gepubliceerd op 22 november 2019
Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot uitvoering van artikel 32, van de ordonnantie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag
GEMEENSCHAPPELIJKE GEMEENSCHAPSCOMMISSIE VAN BRUSSEL-HOOFDSTAD
24 OKTOBER 2019. - Besluit van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie tot uitvoering van artikel 32, van de ordonnantie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag
Het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, Gelet op de ordonnantie van 25 april 2019 tot regeling van de toekenning van gezinsbijslag, artikel 32;
Gelet op de ordonnantie van 4 april 2019 tot vaststelling van het betaalcircuit voor de gezinsbijslag, artikel 20, 2° ;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 6 mei 2019;
Gelet op het advies van de Beheerraad voor Gezinsbijslag, gegeven op 9 mei 2019;
Gelet op het akkoord van de Leden van het Verenigd College, bevoegd voor Financiën en Begroting, gegeven op 17 juli 2019;
Gelet op het advies 66.433/1 van de Raad van State, gegeven op 30 juli 2019 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voordracht van de Leden van het Verenigd College bevoegd voor de Gezinsbijlagen;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.De kinderbijslaginstellingen kunnen afzien van het navorderen van de hun verschuldigde sommen wegens hoofdelijke bijdragen of onverschuldigde betaalde uitkeringen, van inschulden wegens gerechtskosten en van inschulden wegens hoofdelijke bijdrageopslagen en/of nalatigheidsintresten, door middel van een gerechtelijke procedure wanneer hun inschuld minder bedraagt dan 796 euro.
Art. 2.De kinderbijslaginstellingen kunnen afzien van de invordering door gedwongen tenuitvoerlegging van de hun verschuldigde sommen wegens hoofdelijke bijdragen of onverschuldigd betaalde uitkeringen, van inschulden wegens gerechtskosten en van inschulden wegens hoofdelijke bijdrageopslagen en/of nalatigheidsintrest, wanneer hun inschuld minder dan 860 euro bedraagt.
Wanneer hun inschuld minder dan 860 euro bedraagt, kunnen de kinderbijslaginstellingen eveneens verzaken de curator over het faillissement van hun schuldenaar in toelating te dagvaarden.
Art. 3.De kinderbijslaginstellingen kunnen afzien van de gedwongen tenuitvoerlegging door derdenbeslag op lonen, wanneer het maandelijks loon van hun schuldenaar het in artikel 1409, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde bedrag niet overschrijdt, of indien hun inschuld enkel bestaat uit hoofdelijke bijdrageopslagen en nalatigheidsintrest.
Art. 4.De kinderbijslaginstellingen kunnen afzien van gerechtelijke vervolging en van gedwongen tenuitvoerlegging ten laste van een in het buitenland gevestigde schuldenaar die in België geen enkel voor beslag vatbaar goed bezit.
Art. 5.De kinderbijslaginstellingen kunnen afzien van de gedwongen tenuitvoerlegging, wanneer de waarde van de goederen waarop beslag is gelegd, onvoldoende blijkt tot het dekken van de kosten welke verbonden zijn aan het voortzetten van de procedure.
Art. 6.Op voorwaarde dat de terugvordering door inhouding op later verschuldigde bijslag niet mogelijk is en voor zover hun inschuld minder bedraagt dan 32 euro, kunnen de kinderbijslaginstellingen afzien van de terugvordering van de hun verschuldigde sommen, bedoeld in artikel 1.
Art. 7.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.
Art. 8.De Leden van het Verenigd College, bevoegd voor de Gezinsbijlagen, zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 24 oktober 2019.
Voor het Verenigd College : De Leden van het Verenigd College bevoegd voor de Gezinsbijlagen, S. GATZ