gepubliceerd op 15 januari 2021
Bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/051 houdende diverse maatregelen met het oog op de tijdelijke opschorting van de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies op grond van de gezondheidscrisis van de COVID-19
7 JANUARI 2021. - Bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/051 houdende diverse maatregelen met het oog op de tijdelijke opschorting van de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies op grond van de gezondheidscrisis van de COVID-19
VERSLAG AAN DE BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE REGERING Ter attentie van de leden van de Regering, Het voorontwerp van besluit dat aan u ter onderzoek wordt voorgelegd strekt ertoe de exploitanten die actief zijn in de Brusselse sector van het toeristisch verblijf financieel te helpen.
Onder normale omstandigheden zijn de uitbaters van inrichtingen van toeristisch logies onderworpen aan de City Tax, berekend per overnachting, die is voorzien in de ordonnantie van 23 december 2016 betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies.
Sinds het uitbreken van de gezondheidscrisis als gevolg van het COVID-19-coronavirus, hebben de effecten van deze wereldwijde crisis op de economische activiteit en het toerisme de vraag naar overnachtingen in inrichtingen van toeristisch logies zeer sterk verminderd.
De vermindering van de internationale toeristische verplaatsingen, en in het bijzonder van het zakentoerisme waarvan de Brusselse hotelsector sterk afhankelijk is, heeft een sterke impact gehad op deze sector, die ondanks een zeer lage bezettingsgraad tracht te overleven, terwijl een aanzienlijk aantal inrichtingen van toeristisch logies gedwongen zijn hun activiteiten in het geheel te staken.
Deze sector is op dit moment in groot gevaar en er moeten dringende maatregelen worden genomen om het voortbestaan ervan te waarborgen tot de verhoopte terugkeer naar het niveau van de activiteiten van vóór de gezondheidscrisis.
Eén van de steunmaatregelen aangenomen door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ten gunste van de bovengenoemde exploitanten bestond erin om bepaalde van hun verplichtingen met betrekking tot de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies op te schorten.
Zo werd de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies geschorst van 1 januari 2020 tot en met 30 juni 2020, als gevolg van de goedkeuring van het bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/005 en houdende van 16 april 2020 diverse maatregelen met betrekking tot de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies op grond van de gezondheidscrisis van de COVID-19.
Aangezien de situatie niet verbeterde, werden de maatregelen een eerste keer verlengd, van 1 juli tot en met 31 december 2020, zoals bepaald door de ordonnantie van 29 oktober 2020 houdende diverse maatregelen met betrekking tot de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies op grond van de gezondheidscrisis van de COVID-19.
De kwetsbare toestand van de sector van het toeristisch logies heeft echter niet het verwachte respijt gekregen en de sector blijft dicht bij het faillissement, met name door de aankondiging van het risico van een derde verspreidingsgolf van het COVID-19-virus.
In elk geval zullen de socio-economische effecten van de pandemie in de loop van het eerste semester van 2021 nog steeds voelbaar zijn, zowel omdat de restrictieve maatregelen waarschijnlijk zullen worden aangehouden tijdens het eerste semester van 2021, als door de langetermijneffecten van de economische crisis die deze economische sector van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest hard heeft getroffen.
Deze sector verdient de steun van de Regering gezien haar belang voor de gewestelijke economie en werkgelegenheid.
Concreet omvat de opschorting van de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies de volgende maatregelen die lopen van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021: 1) het niet verschuldigd zijn van de belasting door de uitbater van een inrichting van toeristisch logies, of in bepaalde gevallen door de eigenaar van het onroerend goed waarin de inrichting wordt uitgebaat;2) de opschorting van de verplichting tot kennisgeving van de uitbating of de opening van een inrichting van toeristisch logies, binnen een termijn van 31 dagen;3) de schorsing van de rechtzettingen door de gewestelijke fiscale administratie, van de aangiften die werden ingediend door de belastingplichtigen;4) de schorsing van de ambtshalve heffingen door de fiscale administratie;5) de schorsing van de vragen om voorafbetaling opgesteld door de fiscale administratie op basis van de gegevens die door de belastingplichtige werden aangegeven.Daarmee samenhangend is de belastingplichtige niet langer verplicht om dergelijke voorafbetalingen te verrichten aangezien de belasting niet verschuldigd is; 6) de bedragen die eventueel, ondanks bovengenoemde maatregelen, door de gewestelijke fiscale administratie zouden zijn ontvangen zullen worden terugbetaald aan de belastingplichtige zonder dat moratoire interesten beginnen te lopen. De belastingplichtigen zijn echter niet vrijgesteld van de verplichting om hun ingevulde en ondertekende aangifteformulier naar de gewestelijke fiscale administratie terug te sturen. Het doel van het behoud van deze verplichting is de Regering in staat te stellen om de ontwikkelingen in de sector van het toeristisch logies zo dicht mogelijk op te volgen en om de relevantie van toekomstige bijkomende maatregelen te kunnen inschatten.
Ter informatie van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister van Financiën en Begroting, S. GATZ
7 JANUARI 2021. - Bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/051 houdende diverse maatregelen met het oog op de tijdelijke opschorting van de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies op grond van de gezondheidscrisis van de COVID-19 De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de Ordonnantie van 23 december 2016 betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies, de artikelen 3, 6, 7, 8, 9 en 10;
Gelet op de ordonnantie van 23 november 2020 tot toekenning van bijzondere machten aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, artikel 2;
Gelet op artikel 2, § 3, 5° van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest die een vrijstelling invoert om het evaluatieverslag bedoeld in artikel 2, § 1, 1°, van dezelfde ordonnantie op te stellen;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën gegeven op 8 december 2020;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gegeven op 9 december 2020;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de gezondheidscrisis veroorzaakt door COVID-19 de exploitanten van toeristisch logies erg treft en dat het noodzakelijk is om onmiddellijk maatregelen te nemen om een economische catastrofe te voorkomen. Om deze sector die in gevaar verkeert te ondersteunen, moeten de lasten gelinkt aan de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies onmiddellijk worden opgeheven;
Gelet op de adviesaanvraag binnen 5 werkdagen, die op 14 december 2020 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen deze termijn;
Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat, bij toepassing van artikel 2, § 3, 5° van ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest, de gelijkekansentest niet moet worden opgesteld voor een reglementaire tekst waarvoor het advies van de Raad van State wordt gevraagd bij hoogdringendheid;
Overwegende dat, bij toepassing van artikel 2, § 4 van de ordonnantie van 23 november 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet vereist zijn;
Overwegende dat de sector van het toeristisch logies zo goed als lam ligt op grond van de gezondheidscrisis van de COVID-19, dienen de exploitanten van inrichtingen van toeristisch logies niet meer onderworpen te worden aan de verplichting om de voorafgaande kennisgeving te doen die hen werd opgelegd in het kader van de belasting op de inrichtingen van toeristisch logies;
Overwegende de enorme financiële impact van de crisis op de sector, mag de voornoemde belasting hen niet worden opgelegd;
Overwegende dat de Regering dus, gelet op de economische urgentie, gebruik wenst te maken van de volmachten die haar werden toevertrouwd door het parlement om de exploitanten van inrichtingen van toeristisch logies te ondersteunen in deze moeilijke periode opdat deze crisis de activiteit niet onherroepelijk zou beschadigen;
Overwegende dat krachtens artikel 3, § 1 van de ordonnantie van 23 november 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, dit besluit moet bevestigd worden door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement;
Op voorstel van de Minister belast met Financiën, Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.De belasting bedoeld in artikel 3 van de ordonnantie van 23 december 2016 betreffende de gewestbelasting op de inrichtingen van toeristisch logies is niet verschuldigd voor de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021.
Art. 2.De verplichting om over te gaan tot de kennisgeving bedoeld in artikel 6 van dezelfde ordonnantie wordt opgeschort tussen 1 januari 2021 en 30 juni 2021.
Art. 3.De ambtenaren bedoeld in artikel 7 van dezelfde ordonnantie gaan niet over tot de rechtzetting van de aangifte, zoals bedoeld in 8 van de voornoemde ordonnantie, voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021.
Art. 4.De ambtenaren bedoeld in artikel 7 van dezelfde ordonnantie gaan niet over tot de ambtshalve heffing, zoals bedoeld in artikel 9 van de voornoemde ordonnantie, voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021.
Art. 5.De ambtenaren bedoeld in artikel 7 van dezelfde ordonnantie stellen geen vraag om voorafbetaling ter beschikking, zoals bedoeld in artikel 10, § 1 van de voornoemde ordonnantie, voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021.
Art. 6.De betaling bedoeld in artikel 10, § 2 van dezelfde ordonnantie moet niet gebeuren voor wat betreft de periode vanaf 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021.
Art. 7.In afwijking van artikel 14 van de ordonnantie van 21 december 2012 tot vaststelling van de fiscale procedure in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is geen interest verschuldigd op de bedragen die worden terugbetaald bij toepassing van dit besluit.
Art. 8.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021.
Art. 9.De minister bevoegd voor Financiën en Begroting is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 7 januari 2021.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor mobiliteit, openbare werken en verkeersveiligheid, E. VAN DEN BRANDT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor klimaattransitie, leefmilieu, energie en participatieve democratie, A. MARON De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar ambt en de Promotie van Meertaligheid, S. GATZ De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, bevoegd voor werk en beroepsopleiding, digitalisering en plaatselijke besturen, B. CLERFAYT