het in § 1 bedoelde attest, met uitzondering van het gelijkwaardigheidsattest, ten laatste tijdens het kalenderjaar vóór de inschrijving, verkregen zijn;b) is de kandidaat ertoe gehouden de in artikel 4, § 1, 1° en 2° bedoelde bescheiden over te leggen alsmede een stagestaat waaruit blijkt dat hij minstens de 760 stagelestijden van het 2de jaar, of het door het gelijkwaardigheidsattest bepaalde aantal stagelestijden heeft verricht.
Art. 6.§ 1. Om in het 3de studiejaar op school of bij de examens van het 3de studiejaar vóór de examencommissie regelmatig ingeschreven te zijn, moet de leerling of de kandidaat een attest over het welslagen van het 2e studiejaar overleggen dat leidt tot het verkrijgen van het brevet van verpleger of van het brevet van verpleger - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie, van het diploma van gegradueerde verpleger of van het brevet van verpleegassistent of van verpleegassistent - richting geestelijke gezondheid en psychiatrie, of het attest over de gelijkwaardigheid met één van de bovenvermelde bekwaamheidsbewijzen. § 2. Wat de examens vóór de examencommissie betreft, a) moet het in § 1 bedoelde attest van welslagen, met uitzondering van het gelijkwaardigheidsattest uiterlijk tijdens het kalenderjaar vóór de inschrijving, verkregen zijn;b) is de kandidaat ertoe gehouden de in artikel 4, § 1, 1° en 2°, bedoelde bescheiden over te leggen, alsmede een stagestaat waaruit blijkt dat hij minstens de 840 stagelestijden van het 3de jaar, of het door gelijkwaardigheidsattest bepaalde aantal stagelestijden, heeft verricht. HOOFDSTUK II. - DE EXAMENS Afdeling 1. - Vóór de examencommissie
Art. 7.De examens en het eindexamen omvatten : 1° een schriftelijke proef over drie van de cursussen die op het programma van het betrokken studiejaar voorkomen, zoals vastgelegd in bijlage II van dit besluit;2° de volgende praktische proeven, met een deel afgelegd bij een patiënt en een verzorgingsverslag : a) in het 1ste jaar, twee proeven over de algemene verpleging en/of de verpleegkunde in de bejaardenzorg;b) in het 2de jaar, twee proeven over enerzijds de verzorging in de geneeskunde en anderzijds de verzorging in de heelkunde;c) in het 3de jaar, 3 proeven over de verzorging in de geneeskunde, de verzorging in de heelkunde en de algemene verpleegkundige verzorging en de verpleegkunde of de bejaardenzorg;3° de mondelinge proeven over alle cursussen die op het programma van het betrokken studiejaar voorkomen.
Art. 8.§ 1. Worden enkel tot de praktische proeven toegelaten de kandidaten die bij de schriftelijke proef minstens 50 % van de punten behalen. § 2. Worden enkel tot de mondelinge proeven toegelaten de kandidaten die minstens 60 % van het totaal van de voor de praktische proeven toegekende punten en minstens 50 % van de voor elke proef toegekende punten behalen;
Voor elke praktische proef wordt bij de toekenning van de punten een wegingscoëfficiënt toegepast : 2/3 voor het gedeelte afgelegd bij de patiënt en 1/3 voor het verzorgingsverslag : § 3. Voor de examens van het 1ste en het 2de jaar slagen de kandidaten die minstens 50 % van de aan elke mondelinge proef toegekende punten behalen. § 4. Voor het eindexamen slagen de kandidaten die minstens 60 % van het totaal van de punten toegekend voor het geheel van de proeven van het eindexamen en minstens 50 % van de aan elke mondelinge proef toegekende punten behalen. Afdeling 2. - Op school
Art. 9.De examens en het eindexamen omvatten : 1° de theoretische proeven over de verscheidene vakken;in bijlage II van dit besluit wordt het laatste studiejaar bepaald tijdens welk ze moeten onderwezen zijn. Een vak dat tijdens een bepaald jaar onderwezen wordt, moet het voorwerp zijn van een proef op het einde van datzelfde jaar. 2° de volgende praktische proeven : a) in het 1ste jaar, twee proeven over de algemene ziekenverpleging en/of de verpleegkunde in de bejaardenzorg;b) in het 2de jaar, twee proeven over enerzijds de verzorging in de geneeskunde en anderzijds de verzorging in de heelkunde;c) in het 3de jaar, drie proeven die betrekking hebben resp.op de verzorging in de geneeskunde, de verzorging in de heelkunde en de algemene verpleegkundige verzorging of de verpleegkunde in de bejaardenzorg.
Art. 10.Tot de examens of het eindexamen worden enkel toegelaten de regelmatig ingeschreven leerlingen die minstens 60 % bij de permanente evaluatie van het klinisch onderwijs behalen. Deze evaluatie moet minstens stoelen op de verzorgingsverslagen die de leerlingen moeten opstellen : in doorsnede één verslag per honderd stagelestijden.
Art. 11.§ 1. Voor de examens van het 1ste en het 2de jaar slagen de regelmatig ingeschreven leerlingen die minstens : 1° 50 % van de punten voor elke proef behalen;2° 60 % van de punten behalen die toegekend zijn voor het geheel bestaande uit de in artikel 10 bedoelde permanente evaluatie en de twee praktische proeven.Voor de permanente evaluatie en de twee praktische proeven dient een identiek wegingscoëfficiënt toegepast te worden; 3° 50 % van de punten in totaal behalen. § 2 - Voor het eindexamen slagen de leerlingen die ten minste : 1° 50 % van de punten voor elke proef behalen;2° 60 % van de punten behalen voor het geheel bestaande uit de in artikel 10 bedoelde permanente evaluatie, de 3 praktische proeven en een synthese waaruit blijkt dat de leerling de eerste tussentermen Abedrevenheid voor het 3de jaar (bijlage 1) kan bereiken;3° 60 % van de punten in totaal behalen. Voor de notering van het in 2° bedoelde geheel wordt een wegingscoëfficiënt toegepast van : - 20 % voor het synthesewerk; - 35 % voor de permanente evaluatie; - 45 % voor het geheel van de drie praktische proeven. § 3. De klasseraad bepaalt zonder appel de lijst van de herexamens voor de leerlingen die aan de in 2° en 3° van §§ 1 en 2 vastgestelde voorwaarden wel voldoen maar niet aan die vastgesteld in punt 1° van dezelfde paragrafen. HOOFDSTUK III. - GEZONDHEIDSBESCHERMING, INSPECTIE EN SCHOOLLEIDING
Art. 12.De leerlingen ondergaan jaarlijks hetzelfde medisch toezicht als dat bepaald voor de verplegers. De Ministers bevoegd inzake Gezondheid resp. Onderwijs zijn ermee belast de modaliteiten ervan vast te leggen.
Art. 13.Voor de pedagogische inspectie van de cursussen en stages zorgen de inspectiediensten van de Ministers bevoegd inzake Secundair onderwijs resp. Gezondheid.
Art. 14.Behoudens een afwijking toegestaan door de Ministers bevoegd inzake Secundair onderwijs resp. Gezondheid, staat de school onder de leiding van een inrichtingshoofd dat houder is van het diploma van gegradueerde verpleger en van een getuigschrift van pedagogische bekwaamheid en dat bij voorkeur het diploma van licentiaat in de ziekenhuiswetenschappen bezit. HOOFDSTUK IV. - VOORBEREIDEND EXAMEN EN EXAMENCOMMISSIE
Art. 15.De voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris, de adjunct-secretaris en de leden van de examencommissie verkrijgen een presentiegeld waarvan het forfaitair bedrag per zittingsdag als volgt vastgelegd wordt : 1° 2.000 BF voor de voorzitter, de ondervoorzitter, de secretaris en de adjunct-secretaris; 2° 1.500 BF voor de leden.
De reiskostenvergoeding voor het gebruik van een privé-voertuig bedraagt 7,60 BF per kilometer. Als uitgangspunt voor de berekening van de afstand wordt de woonplaats van de betrokkene of de werkplaats in aanmerking genomen, indien deze laatste het meest nabijgelegen is t.o.v. de vergaderplaats.
Bij gebruik van het openbaar vervoer wordt de reiskostenvergoeding op voorlegging van bewijsstukken toegekend. Afdeling I. - Voorbereidend examen
Art. 16.Het tot de in artikel 2 bedoelde studies voorbereidend examen wordt vóór een examencommissie afgelegd.
De Minister bevoegd inzake Secundair onderwijs keurt het huishoudelijk reglement van de examencommissie goed, bepaalt er de samenstelling van en benoemt de leden voor vier jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar.
Er zijn twee zittijden per jaar.
Art. 17.Om tot het voorbereidend examen toegelaten te worden, moeten de kandidaten minstens 18 jaar oud zijn of deze leeftijd uiterlijk op 31 december van het jaar bereiken waarin het examen georganiseerd wordt.
Art. 18.Het in artikel 16, lid 1, bedoelde examen omvat : 1° een schriftelijk gedeelte bestaande uit : a) een samenvatting van een tekst van algemene aard 50 punten b) een commentaar op hetzelfde thema 50 punten 2° een mondeling gedeelte over de volgende vakken : a) wiskunde 50 punten b) scheikunde 50 punten c) natuurkunde 50 punten d) biologie 50 punten Het programma wordt door de examencommissie bepaald en door de Minister bevoegd inzake Secundair onderwijs goedgekeurd.Het moet minstens van hetzelfde peil zijn als dat van een zesde jaar beroepssecundair onderwijs.
Art. 19.§ 1. Slaagt voor het voorbereidend examen de kandidaat die minstens 50 % van de punten voor het schriftelijk gedeelte, minstens 50% voor het mondelinge gedeelte in elk vak en minstens 60 % van de punten voor het geheel behaalt. § 2. De kandidaat die minder dan 50 % van de punten behaalt die voor het geheel der vakken toegekend zijn, verkeert in een toestand van algemene verdaging na afloop van de eerste zittijd, en van afwijzing na afloop van de tweede zittijd. § 3. De kandidaat die bij de eerste zittijd ten minste 50 % maar minder dan 60 % van de punten behaalt die voor het geheel van de vakken toegekend zijn, bekomt een vrijstelling voor het schriftelijk gedeelte, indien hij bij de eerste zittijd ten minste 60% van de punten voor dat gedeelte behaalt, of voor elk vak van het mondeling gedeelte waarvoor hij minstens 60 % van de punten behaalt. § 4. De kandidaat die bij de eerste zittijd minstens 60 % van de punten behaalt die voor het geheel van de vakken toegekend zijn, moet bij de tweede zittijd een examen over de vakken afleggen waarvoor hij bij de eerste zittijd minder dan 50 % behaalt. Afdeling 2. - De examencommissie
Art. 20.Voor elk leerjaar van de studies leidend tot het verkrijgen van het in artikel 2 bedoelde brevet vinden twee zittijden per jaar plaats.
Om aan een zittijd deel te nemen dient een inschrijvingsgeld van 1.500 BF betaald te worden. Dit bedrag wordt in geen geval terugbetaald.
Art. 21.De examencommissie heeft haar zetel bij het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, Afdeling AOrganisatie van het Onderwijs. Ze mag beslissen elders zitting te houden.
Ze maakt haar huishoudelijk reglement op en legt het aan de Minister bevoegd inzake Secundair onderwijs ter goedkeuring voor.
Art. 22.§ 1. De examencommissie bestaat uit : 1° een voorzitter en een ondervoorzitter gekozen onder de ambtenaren die bevoegd zijn inzake inspectie van de verplegingsscholen van het aanvullend beroepssecundair onderwijs;2° leden gekozen onder de nog in dienst zijnde of sinds minder dan vijf jaar gepensioneerde leraars van de door de Duitstalige Gemeenschap en desgevallend de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde verplegingsscholen van het aanvullend beroepssecundair onderwijs. Is het niet mogelijk de examencommissie helemaal met bovenvermelde leraars samen te stellen, kan men een beroep doen op leraars die houders zijn van het diploma van gegradueerde verpleger en die onderwijzen in de hogere graad van het door de Duitstalige Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd secundair technisch of beroepsonderwijs, afdeling "sociale en gezinsdiensten"; 3° een secretaris en adjunct-secretarissen, gekozen onder de personeelsleden van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap en desgevallend de Franse Gemeenschap. § 2. De voorzitter, de ondervoorzitter, de secretarissen, de adjunct-secretarissen en de leden worden door de Minister bevoegd inzake Onderwijs voor vier jaar benoemd. HOOFDSTUK V. - VRIJSTELLINGEN
Art. 23.De kandidaat die kan bewijzen dat hij in België of in het buitenland gelijkwaardige proeven met vrucht heeft afgelegd, kan door de inzake Secundair onderwijs bevoegde Minister vrijgesteld worden van de toelatingsvoorwaarden, van de ondervraging over bepaalde vakken staande op het studieprogramma en van de inachtneming van de voorschriften betreffende de studieduur. HOOFDSTUK VI. - OPHEFFINGS-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Art. 24.De artikels 7 en 8 van dit besluit zijn niet toepasselijk op de kandidaten die een gedeeltelijk gelijkwaardigheidsattest hebben verkregen en zich ten laatste voor de tweede zittijd van het jaar 1996 inschrijven waarin examens vóór de examencommissie worden opgenomen.
In dit geval zijn de bepalingen van het besluit van 17 augustus 1957 houdende instelling van het brevet van verpleegassistent en verpleegassistente en vaststelling van de voorwaarden waaronder het wordt toegekend, van toepassing.
Art. 25.Dit besluit heeft geleidelijk uitwerking studiejaar na studiejaar m.i.v. 29 augustus 1994 voor de scholen en van 1 januari 1995 voor de examencommissie, met uitzondering van artikel 15 dat m.i.v. 1 januari 1992 uitwerking heeft en van afdeling 1 van hoofdstuk IV die m.i.v. 1 januari 1997 uitwerking heeft.
Het koninklijk besluit van 17 augustus 1957 houdende instelling van het brevet van verpleegassistent en verpleegassistente en vaststelling van de voorwaarden waaronder het wordt toegekend, zoals gewijzigd, het koninklijk besluit van 9 juli 1960 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder het brevet van verpleger of verpleegster wordt toegekend en van de beroepsuitoefening, zoals gewijzigd, en het koninklijk besluit van 16 juli 1965 tot vaststelling van het programma van de examens voor het bekomen van het brevet van verpleger en verpleegster, zoals gewijzigd, worden geleidelijk, studiejaar na studiejaar opgeheven, te beginnen met het eerste studiejaar tijdens het schooljaar 1994-95 voor de scholen en tijdens het schooljaar 1995 voor de examencommissie.
Art. 26.De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme en de Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Eupen, 13 juni 1997.
Voor de Regering van de Duitstalige Gemeenschap, De Minister-President, Minister van Financiën, Internationale Betrekkingen, Gezondheid, Gezin en Bejaarden, Sport en Toerisme, J. MARAITE De Minister van Onderwijs, Cultuur, Wetenschappelijk Onderzoek, Monumenten en Landschappen, W. SCHRÖDER BIJLAGE I 1. Eindtermen Op het einde van zijn opleiding moet de ziekenhuisverpleger in staat zijn de verantwoordelijkheden m.b.t. zijn beroep te nemen, d.w.z. : a) de individuele en gemeenschappelijke sanitaire behoeften te identificeren;b) de gezondheid te bevorderen en de ziekten te voorkomen;c) door middel van een methode voor oplossing van problemen de verpleegkundige verzorging te plannen, organiseren, verstrekken en schatten;d) aan het uitwerken, opstellen en beoordelen van het verpleegkundig dossier of van iedere andere informatiedrager mede te werken;e) het verstrekken van de zorgen door een verantwoordelijke, creatieve en totale benadering van de persoon te beheersen;f) aan de door de arts gestelde diagnose samen te werken of de behandeling op een betrouwbare wijze toe te passen met inachtneming van het doktersvoorschrift;g) samen te werken aan de organisatie van de verpleegdiensten en aan de gezondheidsopvoeding.2. Tussentermen De opleiding stelt de leerling in staat kennis en vaardigheden te verwerven en attitudes te ontwikkelen. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld BIJLAGE II MINIMUMPROGRAMMA Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld