gepubliceerd op 21 december 2023
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot uitvoering van artikel 15, § 2 van de gezamenlijke decreten en ordonnanties van 16 mei 2019 betreffende de Brusselse ombudsman
7 DECEMBER 2023. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot uitvoering van artikel 15, § 2 van de gezamenlijke decreten en ordonnanties van 16 mei 2019 betreffende de Brusselse ombudsman
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 15, § 2, lid 2 van het gezamenlijk decreet en ordonnantie van 26 april en 16 mei 2019, vervangen door het gezamenlijk decreet en ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie van 27 april 2023;
Gelet op het advies nr. CO-A-2023-320 cm van de Gegevensbeschermingsautoriteit uitgebracht op 8 september 2023;
Gelet op het evaluatierapport dat op 3 april 2023 werd opgemaakt overeenkomstig artikel 2 van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 juni 2023;
Gelet op het akkoord van de minister van Begroting, gegeven op 3 juli 2023;
Gelet op het advies van de Directieraad van de Gewestelijke Vennootschap van de Haven van Brussel, gegeven op 1 september 2023;
Gelet op het advies va het Beheercomité van Actiris, gegeven op 21 september 2023;
Gelet op het ontbreken van een advies van de raad van bestuur van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij;
Gelet op artikel 100, lid 2, van de Brusselse Huisvestingscode, dat toelaat dat de verplichting tot raadpleging buiten beschouwing wordt gelaten indien er geen antwoord is binnen 30 dagen na de datum van het verzoek;
Overwegende het advies van de Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp, gegeven op 8 september 2023;
Overwegende het advies van de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel, gegeven op 13 september 2023;
Overwegende het advies van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Stedenbouw en Erfgoed, gegeven op 15 september 2023;
Overwegende het ontbreken van een advies van Innoviris;
Overwegende het ontbreken van een advies van Brupartners;
Overwegende het ontbreken van een advies van Net Brussel;
Overwegende het ontbreken van een advies van Brussel Gas Elektriciteit;
Overwegende het ontbreken van een advies van de Brussels Planningsbureau;
Overwegende het ontbreken van een advies van het Gewestelijke Overheidsdienst Brussel;
Overwegende het ontbreken van een advies van Leefmilieu Brussel;
Overwegende het ontbreken van een advies van de Openbaar Dienst Brussel Openbaar Ambt;
Overwegende het ontbreken van een advies van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel Fiscaliteit;
Overwegende het ontbreken van een advies van Brussel Preventie en Veiligheid;
Overwegende het ontbreken van een advies van het Centrum voor Informatica voor het Brusselse Gewest;
Gelet op het protocol nr. 2023-11 voor de onderhandeling van het Sectorcomité XV van 18 en 19 juli 2023;
Gelet op het advies nr. 74.778/4 van de Raad van State van 27 november 2023 in toepassing van artikel 84, eerste paragraaf, lid 1, 2°, van de samengeordende wetten over de Raad van State van 12 januari 1973;
Op voorstel van de minister bevoegd voor Openbaar Ambt;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1. - voorwerp, toepassingsgebied en definities Afdeling 1. - Voorwerp
Artikel 1.Onderhavig besluit houdende uitvoering van artikel 15, § 2, tweede lid van het gezamenlijk decreet en ordonnantie van 16 mei 2019 met betrekking tot de Brusselse ombudsman voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden.
Het beoogt de modaliteiten te bepalen met betrekking tot de oprichting, de organisatie en de werking van het interne luik van het systeem voor de melding van een vermoedelijke integriteitsschending, zoals gedefinieerd door het gezamenlijk decreet en ordonnantie van 16 mei 2019 betreffende de Brusselse ombudsman. Afdeling 2. - persoonlijk toepassingsgebied
Art. 2.§ 1. Dit besluit is toepasselijk op de personeelsleden van: 1° de administratieve overheden die vallen onder het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met inbegrip van de gewestelijke ministers en staatssecretarissen en hun kabinetten;2° de administratieve overheden die bevoegdheden uitoefenen die aan de Agglomeratie Brussel zijn toegekend;3° de intercommunales waarop het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toezicht uitoefent;4° de gemeenten gelegen op het gebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;5° elke organisatie, ongeacht haar aard of rechtsvorm, zonder een administratieve overheden te zijn in de zin van de punten 1° en 2° : - die is opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van commerciële aard zijn, en - die over rechtspersoonlijkheid beschikt, en - waarvan de activiteiten voor ten minste 50% door de in 1° en 4° vernoemde autoriteiten of instanties worden gefinancierd of waarvan het beheer aan hun toezicht is onderworpen of waarvan de meerderheid van de leden van het bestuurs-, directie- of toezichthoudend orgaan door deze autoriteiten of instanties is aangesteld;6° verenigingen gevormd door een of meer instanties beoogd in 1°, 2°, 3°, 4° of 5°. Afdeling 3. - definities
Art. 3.Voor de toepassing van dit besluit, dient te worden verstaan onder: 1° Gezamenlijk decreet en ordonnantie: gezamenlijk decreet en ordonnantie van 16 mei 2019 betreffende de Brusselse ombudsman;2° Regering: Brusselse Hoofdstedelijke Regering;3° Bevoegde minister of staatssecretaris of bestuursorgaan: de minister of staatssecretaris of het bestuursorgaan waaronder een instantie valt bedoeld in artikel 2, § 1;4° openbaarmaking of openbaar maken: het mondeling of schriftelijk verstrekken van informatie over vermoede integriteitsschendingen;5° vermoedelijke integriteitsschending: vermeende integriteitsschending zoals bedoeld in artikel 15, § 1, vierde lid van het gezamenlijk decreet en ordonnantie;6° melder: het personeelslid dat informatie meldt over vermoede integriteitsschendingen;7° opvolging : elke actie die door de ontvanger van de melding of door een bevoegde interne actor wordt ondernomen om de juistheid van de beweringen in de melding te beoordelen en, in voorkomend geval, de gemelde vermoedelijke inbreuk op de integriteit te verhelpen, met inbegrip van maatregelen zoals een intern onderzoek, een onderzoek, vervolging, terugvordering van middelen of afsluiting van de procedure;8° betrokken persoon: elke natuurlijke of rechtspersoon die in de melding wordt genoemd als persoon aan wie de vermoedelijke schending wordt toegeschreven of met wie die persoon in verband wordt gebracht;9° bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman: aanspreekpunt voor vermoedelijke integriteitsschendingen binnen de dienst van de Brusselse ombudsman beoogd in artikel 15, § 4 van het gezamenlijk decreet en ordonnantie;10° vertrouwenspersoon integriteit: persoon bedoeld in artikel 15 § 2, lid 3 van het gezamenlijk decreet en ordonnantie;11° interne auditdienst: een onafhankelijke en objectieve dienst die een organisatie redelijke zekerheid verschaft over de mate van controle over haar activiteiten, advies geeft over hoe deze te verbeteren, en helpt toegevoegde waarde te creëren, en die voldoet aan het Internationale Referentiekader van de Beroepspraktijken van de interne audit;12° Auditcomité: orgaan dat functioneel bevoegd is voor de betreffende interne auditdienst en rapporteert aan het bevoegde bestuursorgaan. Door zijn structuur, samenstelling en positie in de organisatie waarborgt het Auditcomité de onafhankelijkheid van de betreffende interne auditdienst; 13° interne actoren die bevoegd zijn voor het ontvangen van meldingen: de vertrouwenspersoon integriteit of de bevoegde interne auditdienst;14° bevoegde actor voor het behandelen van de meldingen: - de dienst Interne Audit voor de in artikel 2, § 1, 1° tot 6° bedoelde instanties; - de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman voor de in artikel 2, § 1, 1° tot 6° bedoelde instanties die niet over een interne auditdienst beschikken; 15° hoogste leidinggevende: de administratief verantwoordelijke met het hoogste niveau in een instantie beoogd in artikel 2, § 1. HOOFDSTUK 2. - intern luik van het meldingssysteem van de vermoedelijke integriteitsschendingen
Art. 4.Het personeelslid kan een vermoedelijke schending van de integriteit melden: 1° die reeds heeft plaatsgevonden, die bezig is of op het punt staat plaats te vinden binnen een instantie bedoeld in artikel 2, § 1 en;2° die gebaseerd is op een redelijk vermoeden.
Art. 5.Het personeelslid dat overweegt een vermoedelijke integriteitsschending te melden, kan informatie en advies krijgen over de inhoud en toepassing van dit besluit van de vertrouwenspersoon integriteit die bevoegd is voor zijn instelling.
Art. 6.Elke in artikel 2, § 1, bedoelde instantie zet, voor zover het haar betreft, kanalen op voor de ontvangst van meldingen die zodanig zijn ontworpen, ingericht en beheerd dat de vertrouwelijkheid van de identiteit van de auteur van de melding en van elke in de melding vermelde derde gewaarborgd is en dat onbevoegden geen toegang hebben tot deze kanalen.
De interne actoren die bevoegd zijn voor de ontvangst van de meldingen ontvangen deze laatste via systemen die door hun ontwerp, uitvoering en beheer de vertrouwelijkheid van de volgende elementen in alle veiligheid beschermen: 1° de identiteit van de persoon die de melding doet;2° de identiteit van de in het meldingsrapport vermelde derden;3° informatie die de identiteit van de melder of van in het meldingsrapport vermelde derden kan onthullen. De interne actoren die bevoegd zijn voor de ontvangst van de meldingen mogen de door hen verzamelde informatie in geen enkele fase van het meldingsproces aan geen enkele andere actor onthullen dan aan deze die bevoegd zijn voor het behandelen van de melding. HOOFDSTUK 3. - mogelijkheden om een integriteitsschending te melden
Art. 7.§ 1. Overeenkomstig artikel 4, kan elk personeelslid van een instantie beoogd in artikel 2, § 1, op basis van een redelijk vermoeden, een vermoedelijke integriteitsschending melden aan de interne actoren die bevoegd zijn voor de ontvangst van de meldingen voor zijn instantie, tenzij het personeelslid gegronde redenen heeft om te vrezen dat: 1° binnen de in dit besluit voorgeschreven termijnen geen enkel gevolg zal gegeven worden aan de melding;2° hij als gevolg van deze melding het risico loopt te worden onderworpen aan een disciplinaire straf of enige andere vorm van vergelding, met inbegrip van bedreigingen met vergelding en pogingen tot vergelding, zoals gedefinieerd in artikel 15/1, § 1 en § 2, van het gezamenlijk decreet en ordonnantie. § 2. In ondergeschikte orde en in geval van gegronde vrees zoals beoogd in paragraaf 1, 1° en 2°, kan het personeelslid de vermoedelijke integriteitsschending melden aan de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman. § 3. De melder en alle andere betrokken personen - met inbegrip van de actoren die bevoegd zijn voor de ontvangst en de verwerking van de meldingen - genieten bescherming tegen vergelding krachtens artikel 15/1 § 1 van het gezamenlijk decreet en ordonnantie.
Art. 8.§ 1. De melding kan schriftelijk en/of mondeling en anoniem worden gedaan.
De mondelinge melding beoogd in alinea 1 kan de melding via telefoon omvatten, evenals via andere telecommunicatiekanalen.
Als de persoon die de melding heeft gedaan hierom vraagt, wordt er een persoonlijke ontmoeting georganiseerd met de actor die bevoegd is voor het ontvangen van de meldingen en die de melding daadwerkelijk heeft ontvangen.
Zo er een bevoegde interne auditdienst bestaat, neemt een gedelegeerd lid van de interne auditdienst deel aan deze ontmoeting.
Deze samenkomst moet binnen de 15 dagen na het verzoek plaatsvinden.
Deze samenkomst wordt zo georganiseerd dat de identiteit van de persoon die de melding heeft gedaan en van elke derde partij die in de melding wordt genoemd, vertrouwelijk blijft. § 2. Behalve in het geval van een anonieme melding, bewaart de voor de ontvangst van de meldingen bevoegde actor die de mondelinge melding ontvangt een schriftelijk bewijs van de melding. Hij geeft een kopie van het schriftelijke bewijs van de melding aan de persoon die de melding heeft gedaan, tezelfdertijd als de ontvangstbevestiging bedoeld in artikel 10, § 1.
Art. 9.§ 1. De schriftelijke melding of het schriftelijk bewijs van de mondelinge melding bevat minstens de volgende elementen: 1° de datum van de melding;2° de naam en de contactgegevens van de melder, behalve in het geval van een anonieme melding;3° een beschrijving van de vermoedelijke integriteitsschending;4° de datum waarop of de periode waarbinnen de vermoedelijke integriteitsschending heeft plaatsgevonden, plaatsvindt of zal plaatsvinden;5° de elementen op grond waarvan op basis van een redelijk vermoeden te goeder trouw kan worden aangenomen dat er sprake is van een integriteitsschending. § 2. De schriftelijke melding of het schriftelijk bewijs van de mondelinge melding wordt ondertekend door de persoon die de melding deed, behalve in geval van een anonieme melding. § 3. Zo een van de elementen genoemd in § 1 ontbreekt, vraagt de interne actor die bevoegd is voor ontvangst van de meldingen en die de melding effectief heeft ontvangen, aan de opsteller om dit aan te vullen binnen de termijn die hij bepaalt. HOOFDSTUK 4. - Behandelingsmodaliteiten betreffende de melding van een vermoedelijke integriteitsschending
Art. 10.§ 1. De bevoegde interne actor voor het ontvangen van de meldingen, die de melding heeft ontvangen, bezorgt aan de melder een ontvangstbewijs binnen zeven dagen na de datum van de schriftelijke melding of van het bij de melding gevoegde bewijs van de mondelinge melding.
In geval van een anonieme melding wordt ook een ontvangstbewijs verstrekt via een van de beveiligde kanalen beoogd in artikel 8, § 3. § 2. Elke melding wordt binnen zeven dagen na ontvangst van de melding door een van de interne actoren die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen van meldingen, opgenomen in een register van vermoedelijke integriteitsschendingen door de vertrouwenspersonen integriteit of door de bevoegde interne auditdienst. De toegang tot het register is beschermd en beperkt tot de personen die bevoegd zijn voor de behandeling van de melding of de bescherming van de melder en tot de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman.
Art. 11.Behalve in geval van een anonieme melding nodigt de interne actor die bevoegd is voor de ontvangst van de meldingen en die de melding effectief heeft ontvangen, zo hij dat nodig acht, de melder uit voor een onderhoud om uitleg te geven bij de elementen van de vermoedelijke integriteitsschending die hij heeft gemeld en dit ten laatste de vijftiende dag volgend op het ontvangstbewijs bedoeld in artikel 10, § 1.
Als er een bevoegde interne auditdienst bestaat, neemt een gedelegeerd lid van de interne auditdienst deel aan dit onderhoud.
Deze toelichtingen kunnen op verzoek van de melder schriftelijk worden verstrekt binnen vijftien dagen na ontvangst van de uitnodiging voor het gesprek.
Art. 12.§ 1. De interne actor die bevoegd is voor de ontvangst van de meldingen van vermoedelijke integriteitsschendingen, die de melding heeft opgenomen in het register beoogd in artikel 10, § 2 geeft de melding door aan een van de actoren die bevoegd zijn voor de verwerking van de meldingen. § 2. Zo er geen interne auditdienst bestaat binnen een van de instanties bedoeld in artikel 2, § 1, 1° tot 6°, kan een protocol van samenwerking worden gesloten tussen een interne auditdienst en de bedoelde instantie.
Art. 13.De actor die bevoegd is voor de verwerking van de melding voert een voorafgaand ontvankelijkheidsonderzoek uit en stelt een schriftelijk en gemotiveerd advies op over het gevolg dat moet worden gegeven aan de melding, uiterlijk binnen de termijn van drie maanden volgend op de ontvangstbevestiging bedoeld in artikel 10, § 1. Aan de melding kan een van onderstaande gevolgen worden gegeven: 1° onontvankelijk verklaren: bij gebrek aan voldoende elementen om te spreken van een redelijk vermoeden van een integriteitsschending;2° een intern onderzoek openen overeenkomstig hoofdstuk 5;3° doorverwijzen naar de bevoegde dienst van de Brusselse ombudsman bij een vermoeden van een integriteitsschending: a) onderzoeksmiddelen vereist die verder gaan dan die welke kunnen worden ingezet in het kader van een intern onderzoek;b) mag niet het voorwerp uitmaken van een intern onderzoek gezien het risico op belangenconflicten voor de door de bevoegde interne auditdienst gemachtigde onderzoekers of op inmenging van het personeelslid of de personeelsleden die bij de gemelde feiten betrokken zijn.
Art. 14.§ 1. De actor die bevoegd is voor de verwerking van meldingen deelt het in artikel 13, § 1 beoogde schriftelijke en gemotiveerde advies mee aan de melder, uiterlijk drie maanden na de in artikel 10, § 1 beoogde ontvangstbevestiging. § 2. De actor die bevoegd is voor de verwerking van meldingen stelt de hoogste hiërarchische verantwoordelijke van de betrokken instantie schriftelijk in kennis van de opening van een onderzoek of, indien er een redelijk vermoeden bestaat dat hij of zij betrokken is bij de vermoedelijke schending van de integriteit, de bevoegde minister of staatssecretaris of het bevoegde beheersorgaan.
De actor die bevoegd is voor de verwerking van meldingen mag geen informatie verstrekken die hiërarchische verantwoordelijken in staat stelt om direct of indirect de identiteit te achterhalen van de melder of van een derde die in het meldingsrapport wordt genoemd. § 3. De actor die bevoegd is voor de verwerking van meldingen brengt ook de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman op de hoogte. § 4. De actor die bevoegd is voor de verwerking van meldingen legt in het in artikel 10, § 3 beoogde register vast welke acties werden ondernomen naar aanleiding van de melding.
Art. 15.Op elk moment kan de melder contact opnemen met de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman indien deze persoon van mening is dat de behandeling van deze melding door de actor die bevoegd is voor de verwerking van meldingen, kan worden bemoeilijkt door een gebrek aan vertrouwelijkheid of garanties van onafhankelijkheid. HOOFDSTUK 5. - onderzoeksmodaliteiten betreffende de melding van een vermoedelijke integriteitsschending
Art. 16.§ 1. De verantwoordelijke van de bevoegde interne auditdienst stelt een schriftelijke onderzoeksopdracht op betreffende de vermoedelijke integriteitsschending. Deze opdracht vermeldt minstens: 1° een beschrijving van de vermoedelijke integriteitsschending;2° de naam van de betrokken instantie(s) waar het onderzoek zal worden gevoerd;3° de naam, de taalrol en de contactgegevens van de onderzoekers die door de bevoegde interne auditdienst zijn gemachtigd, met inbegrip van de deskundigen die hen bijstaan;4° de onderzoeksvragen. Het onderzoek wordt binnen de drie maanden volgend op de beslissing bedoeld in artikel 13, 2°, afgesloten en kan met maximaal negen maanden worden verlengd om redenen die in het onderzoeksverslag naar behoren worden gemotiveerd. § 2. Elke wijziging aan de onderzoeksopdracht wordt schriftelijk vastgelegd in een addendum. § 3. De onderzoeksopdracht en eventuele addenda worden ondertekend en gedateerd door de verantwoordelijke van de bevoegde interne auditdienst.
Art. 17.Het personeelslid dat het voorwerp uitmaakt van het onderzoek, wordt schriftelijk in kennis gesteld van het onderzoek door de bevoegde interne auditdienst.
Die kennisgeving bevat minstens: 1° een beschrijving van de vermoedelijke integriteitsschending die aanleiding geeft tot het onderzoek;2° de mogelijkheid dat het onderzoek wordt uitgebreid tot feiten en omstandigheden die aan het licht kwamen en die nuttig kunnen zijn om de omvang, de aard en de ernst van de vermoede integriteitsschending te bepalen;3° het recht van het personeelslid of gewezen personeelslid dat betrokken is bij het onderzoek om zich te laten bijstaan door een raadsman;4° de naam, de taalrol en de contactgegevens van de onderzoekers die door de bevoegde interne auditdienst zijn gemachtigd;5° het recht om in de loop van het onderzoek bijkomende onderzoekstaken te vragen.
Art. 18.§ 1. De onderzoekers die zijn gemachtigd door de bevoegde interne auditdienst kunnen elke persoon die zij geschikt achten uitnodigen om een individuele verklaring af te leggen. Deze heeft het recht om zich te laten bijstaan door een advocaat of een vakbondsvertegenwoordiger personeelsleden van de in artikel 3, § 1 bedoelde instanties moeten positief reageren op deze uitnodiging. § 2. De onderzoekers die door de bevoegde interne auditdienst zijn gemachtigd: 1° zorgen ervoor dat de personen die voor het onderzoek worden uitgenodigd, in alle vrijheid hun individuele verklaringen kunnen afleggen;2° nemen de individuele verklaring af om objectieve informatie te verzamelen;3° stellen een schriftelijk verslag op over elke individuele aangifte;4° zorgen ervoor dat de betrokkene wordt geconfronteerd met de bevindingen van het onderzoek die op hem/haar betrekking hebben. § 3. De uitgenodigde personen bezorgen de onderzoekers die door de bevoegde interne auditdienst zijn gemachtigd alle relevante en verhelderende informatie waarover zij in het kader van de onderzoeksopdracht beschikken. § 4. Personen die een individuele verklaring afleggen, kunnen het schriftelijke verslag aanvullen en waar nodig opmerkingen maken. § 5. Het schriftelijk verslag van de individuele aangifte wordt ondertekend en gedateerd door alle aanwezigen na de individuele verklaring. Als een uitgenodigde persoon of, desgevallend, zijn raadsman echter weigert te tekenen, dan wordt deze weigering in de schriftelijke notulen opgenomen.
Elke bladzijde van het verslag wordt genummerd. Na het afleggen van de individuele verklaring ontvangt elke uitgenodigde persoon een ondertekend exemplaar van zijn individuele verklaring.
Art. 19.Op elk moment tijdens het onderzoek kan de melder op eigen initiatief of op verzoek, schriftelijk of mondeling, uitleg verschaffen over de gemelde vermoedelijke integriteitsschending.
Art. 20.§ 1. Om het onderzoek af te sluiten stellen de onderzoekers die zijn gemachtigd door de bevoegde interne auditafdeling een verslag op met hun bevindingen, hun beoordelingen om de feiten te bepalen en/of bewijselementen aan te voeren en de maatregelen die zij aanbevelen om de vermoedelijke schending van de integriteit aan te pakken. § 2. Indien de interne bevoegde auditdienst meent dat het verslag van het onderzoek, bedoeld in § 1, voldoende elementen bevat om te besluiten dat de vermoedelijke integriteitsschending zich niet heeft voorgedaan, seponeert de dienst het onderzoek. § 3. De bevoegde interne auditafdeling stuurt het schriftelijk rapport van het onderzoek door, zodat passende actie kan worden ondernomen: 1° naar de hoogste leidinggevende van één van de in artikel 2, § 1 bedoelde instanties waar de vermoedelijke integriteitsschending werd gemeld, of, indien er een redelijk vermoeden bestond dat de hoogste leidinggevende betrokken was bij de vermoedelijke integriteitsschending of wanneer de hoogste leidinggevende betrokken is bij de integriteitsschending, aan de bevoegde minister of staatssecretaris of het bevoegde bestuursorgaan;2° naar het Auditcomité;3° naar de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman. § 4. De bevoegde interne auditdienst stelt de persoon die de zaak heeft gemeld en de personen die bij het onderzoek betrokken zijn, schriftelijk op de hoogte van het resultaat van het onderzoek. § 5. Wanneer de bevoegde interne auditdienst in de loop van de meldingsprocedure van oordeel is dat hij over voldoende aanwijzingen beschikt om te kunnen concluderen dat hij kennis heeft gekregen van een misdrijf of een delict, stelt hij de procureur des Konings daarvan onverwijld in kennis overeenkomstig artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering.
De bevoegde interne auditdienst brengt de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman schriftelijk op de hoogte. HOOFDSTUK 6. - vertrouwenspersoon integriteit
Art. 21.§ 1. Elke instantie beoogd in artikel 2, § 1 beschikt over een of meerdere vertrouwenspersonen integriteit per taalrol die meldingen kan/kunnen ontvangen. Een vertrouwenspersoon integriteit die bewijst de tweede taal die niet de taal van zijn taalrol is te kennen op de wijze zoals voorgeschreven door artikel 43, § 3, 3de lid van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, kan tegelijk voor de Franstalige en de Nederlandstalige rol worden aangewezen.
De in artikel 2, § 1 vermelde instanties kunnen gemeenschappelijke vertrouwenspersonen integriteit aanstellen. § 2. De vertrouwenspersoon wordt intern benoemd volgende op een oproep tot kandidaturen. Indien na deze interne oproep geen enkele vertrouwenspersoon inzake integriteit kan worden aangesteld, een vergelijkende selectie kan worden georganiseerd in het kader van of een wervingsprocedure die wordt georganiseerd overeenkomstig de statuten van de verschillende instanties beoogd in artikel 2, § 1. § 3. Wanneer hij optreedt als vertrouwenspersoon integriteit, is hij functioneel verbonden aan de hoogste hiërarchisch geplaatste leidinggevende van de in artikel 2, § 1, bedoelde instantie waarbinnen deze persoon werkt. Deze laatste zorgt voor: 1° de zichtbaarheid van de functie van de vertrouwenspersonen integriteit, waarvan deze het bestaan, de identiteit, de beschikbaarheid, de toegankelijkheid en de opdracht op permanente basis kenbaar maakt aan haar personeel;2° de autonome en efficiënte uitoefening van de functie van vertrouwenspersoon integriteit door: i.te zorgen voor bescherming tegen ongepaste inmenging of druk, direct of indirect, van welke persoon dan ook, met name om informatie te verkrijgen die verband houdt of kan houden met de uitvoering van zijn functie; ii. te voorzien in de middelen die nodig zijn om zijn functie in volledige vertrouwelijkheid uit te voeren; iii. hem in staat te stellen de nodige tijd te besteden aan het uitoefenen van zijn functie; iv. hem in staat te stellen alle contacten te onderhouden die nodig zijn voor het uitoefenen van zijn functie; v. hem in staat te stellen de vaardigheden en kennis te verwerven en/of te verbeteren die nodig zijn om zijn functie uit te oefenen.3° de basisopleiding van de vertrouwenspersonen integriteit, waarvan de inhoud het voorwerp uitmaakt van een voorafgaand overleg met de bevoegde interne auditdienst, of indien dit niet kan, met de bevoegde dienst bij de Brusselse ombudsman.De opleiding bevat ten minste een module met betrekking tot het rechtskader betreffende de rol van de vertrouwenspersoon integriteit en zijn status, alsook een module met betrekking tot de gesprekstechnieken. § 4. De in § 3 bedoelde hoogste hiërarchische meerdere mag de vertrouwenspersoon integriteit voor wie hij verantwoordelijk is geen opdrachten geven met betrekking tot de uitvoering van zijn taken en heeft geen toegang tot de individuele gegevens en dossiers die door de vertrouwenspersoon integriteit worden behandeld. Zijn rol is beperkt tot het organiseren van het beheer van de afdeling.
Art. 22.§ 1. Om te worden aangesteld in de functie van vertrouwenspersoon integriteit, moet het personeelslid beschikken over minstens drie jaar anciënniteit binnen een instantie beoogd in artikel 2, § 1.
De functie van vertrouwenspersoon integriteit is niet verenigbaar met de functie van hoogste leidinggevende of mandataris. § 2. De vertrouwenspersoon integriteit wordt aangesteld door de instantie die beschikt over de benoemingsbevoegdheid binnen elk van de instanties beoogd in artikel 2, § 1. § 3. De vertrouwenspersoon integriteit volgt de basisopleiding beoogd in artikel 21, § 3, 3° binnen de jaar volgend op de datum van zijn aanstelling. § 4. De aanstelling van de vertrouwenspersoon integriteit eindigt van rechtswege in geval van onverenigbaarheid voorzien in § 1 of indien de vertrouwenspersoon de basisopleiding niet heeft gevolgd binnen de termijn voorgeschreven door § 3.
Indien de vertrouwenspersoon integriteit vraagt om zijn aanstelling te beëindigen is er in principe een overgangsperiode van zes maanden vereist. Deze kan in onderling overleg worden ingekort. HOOFDSTUK 7. - bepalingen die van toepassing zijn op de meldingen
Art. 23.§ 1. De instantie beoogd in artikel 2, § 1 die een melding ontvangt is verantwoordelijk voor de verwerkingen van persoonsgegevens die zij uitvoert. § 2. De identiteit van de melder en van elke derde vernoemd in de melding en alle informatie op basis waarvan rechtstreeks of onrechtstreeks hun identiteit kan worden afgeleid, mag enkel worden onthuld indien het gaat om een noodzakelijke en evenredige verplichting die is opgelegd door een bijzondere wetgeving in het kader van onderzoeken die worden gevoerd door de nationale overheid of in het kader van gerechtelijke procedures, meer bepaald met het oog op de bescherming van de rechten van de verdediging van de persoon die het voorwerp is van het onderzoek.
Art. 24.§ 1. De bekendmakingen die gebeuren krachtens de afwijking voorzien in artikel 23, § 3 maken het voorwerp uit van adequate beschermingsmaatregelen krachtens de regels van de Europese Unie en de toepasselijke Belgische regels. Diegene die een melding heeft gedaan wordt op de hoogte gebracht vóór zijn identiteit wordt verspreid, tenzij het in kennis stellen de betrokken onderzoeken of gerechtelijke procedures kan schaden.
Bij het informeren van de melder zal de bevoegde interne auditdienst hem of haar een schriftelijke uitleg geven met de redenen voor de openbaarmaking van de betreffende vertrouwelijke gegevens. § 2. De bevoegde interne auditdienst die informatie ontvangt over integriteitsschendingen die zakengeheimen bevatten, mag deze zakengeheimen niet gebruiken of verspreiden voor doeleinden die verder gaan dan nodig is om een adequate opvolging te garanderen. § 3. Eenieder die door of krachtens dit besluit niet bevoegd is om kennis te nemen van een melding of van de daarin vervatte informatie en die niettemin een dergelijke melding ontvangt, valt onder de bepalingen van paragraaf 1. Deze persoon doet ook alle redelijke inspanningen om de melding in haar oorspronkelijke vorm door te geven aan het bevoegde interne of externe meldingskanaal.
Art. 25.§ 1. De doeleinden van de verwerking van de gegevens ingevolge een melding zijn het ontvangen en opvolgen van de meldingen van integriteitsschendingen in de zin van dit besluit, teneinde de juistheid van de beweringen in de melding of de bekendmaking na te gaan, en indien nodig, om de gemelde vermoedelijke integriteitsschending aan te pakken, inclusief door maatregelen zoals een intern voorafgaand onderzoek, een onderzoek, vervolging, een invorderingsprocedure van gelden of het afsluiten van de procedure.
Art. 26.De instanties beoogd in artikel 2, § 1 informeren hun personeelsleden over de inhoud en de toepassing van dit besluit en zij zorgen ervoor dat deze informatie permanent beschikbaar is op een zichtbare en toegankelijke plaats. HOOFDSTUK 8. - slotbepalingen
Art. 27.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2024.
Art. 28.De ministers van de regering worden, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 december 2023.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de Promotie van het Imago van Brussel en Biculturele Zaken van gewestelijk belang, R. VERVOORT De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van meertaligheid en van het Imago van Brussel, S. GATZ De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Mobiliteit, Openbare Werken en Verkeersveiligheid, E. VAN DEN BRANDT De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie, A. MARON De minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering, de Plaatselijke besturen en Dierenwelzijn, B. CLERFAYT