gepubliceerd op 16 juni 2020
Bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/040 betreffende een aanvullende gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel voor de toekenning van kredieten aan tewerkstellingscoöperaties vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis
11 JUNI 2020. - Bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/040 betreffende een aanvullende gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) voor de toekenning van kredieten aan tewerkstellingscoöperaties vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis
Verslag aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering In het kader van de COVID-19-pandemie, heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering beslist om de Brusselse economie en werkgelegenheid te ondersteunen door middel van een reeks noodmaatregelen.
Op 30 april 2020, heeft de Brusselse Hoofdstedelijke Regering ingestemd met de toewijzing van een gedelegeerde opdracht aan de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) met het oog op de toekenning door deze laatste van leningen aan een verlaagde rentevoet aan tewerkstellingscoöperaties die actief zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zodat deze laatsten op hun beurt leningen kunnen toekennen aan hun ondernemers.
Deze opdracht heeft tot doel om in de context van de crisis ondernemers te ondersteunen die ervoor hebben gekozen om hun activiteit binnen een tewerkstellingscoöperatie uit te oefenen, aangezien deze keuze tot gevolg heeft dat zij worden uitgesloten van de door de Brusselse Regering ingevoerde eenmalige en compenserende premies, gelet op het feit dat deze premies een uniek ondernemingsnummer vereisen, terwijl de ondernemers van een tewerkstellingscoöperatie allemaal gebruik maken van het unieke ondernemingsnummer van deze coöperatie.
Onderhavige gedelegeerde opdracht heeft een weerslag op de begroting ten belope van 2.000.000,00 , waarbij dit bedrag volledig bestemd is voor de toekenning, door de GIMB, van terugbetaalbare kredieten aan tewerkstellingscoöperaties.
Concreet, staan de volgende beginselen centraal in het ontwerpbesluit: - de aan de GIMB toegewezen gedelegeerde opdracht is een opdracht in aanvulling op de "gedelegeerde opdracht Horeca" die is voorzien in het bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/010 van 30 april 2020 betreffende een gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) voor de toekenning van kredieten aan bepaalde ondernemingen in de horecasector of voor de toelevering ervan vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis; - het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kent terugbetaalbare kredieten toe aan de GIMB voor een bedrag van 2.000.000,00 zodat deze laatste op haar beurt terugbetaalbare kredieten kan toekennen aan tewerkstellingscoöperaties waarvan de maatschappelijke zetel of ten minste één vestigingseenheid gelegen is binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zodat deze tewerkstellingscoöperaties zelf aan hun ondernemers leningen kunnen toekennen die: * maximaal 25.000 euro bedragen; * worden toegekend aan een maximale rentevoet van 1%; * worden toegekend voor een periode van maximaal vijf jaar; * worden toegekend aan de ondernemers van de betrokken coöperatie die een territoriaal aanknopingspunt hebben met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Op 27 mei 2020, heeft de minister van Begroting zijn goedkeuring gehecht aan het voorontwerp van besluit.
Op 28 mei 2020, heeft de regering in eerste lezing haar goedkeuring gehecht aan het voorontwerp van besluit.
Overeenkomstig paragraaf 4 van de ordonnantie van 20 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, werd het ontwerpbesluit ter advies voorgelegd aan de Afdeling Wetgeving van de Raad van State.
Op 8 juni 2020, heeft de Afdeling Wetgeving van de Raad van State zijn spoedadvies uitgebracht. Er werd rekening gehouden met alle aanbevelingen die werden geformuleerd in dit advies, dat gekend is onder de referentie 67.509/1. Het advies kon echter niet bij onderhavig verslag worden gevoegd, aangezien het slechts in een voorlopige en eentalige versie beschikbaar is.
Ter informatie van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : B. TRACHTE, Staatssecretaris voor Economische Transitie
RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 67.509/1 van 8 juni 2020 over een ontwerp van bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/040 `betreffende een aanvullende gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) voor de toekenning van kredieten aan tewerkstellingscoöperaties vanwege de COVID-19 gezondheidscrisis' Op 29 mei 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met klimaattransitie, leefmilieu, energie en participatieve democratie verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/040 `betreffende een aanvullende gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) voor de toekenning van kredieten aan tewerkstellingscoöperaties vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 4 juni 2020. De kamer was samengesteld uit Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter, Wilfried VAN VAERENBERGH en Wouter PAS, staatsraden, Michel TISON en Johan PUT, assessoren, en Astrid TRUYENS, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Katrien DIDDEN, adjunct-auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried VAN VAERENBERGH, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 8 juni 2020. 1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling in de adviesaanvraag gemotiveerd "par le fait que l'activité économique subit un ralentissement substantiel en raison des mesures sanitaires adoptées en vue de ralentir l'épidémie de COVID-19. Les mesures de confinement des habitants dans leurs foyers et la cessation temporaire d'un grand nombre d'activités économiques et commerciales impactent de façon négative la situation financière des entreprises.
Les entrepreneurs qui exercent leur activité dans le cadre d'une coopérative d'emploi, via le numéro d'entreprise unique de ladite coopérative, sont exclus des mesures de soutien aux entreprises bruxelloises adoptées par le Gouvernement dès lors que ces mesures sont subordonnées à la détention d'un numéro d'entreprise propre. Le secteur financier n'accorde pas spontanément de prêts aux entrepreneurs des coopératives d'emploi aux conditions jugées nécessaires par la Région. Nombre de ces entrepreneurs se trouvent actuellement confrontés à de graves difficultés financières et à un risque de cessation d'activités. C'est pourquoi il convient de leur accorder un crédit adapté dans les meilleurs délais, de sorte que la mise en place de la mesure d'aide ne peut souffrir de retard.
Une période de consultation de 30 jours ouvrables pourrait malheureusement mettre en péril l'objectif du projet d'arrêté, car un nombre important d'entrepreneurs visés par la mesure d'aide ne survivrait pas à 25 jours ouvrables supplémentaires ." 2. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering strekt tot toewijzing van een aanvullende gedelegeerde opdracht aan de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB)(1) met het oog op de toekenning van leningen met verlaagde rentevoet aan tewerkstellingscoöperaties die actief zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en die het bedrag van de lening op hun beurt gebruiken om zelf leningen toe te kennen aan hun ondernemers, teneinde laatstgenoemden te ondersteunen in de context van de COVID-19 gezondheidscrisis.4. Voor de ontworpen regeling wordt rechtsgrond geboden door artikel 2, § 1, van de ordonnantie van 19 maart 2020 `om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19'. Gelet op artikel 4 van de ordonnantie van 19 maart 2020 moet het te nemen besluit worden "bevestigd" (lees: bekrachtigd) "binnen een termijn van zes maanden die ingaat aan het einde van de periode van de bijzondere machten die door deze ordonnantie worden georganiseerd", bij gebreke waarvan het besluit wordt "verondersteld nooit effecten te hebben gesorteerd".
BEVOEGDHEID 5.1. Aan de gemachtigde werd gevraagd of de ontworpen regeling kan worden ingepast in de bevoegdheidsrechtelijke regels, ermee rekening houdend dat ook tewerkstellingscoöperaties die niet gevestigd zijn binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest begunstigde kunnen zijn van de voorziene regeling (artikel 6, eerste lid, van het ontwerp) en de kredietfaciliteiten ook kunnen worden toegekend aan ondernemers en loontrekkenden die niet actief zijn binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (artikel 7, 3° van het ontwerp). De gemachtigde beantwoordde deze vraag als volgt: "Le premier point de rattachement territorial figure à l'article 6, alinéa 1er : pour qu'une coopérative d'emploi puisse bénéficier d'un prêt, une partie au moins des entrepreneurs qui y sont rattachés doivent exercer leur activité en Région de Bruxelles-Capitale.
Ensuite, ces coopératives devront démontrer qu'elle utilisent ces prêts pour, à leur tour, accorder des prêts aux entrepreneurs actifs en leur sein. L'article 7 précise à ce sujet que : `3° les entrepreneurs de la coopérative d'emploi, bénéficiaires finaux du dispositif d'aide, doivent : a) être rattachés aux unités d'exploitation de la coopérative d'emploi situées dans la Région [de Bruxelles-Capitale], s'ils sont des travailleurs salariés de la coopérative d'emploi ;b) avoir leur unité d'établissement dans la Région [de Bruxelles-Capitale] s'ils participent à la coopérative d'emploi sous le statut d'indépendant ;c) s'ils ne rencontrent aucune des hypothèses visées aux points a) et b) ci-dessus, avoir leur domicile dans la Région [de Bruxelles-Capitale]'. Le rattachement territorial se situe donc davantage au niveau de l'entrepreneur bénéficiaire final qu'au niveau de la coopérative d'emploi. Toutefois, ce rattachement est compliqué par la circonstance que ces entrepreneurs ne disposent pas d'un numéro d'entreprise propre, associé à une ou des unités d'établissement localisées. De plus, des contacts avec des coopératives d'emploi fortement actives en Région de Bruxelles Capitale ont montré que celles-ci ne disposaient pas nécessairement d'unités d'établissement en Région de Bruxelles-Capitale auxquelles seraient rattachés les entrepreneurs actifs exclusivement ou principalement dans cette Région. C'est pourquoi l'hypothèse a) se réfère à l'unité d'exploitation plutôt qu'à l'unité d'établissement.
Vu la complexité et la variété des situations organisationnelles observées - qui ne pourrait résulter en l'absence d'aide à ces catégories d'entrepreneurs actifs en Région de Bruxelles-Capitale -, il a donc fallu prévoir des hypothèses alternatives a) et b) et une hypothèse subsidiaire c).
Enfin, l'article 8, in fine, prévoit : `Par la sélection qu'elle opère parmi les demandeurs, la SRIB maximise l'incidence du dispositif sur la solvabilité et la poursuite des activités des coopératives d'emploi et de leurs entrepreneurs qui remplissent les conditions de l'article 7, 3°, du présent arrêté.' Ceci signifie que, dans son travail de sélection des coopératives bénéficiaires, la SRIB veillera à soutenir le plus grand nombre possible d'entrepreneurs en lien avec la Région. Elle soutiendra prioritairement et le plus intensivement les coopératives d'emploi dont l'ancrage en Région de Bruxelles-Capitale est le plus fort." Hiermee kan worden ingestemd, onder voorbehoud van hetgeen hierna wordt opgemerkt. 5.2.1. Artikel 6, eerste lid, van het ontwerp bepaalt dat de leningen kunnen worden toegekend aan tewerkstellingscoöperaties "waarvan minstens een deel van de ondernemers hun activiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uitoefenen".
Gevraagd wat dient te worden verstaan onder "minstens een deel van de ondernemers", antwoordde de gemachtigde het volgende: "Cet alinéa vise à créer un critère de rattachement territorial entre le dispositif et l'activité des entrepreneurs en coopérative d'emploi qui exercent en Région de Bruxelles Capitale.
Il est vrai que la formulation est large, mais l'idée est de permettre à la SRIB d'octroyer un prêt à une coopérative d'emploi si elle héberge même un seul entrepreneur qui exerce son activité en Région de Bruxelles-Capitale.
De façon alternative, vu que le critère de rattachement prévu à l'article 7, 3°, concerne les entrepreneurs, nous pourrions fixer un critère plus précis à l'article 6, alinéa 1er, qui concernerait la coopérative d'emploi, en indiquant que la SRIB est chargée d'octroyer `des prêts aux coopératives d'emploi dont le siège social ou à tout le moins une unité d'établissement se situe en Région de Bruxelles-Capitale'.
Selon les informations dont nous disposons, les coopératives d'emploi actives en Région de Bruxelles-Capitale et dont les entrepreneurs exercent leur activité dans la Région disposent en effet d'un siège social ou à tout le moins d'une unité d'établissement dans la Région." Met het voorstel van de gemachtigde om het in artikel 6, eerste lid, van het ontwerp bepaalde aanknopingspunt te wijzigen in "tewerkstellingscoöperaties waarvan de maatschappelijke zetel of ten minste één vestigingseenheid gelegen is binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest" kan worden ingestemd. 5.2.2. Ook op het niveau van de begunstigden van de regeling (artikel 7, 3°, van het ontwerp) dient een aanknopingspunt te worden gehanteerd waaruit kan blijken dat zij hun activiteiten uitoefenen binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De vraag rijst of dit het geval is voor de personen bedoeld in artikel 7, 3°, c), van het ontwerp, waarvoor het volstaat dat zij "hun woonplaats in het Gewest hebben".
Een dergelijk ruim criterium sluit niet uit dat ook personen onder de regeling vallen die bijvoorbeeld hun economische activiteit uitsluitend uitoefenen in een ander gewest. De steller van het ontwerp dient na te gaan of de verwijzing naar de categorie van personen bedoeld in artikel 7, 3°, c), wel in het ontwerp moet worden behouden, nu in het licht van de definitie van "tewerkstellingscoöperatie" in artikel 1, 4°, van het ontwerp, de vraag rijst of de verwijzingen naar de categorieën vermeld onder a) en b) van die bepaling niet volstaan.
Indien het toch nodig wordt geacht de verwijzing in artikel 7, 3°, c), van het ontwerp te behouden, dient deze te worden aangevuld met een bijkomende voorwaarde die ervan doet blijken dat minstens een gedeelte van de economische activiteit in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt uitgeoefend.
VORMVEREISTEN 6. Voor de ontworpen steunregeling wordt in artikel 11 van het ontwerp een beroep gedaan op de algemene de minimisverordening.(2) De gemachtigde verantwoordde deze keuze als volgt: "De de minimis-verordening is de meest flexibele en gemakkelijk toepasbare optie voor steun van een relatief klein bedrag. In het geval van een lening, wordt het bruto subsidie-equivalent van het steunbedrag berekend op basis van de referentie marktrentepercentages.
Overeenkomstig artikel 11 van het ontwerpbesluit moet de begunstigde - zowel de tewerkstellingscoöperaties als de eindbegunstigde - alle de minimissteun aangeven die ze ontvangen heeft, zoals de eerste paragraaf van artikel 6 van de verordening toestaat. Indien het toekennen van de lening tot gevolg zou hebben dat het plafond wordt overschreden, kan ze niet toegekend worden.
Aangezien het een verordening betreft met rechtstreekse werking, lijkt het niet nodig om alle bepalingen ervan te hernemen in het ontwerpbesluit. Er wordt duidelijk bepaald dat de leningen worden toegekend onder de voorwaarden bedoeld in de verordening. Enkel daar waar de verordening een keuze laat aan de lidstaten (zoals de keuze tussen de voorafgaande verklaring van de begunstigde en het centraal register in artikel 6 - in België bestaat geen centraal register), bevat het ontwerpbesluit uitdrukkelijke bepalingen.
De tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de COVID-19-uitbraak vereist een voorafgaande notificatie en een bekendmaking van elke individuele steun, hetgeen de toepassing ervan complexer maakt." Hiermee kan worden ingestemd.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Artikel 6 7. Artikel 6, derde lid, van het ontwerp bepaalt dat het bedrag van de leningen wordt vastgesteld op basis van het aantal ondernemers dat hun activiteit binnen de begunstigde tewerkstellingscoöperatie uitoefent. Uit die bepaling zou kunnen worden afgeleid dat het bedrag vastgesteld wordt op basis van alle ondernemers binnen de tewerkstellingscoöperatie, dus ook diegenen die niet voldoen aan artikel 7,3°, van het ontwerp. Hierop gewezen, stelde de gemachtigde: "Cet alinéa renvoie aux entrepreneurs éligibles aux prêts au sens de l'article 7, 3°. Ceci pourrait être précisé dans la disposition." Met die precisering kan worden ingestemd.
Artikel 9 8 Artikel 9, eerste lid, van het ontwerp bepaalt dat de leningaanvragers hun aanvraag indienen op elektronische wijze "volgens de procedure vastgelegd door de GIMB".
Wat dat betreft heeft de Raad van State, afdeling Wetgeving, er in het verleden al op gewezen dat delegaties van verordenende bevoegdheden aan een openbare instelling enkel toelaatbaar kunnen worden geacht in zover deze betrekking hebben op technische of louter bestuurlijke aangelegenheden die een beperkte en niet-beleidsmatige draagwijdte hebben en waarvan, om pragmatische redenen, kan worden aangenomen dat de instellingen die de betrokken reglementering dienen toe te passen of er toezicht zullen op uitoefenen, ook het best geplaatst zijn om deze met kennis van zaken uit te werken.
Het is zeer de vraag of de bevoegdheden die de steller van het ontwerp aan de GIMB wil overlaten op het vlak van de vaststelling van de procedurele voorschriften, in al hun onderdelen voldoen aan de voornoemde toelaatbaarheidsvoorwaarden. In de mate zulks niet het geval is, zal artikel 9 van het ontwerp met een aantal van die voorschriften moeten worden aangevuld in plaats van dat het vaststellen ervan geheel aan de GIMB wordt overgelaten. Het verlenen van verordenende bevoegdheid aan een openbare instelling is immers in beginsel niet in overeenstemming met de algemene publiekrechtelijke regels omdat erdoor wordt geraakt aan de eenheid van de verordenende macht en een rechtstreekse parlementaire controle ontbreekt. Bovendien ontbreken de waarborgen waarmee de klassieke regelgeving gepaard gaat, zoals die inzake de bekendmaking, de preventieve controle van de Raad van State, afdeling Wetgeving, en de duidelijke plaats in de hiërarchie der normen.(3) Artikel 14 9. Artikel 14 van het ontwerp voorziet in het sluiten van een overeenkomst tussen de Regering en de GIMB, waarin de aanvullende regels voor de uitvoering worden vastgelegd.Deze overeenkomst regelt onder meer de betalingsmodaliteiten en het gebruik en de terugbetaling van de toegekende bedragen.
Bij de adviesaanvraag werd een exemplaar van de betrokken overeenkomst gevoegd. Daaruit blijkt dat de overeenkomst niet beperkt blijft tot het maken van bepaalde interne afspraken tussen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en de GIMB, maar dat deze bijvoorbeeld ook bijkomende selectiecriteria en andere belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de ontworpen regeling betreft.
Uit de vaste adviespraktijk van de Raad van State(4) blijkt dat regelgeving via het contractuele procedé problematisch is indien door middel van dergelijke overeenkomsten verordenende bevoegdheid wordt uitgeoefend ten aanzien van derden. De betrokken aangelegenheden dienen bijgevolg in het ontwerp zelf te worden geregeld.
De griffier, Astrid Truyens De voorzitter, Marnix Van Damme _______ Nota's (1) Ter aanvulling van de opdracht die reeds aan de GIMB werd toegewezen bij het bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr.2020/010 van 30 april 2020 `betreffende een gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) voor de toekenning van kredieten aan bepaalde ondernemingen in de horecasector of voor de toelevering ervan vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis', waarover de Raad van State, afdeling Wetgeving, in ontwerpvorm, op 16 april 2020 advies 67.224/1 heeft uitgebracht. (2) Verordening (EU) nr.1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 `betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun'. (3) Vaste adviespraktijk van de Raad van State, afdeling Wetgeving. Voor een aantal recentere voorbeelden van adviezen in die zin, zie T. CORTHAUT, J. RIEMSLAGH, F. VANNESTE en J. VAN NIEUWENHOVE, `Behoorlijke wetgeving in de adviespraktijk van de afdeling Wetgeving van de Raad van State (2017 en 2018)', Tijdschrift voor Wetgeving, 2019, (82) 96-97, nr. 46. (4) Zie bv.adv.RvS 62.477/1 van 19 februari 2018 over een voorontwerp dat heeft geleid tot het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2018 `betreffende de overname van de sectoren psychiatrische verzorgingstehuizen, initiatieven van beschut wonen, revalidatieovereenkomsten, revalidatieziekenhuizen en multidisciplinaire begeleidingsequipes voor palliatieve verzorging', punt 22.2. Voor meer voorbeelden, zie de reeds in voetnoot 3 aangehaalde bijdrage van T. CORTHAUT, J. RIEMSLAGH, F. VANNESTE en J. VAN NIEUWENHOVE, in Tijdschrift voor Wetgeving, 2019, (82) 97, nr. 47.
11 JUNI 2020. - Bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/040 betreffende een aanvullende gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) voor de toekenning van kredieten aan tewerkstellingscoöperaties vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 maart 2020 tot toekenning van bijzondere machten aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis, artikel 2, § 1;
Gelet op artikel 2, § 3, 5°, van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest;
Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 27 mei 2020;
Gelet op het feit dat de wereldwijde en gewestelijke economische activiteit aanzienlijk is vertraagd ingevolge de gezondheidsmaatregelen die werden genomen om de COVID-19-epidemie af te remmen;
Gelet op het feit dat de maatregelen om de bewegingsvrijheid van de burgers tot hun woning te beperken, evenals de tijdelijke stopzetting van een groot aantal economische en commerciële activiteiten, een negatieve impact hebben op de financiële situatie van huishoudens en bedrijven;
Gelet op het feit dat ondernemers die hun activiteit in het kader van een tewerkstellingscoöperatie uitoefenen, via het unieke ondernemingsnummer van de voornoemde coöperatie, zijn uitgesloten van de door de Regering genomen steunmaatregelen voor Brusselse ondernemingen, aangezien deze maatregelen onderworpen zijn aan de voorwaarde van het bezit van een eigen ondernemingsnummer;
Gelet op het feit dat de financiële sector niet in staat is spontaan leningen toe te kennen aan ondernemers van tewerkstellingscoöperaties onder de door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest noodzakelijk geachte voorwaarden;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de financiële moeilijkheden en het risico van stopzetting van de activiteiten van ondernemers in tewerkstellingscoöperaties;
Dat de dringende noodzakelijkheid derhalve is gerechtvaardigd;
Gelet op advies 67.509/1 van de Raad van State, gegeven op 8 juni 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3 °, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat de hierna beoogde financiële instrumenten ertoe strekken leningen toe te kennen aan een rentevoet, ook al is deze beperkt; dat deze leningen moeten worden terugbetaald;
Overwegende bovendien de moeilijkheden en de traagheid die inherent zijn aan de hervatting van elke economische activiteit na een crisissituatie, die een spreiding van de terugbetalingstermijnen vereist;
Overwegende dat deze opdracht een openbare dienstverplichting betreft, aangezien de GIMB, zelfs met behulp van micro-economische methoden voor marktanalyse, de leningen moet verstrekken onder de in de regeling vastgestelde voorwaarden; dat de dienst van algemeen economisch belang wordt gerechtvaardigd door de noodzaak van de leningen en door het feit dat de financiële sector deze niet spontaan verstrekt tegen de door het Gewest noodzakelijk geachte voorwaarden;
Overwegende dat de aldus toevertrouwde taak flexibiliteit en aanpassingsvermogen vereist, en dus de vaststelling van bepaalde modaliteiten door middel van een contractueel instrument tussen het Gewest en de GIMB, dat gemakkelijk en snel kan worden aangepast, en in overeenstemming met de bepalingen van haar statuten;
Overwegende dat een zekere organisatievrijheid wordt gelaten aan de GIMB, aangezien zij over de kennis, expertise en micro-economische analysemethodes beschikt, die moeten kunnen gevaloriseerd worden in elk van de opdrachten die het Gewest toewijst aan deze maatschappij met toepassing van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen; dat de opdracht in de tijd beperkt en omschreven is;
Overwegende dat de hierboven uiteengezette urgentie het niet mogelijk maakt het advies van de Inspectie van Financiën en van de Economische en Sociale Raad in te winnen, zoals toegelaten door artikel 2, § 4, van de ordonnantie van 19 maart 2020 tot toekenning van bijzondere machten aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de COVID-19-gezondheidscrisis ;
Op voorstel van de Minister van Economie;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° GIMB: de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel;2° Gewest: het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;3° BFB: Brussel Financiën en Begroting van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel;4° tewerkstellingscoöperatie: een coöperatieve vennootschap die ondernemers in staat stelt een economische activiteit uit te oefenen als zelfstandige of werknemer door gebruik te maken van het ondernemingsnummer van de coöperatieve vennootschap of een van haar uitbatingseenheden;5° besluit gedelegeerde opdracht horeca: bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr.2020/010 van 30 april 2020 betreffende een gedelegeerde opdracht aan de nv Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Brussel (GIMB) voor de toekenning van kredieten aan bepaalde ondernemingen in de horecasector of voor de toelevering ervan vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis; 6° minister: de minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Economie;7° algemene de-minimisverordening: verordening (EU) nr.1407/2013 van de commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie L352 van 24 december 2013.
Art. 2.Het Gewest belast de GIMB met een opdracht in aanvulling op de in het besluit betreffende de gedelegeerde opdracht "Horeca" voorziene opdracht.
De in het besluit betreffende de gedelegeerde opdracht "Horeca" voorziene werkingssubsidie dekt ook de in het kader van onderhavige aanvullende opdracht gemaakte werkingskosten.
De in lid 1 bedoelde opdrachten betreffen dezelfde dienst van algemeen economisch belang en dezelfde gedelegeerde opdracht in de zin en onder de voorwaarden van de artikelen 2, § 3 en 4, § 5 van de wet van 2 april 1962 betreffende de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke Investeringsmaatschappijen.
Art. 3.Terugbetaalbare kredieten voor een bedrag van 2 miljoen euro worden door het Gewest aan de GIMB toegekend, zodat deze op haar beurt, in het kader van deze gedelegeerde opdracht, terugbetaalbare kredieten kan verstrekken aan tewerkstellingscoöperaties, overeenkomstig de in artikels 6 en 7 vastgestelde voorwaarden.
Deze terugbetaalbare kredieten die aan de GIMB worden toegekend, worden aangerekend op de basisallocatie 12.011.21.01.03.10 in de opdracht 12, programma 011, van de algemene uitgavenbegroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor het begrotingsjaar 2020.
Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt na de inwerkingtreding van dit besluit ter beschikking gesteld van de GIMB. De aan de GIMB terugbetaalde leningen worden niet hergebruikt door toekenning van nieuwe leningen.
Art. 4.De GIMB voert een gemeenschappelijke boekhouding voor onderhavige aanvullende opdracht en voor de in het besluit betreffende de gedelegeerde opdracht "Horeca" voorziene opdracht.
Deze boekhouding is in overeenstemming met artikel 4 van het besluit betreffende de gedelegeerde opdracht "Horeca".
Art. 5.De GIMB betaalt het bedrag voorzien in artikel 3 terug en stort de interesten die ze zelf heeft ontvangen van de begunstigden van de leningen, na aftrek van eventuele verliezen veroorzaakt door in gebreke blijvende uiteindelijke begunstigden.
Deze betalingen worden uitgevoerd op de basisallocatie voor ontvangsten 02.204.03.01.08.10, binnen het nieuwe programma 204 `Gedelegeerde opdracht van de GIMB', binnen de opdracht 02 van de middelenbegroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 6.De GIMB, of een van haar dochterondernemingen via haar tussenkomst, is, in eigen naam maar voor rekening van het Gewest, verantwoordelijk voor de toekenning, binnen de grenzen van het in artikel 3 bedoelde budget, van leningen aan tewerkstellingscoöperaties waarvan de maatschappelijke zetel of ten minste één vestigingseenheid gelegen is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De toegepaste rentevoet is 1%.
Het bedrag van de leningen wordt vastgesteld op basis van met name het aantal ondernemers dat aanspraak kan maken op de leningen in de zin van artikel 7, 3° van onderhavig besluit en dat hun activiteit binnen de begunstigde tewerkstellingscoöperatie uitoefent.
De begunstigde tewerkstellingscoöperatie betaalt de aan haar toegekende lening(en) binnen maximaal vijf jaar terug.
Deze leningen vormen voor de begunstigde tewerkstellingscoöperatie quasi-eigenvermogensschulden.
Een aanvullende lening kan worden toegekend aan een tewerkstellingscoöperatie die aantoont dat zij de gehele initiële lening heeft gebruikt met inachtneming van de voorwaarden van artikel 7.
Art. 7.De in artikel 6 bedoelde lening is met name onderworpen aan de volgende cumulatieve voorwaarden: 1° de tewerkstellingscoöperatie gebruikt het bedrag van de lening om zelf leningen toe te kennen aan haar ondernemers en levert het bewijs daarvan aan de GIMB overeenkomstig de in de overeenkomst tot regeling van de lening voorziene voorwaarden; 2° de aan de ondernemers van de tewerkstellingscoöperatie toegekende leningen: - bedragen maximum 25.000 euro; - worden toegekend aan een maximale rentevoet van 1%; - worden toegekend voor een periode van maximaal vijf jaar; 3° de ondernemers van de tewerkstellingscoöperatie die de uiteindelijke begunstigden van de steunregeling zijn, moeten: a) Of aangesloten zijn bij de in het Gewest gelegen uitbatingseenheden van de tewerkstellingscoöperatie;b) Of hun vestigingseenheid in het Gewest hebben;4° de begunstigde tewerkstellingscoöperatie zendt de GIMB uiterlijk op 31 augustus van elk jaar en vanaf 31 augustus 2021 een verslag toe waarin het aantal, het doel, het bedrag, de rentevoet en de duur van de aan haar ondernemers toegekende leningen worden vermeld.
Art. 8.De GIMB selecteert de begunstigde tewerkstellingscoöperaties op basis van een economische, technische en financiële analyse van de leningaanvragen die haar toelaat om met name: 1° te bepalen of de aanvrager negatief en aanzienlijk geraakt is door de COVID-19-crisis;2° na te gaan of de aanvrager het nodige heeft gedaan om de andere maatregelen voorzien in het kader van deze crisis te genieten;3° na te gaan, in redelijke mate, of de aanvrager leefbaar zal zijn na de toekenning van de lening bedoeld in artikel 6;4° de relevantie van de leningaanvraag te analyseren, met name rekening houdend met de financiële ratio's van de aanvrager voor de crisis. Door de selectie die ze voert onder de begunstigden, maximaliseert de GIMB de weerslag van de maatregel op de solvabiliteit en de voortzetting van de activiteiten van de tewerkstellingscoöperaties en hun ondernemers die voldoen aan de voorwaarden van artikel 7, 3° van onderhavig besluit.
Art. 9.De tewerkstellingscoöperaties die een lening aanvragen dienen hun aanvraag op elektronische wijze in volgens de procedure vastgelegd door de GIMB. Eens het leningaanvraagdossier volledig is, legt de GIMB het dossier onverwijld en uiterlijk binnen tien werkdagen voor aan de raad van bestuur voor een beslissing, samen met een individuele samenvattingsnota en een voorstel, eventueel aangevuld met voorwaarden.
De beslissingen die betrekking hebben op een lening van een kapitaalbedrag van meer dan 500.000,00 euro worden onverwijld voorgelegd aan de minister voor goedkeuring.
De eventuele wijzigingsbeslissingen van eerdere beslissingen zijn onderworpen aan dezelfde voorwaarden.
De raad van bestuur kan, ten einde de beslissingstermijn in te korten, zijn beslissingsbevoegdheid delegeren aan het in artikel 9 van het besluit betreffende de gedelegeerde opdracht "Horeca" bedoelde ad hoc comité.
Art. 10.De terugbetalingsmodaliteiten van de leningen worden vastgesteld door de GIMB, op basis van het model van haar gewone leningsregelingen.
De rente is maandelijks achteraf verschuldigd en wordt berekend op de hoofdsom die op elke vervaldag verschuldigd is.
Een gedeeltelijke of volledige vooruitbetaling van de lening op maandelijkse termijnen, zonder vergoeding voor hergebruik, is mogelijk voor zover de vooruitbetalingen betrekking hebben op een of meer nog niet vervallen hoofdsom en de opgebouwde rente wordt tegelijkertijd betaald.
Art. 11.§ 1. De GIMB kent de leningen toe aan de in de algemene de-minimisverordening bedoelde voorwaarden.
De GIMB deelt de begunstigde tewerkstellingscoöperatie mee dat de lening wordt toegekend overeenkomstig de voornoemde verordening en stelt haar in kennis van het steunbedrag, uitgedrukt als bruto-subsidie-equivalent.
De tewerkstellingscoöperatie moet als begunstigde van de lening bij de GIMB alle andere steunregelingen aangeven die onder het toepassingsgebied van de voornoemde verordening of van andere de-minimisverordeningen vallen en die zij in de voorgaande twee boekjaren en in het lopende boekjaar heeft ontvangen. § 2 De begunstigde tewerkstellingscoöperatie kent de leningen op haar beurt toe aan de in de algemene de-minimisverordening bedoelde voorwaarden.
De begunstigde tewerkstellingscoöperatie deelt de uiteindelijke begunstigde ondernemer mee dat de lening wordt toegekend overeenkomstig de voornoemde verordening en stelt hem in kennis van het steunbedrag, uitgedrukt als bruto-subsidie-equivalent.
De uiteindelijke begunstigde van de lening moet alle andere steunregelingen aangeven die onder het toepassingsgebied van de voornoemde verordening of van andere de-minimisverordeningen vallen en die hij in de voorgaande twee boekjaren en in het lopende boekjaar heeft ontvangen.
Art. 12.De kalender van de gedelegeerde opdracht is als volgt; 1° Uiterste indieningsdatum voor de aanvragen: 28 februari 2021.2° Uiterste toekenningsdatum voor de leningen: 30 april 2021.3° Trimestriële terugbetaling van de GIMB aan het Gewest van de bedragen terugbetaald door de begunstigden van de leningen.4° Einde van de opdracht: bij het afsluiten van de laatste terugbetaling van een begunstigde van een lening of op een eerdere datum vastgelegd door de Regering.
Art. 13.De externe controle op de uitvoering van dit besluit wordt uitgeoefend door de twee regeringscommissarissen bij de GIMB. De raad van bestuur van de GIMB ziet erop toe dat de uitvoering van het besluit en de in artikel 14 bedoelde overeenkomst geen afbreuk doet aan de werking en de financiële middelen van de GIMB. De GIMB dient elk kwartaal een monitoringverslag in met een gestructureerde raming van de leningen die in het kader van deze gedelegeerde opdracht werden toegekend en met details over de leningen die daadwerkelijk werden toegekend, betaald en terugbetaald aan de dienst Economie van de Gewestelijke Overheidsdienst Brussel.
Er kan één monitoringverslag worden ingediend voor de gedelegeerde opdracht die werd ingesteld bij het besluit betreffende de gedelegeerde opdracht "Horeca", en onderhavige aanvullende gedelegeerde opdracht. In dit geval, wordt in dit verslag een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de gegevens over de twee voorzieningen.
Art. 14.De Regering en de GIMB sluiten een overeenkomst waarin de aanvullende regels voor de uitvoering van dit besluit worden vastgelegd. De overeenkomst regelt onder meer de betalingsmodaliteiten en het gebruik van de krachtens de artikelen 2 en 3 toegekende bedragen en de verplichtingen inzake boekhouding, verantwoording van de werkingssubsidie. terugbetaling van het toevertrouwde bedrag om te beheren en driemaandelijkse rapportering.
Art. 15.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 16.De minister wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 11 juni 2020.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President, R. VERVOORT De Minister van Economie, A. MARON