gepubliceerd op 10 december 2020
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de voorwaarden voor de uitbating van warmtekrachtkoppelingsinstallatie
26 NOVEMBER 2020. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot bepaling van de voorwaarden voor de uitbating van warmtekrachtkoppelingsinstallatie
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, artikel 6, § 1, en artikel 10, tweede lid;
Gelet op het besluit van 18 januari 2018 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties;
Overwegende Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) Overwegende Verordening (EU) nr° 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën van 29 oktober 2018;
Gelet op het akkoord van de minister van Begroting van 7 november 2018;
Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 23/05/2019, met toepassing van artikel 5, lid 1, van richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 9 januari 2019;
Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 17 januari 2019;
Gelet op de gendertest zoals bedoeld in artikel 3, 2° van de ordonnantie van 29 maart 2012 houdende de integratie van de genderdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, uitgevoerd op 22 august 2018;
Gelet op de evaluatie van het principe van handistreaming, zoals beoogd in artikel 4, § 3, van de ordonnantie van 8 december 2016 betreffende de integratie van de handicapdimensie in de beleidslijnen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die geen gevolgen heeft vastgesteld voor de situatie van personen met een handicap;
Gelet op het advies 65.587/1 van de Raad van State, gegeven op 2 april 2019 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van de Minister van Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK 1 - Algemeen Afdeling 1.1 - Doelstellingen en toepassingsgebied
Artikel 1.Dit besluit heeft als doel uitbatingsvoorwaarden vast te leggen op warmtekrachtkoppelingsinstallatie, vermeld in rubrieken 40A, 40B, 40C, 40D van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, IC, ID, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen evenals rubriek nr° 212 van de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IA bedoeld in artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen. Afdeling 1.2 - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "emissie": uitstoot van stoffen in de lucht door een warmtekrachtkoppelingsinstallatie;2° "emissiegrenswaarde": toelaatbare hoeveelheid van een stof die met de afgassen van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie gedurende een bepaalde periode in de lucht mag worden uitgestoten;3° "stikstofoxiden" (NOx): stikstofmonoxide en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide (NO2);4° "warmtekrachtkoppeling": in de zin van artikel 2, 6° van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;5° "hoogrenderende warmtekrachtkoppeling": in de zin van artikel 2, 6bis van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;6° "certificering": in de zin van hoofdstuk II van het besluit van 17 december 2015 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de promotie van groene elektriciteit;7° "bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallatie": een warmtekrachtkoppelingsinstallatie waarvoor een aangifte of een milieuvergunningsaanvraag of een wijziging van milieuvergunning werd ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit;8° "nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallatie": een andere warmtekrachtkoppelingsinstallatie dan een bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallatie;9° "brandstof": elke vaste, vloeibare of gasvormige brandbare stof;10° "afvalstoffen": afvalstoffen zoals omschreven in artikel 3, punt 1, van de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen;11° "gevaarlijke afvalstoffen": gevaarlijke afvalstoffen zoals omschreven in artikel 3, punt 2, van de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen 12° "gasolie": gasolie in de zin van artikel 3, 19° van besluit van 18 januari 2018 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties;13° "aardgas": aardgas in de zin van artikel 3, 20° van besluit van 18 januari 2018 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties;14° "zware stookolie": zware stookolie in de zin van artikel 3, 21° van besluit van 18 januari 2018 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties;15° "Leefmilieu Brussel": het instituut opgericht bij koninklijk besluit van 8 maart 1989 tot oprichting van het Brussels Instituut voor Milieubeheer;16° "bevoegde overheid": de overheid uit artikel 3, punt 11, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;17° "REI t": Europese classificatie die rekening houdt met het vermogen van een bouwelement om gedurende een bepaalde tijdsduur uitgedrukt in minuten (t) te voldoen aan de voor de standaardproef voor de brandwerendheid gespecifieerde criteria ten aanzien van de dragende functie (R), de vlamdichtheid (E) en/of thermische isolatie (I);18° "erkende laboratoria": erkende laboratoria in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in toepassing van het besluit van 23 juni 1994 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de algemene voorwaarden en de procedure voor erkenning van laboratoria voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;19° Codes van goede praktijk: codes van goede praktijk van kracht in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake de geleide emissiemetingen van atmosferische verontreiniging en gepubliceerd door Leefmilieu Brussel. HOOFDSTUK 2 - Algemene uitbatingsvoorwaarden betreffende warmtekrachtkoppelingsinstallatie Afdeling 2.1 - Minimale door de aanvrager te verstrekken informatie
Art. 3.Bovenop de specifieke vermeldingen uit artikel 10 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen en de bijlagen bij het besluit van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 28 mei 2009 tot vaststelling van de samenstelling van het dossier voor de aanvraag om een milieuattest, -aangifte en -vergunning, bevat de aanvraag om een milieuvergunning betreffende de warmtekrachtkoppelings-installatie, of de aanvraag om de verlenging van zo'n vergunning, de volgende informatie: 1° Nominaal ingangsvermogen van de motor van de warmtekrachtkoppelingsinstallatie (kW of MW);2° Het type gebruikte brandstof.In het geval van een andere brandstof dan aardgas, de compositie, de nageleefde normen en de oorsprong van deze brandstof; 3° Plan van de stookplaats met de warmtekrachtkoppelingsinstallatie en de eventuele andere technisch ingedeelde inrichtingen;4° Plan van de opslag van nieuwe olie en afvalolie gelinkt aan de werking van warmtekrachtkoppelingsinstallaties, met vermelding van de maximaal opgeslagen hoeveelheden;5° Plan waarop de verbrandingsgasafvoeren in de open lucht aangeduid is;6° In het geval van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie reeds in gebruik gesteld, rapport van meting van verontreiniging zoals bedoeld in artikel 17, dat dateert van minder dan 15 maanden geleden;7° In het geval van een nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallatie, de theoretische emissiewaarden gegarandeerd door de constructeur of door de geselecteerde secundaire voorziening tegen verontreiniging;8° In het geval van een nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallatie, bewijs van een goede dimensionering, in de zin van het artikel 8, met behulp van volgende documenten: a) In het geval van nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallaties op aardgas in bestaande constructies, andere dan warmtekrachtkoppelingsinstallaties die hun nuttige warmte voor meer dan 75 % leveren aan meerdere residentiële afnemers en die een vermenigvuldigingscoëfficiënt krijgen, berekening en grafiek af te leveren door Leefmilieu Brussel, met behulp van het maandelijks brandstofverbruik op basis van de facturen van de leverancier voor één jaar.b) In het geval van nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallaties in nieuwe constructies, andere dan warmtekrachtkoppelingsinstallaties die hun nuttige warmte voor meer dan 75 % leveren aan meerdere residentiële afnemers en die een vermenigvuldigingscoëfficiënt krijgen, berekening en grafiek af te leveren door Leefmilieu Brussel, aangevuld met de typische verbruik posten van het gebouw in kwestie. Afdeling 2.2 - Emissiegrenswaarden
Art. 4.§ 1. Onverminderd hoofdstuk III van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 21 november 2013 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging door industriële emissies en onverminderd het besluit van 18 januari 2018 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties, zijn de emissiegrenswaarden uit bijlage I van dit besluit van toepassing op warmtekrachtkoppelingsinstallaties. § 2. De emissies van nieuwe warmtekrachtkoppelings-installaties op aardgas waarvan de aangifte of de aanvraag van milieuattest of van milieuvergunning of de aanvraag van wijziging werd ingediend t.e.m. 31 décembre 2021, overschrijden de emissiegrenswaarden uit bijlage I, tabel 1A, niet. § 3. De emissies van nieuwe warmtekrachtkoppelings-installaties op aardgas waarvan de aangifte of de aanvraag van milieuattest of van milieuvergunning of de aanvraag van wijziging werd ingediend vanaf 1 januari 2022, overschrijden de emissiegrenswaarden uit bijlage I, tabel 1B, niet. § 4. De emissies van nieuwe warmtekrachtkoppelings-installaties overschrijden de emissiegrenswaarden uit bijlage I, tabel 2, tabel 3 en tabel 4 niet. § 5. Vanaf 1 januari 2030 overschrijden de bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallaties de emissiegrenswaarden uit bijlage I, tabel 1B, tabel 2, tabel 3 en tabel 4 niet. § 6. Voor warmtekrachtkoppelingsinstallaties werkende met andere brandstoffen dan aardgas kan de milieuvergunning emissiegrenswaarden opleggen voor andere parameters dan die uit bijlage I van dit besluit. Afdeling 2.3 - Onderhoud en brandstof
Art. 5.§ 1. De inrichting beschikt over een monitoringsysteem (temperatuurmetingen, regulatie, rendement...) die een optimalisering van de werking mogelijk maakt. Een dagelijkse monitoring wordt uitgevoerd om te beoordelen of er een storing is opgetreden en of de installatie in werking is of stil ligt. § 2. De onderhouden worden door een bevoegde technicus volgens de instructies van de fabrikant uitgevoerd, en ten minste één keer per jaar.
Art. 6.De warmtekrachtkoppelingsinstallaties die met vloeibare of vaste fossiele brandstoffen werken zoals gasolie, stookolie, steenkool of bruinkool zijn verboden. Afdeling 2.4 - Hoogrenderend
Art. 7.Een warmtekrachtkoppelingsinstallatie moet hoogrenderend zijn et dit gedurende de hele exploitatietijd. Afdeling 2.5 - Goede dimensionering
Art. 8.§ 1. Dit artikel is niet van toepassing voor de gecertificeerde hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallaties op aardgas die hun nuttige warmte in termen van geleverde MWh voor meer dan 75 % leveren aan meerdere residentiële afnemers, in de zin van het artikel 21, § 1, van het besluit van 17 december 2015 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de promotie van groene elektriciteit. § 2. Voor de bestaande constructies, op het moment van de aangifte, of van de milieuvergunningsaanvraag of van de wijziging van de milieuvergunning, is een goed gedimensioneerde warmtekrachtkoppelingsinstallatie een installatie: 1° die gedimensioneerd is op de totale thermische behoefte van de bevoorrade klanten, verminderd met 30 % om rekening te houden met de effecten van rationeel energiegebruik;2° waarvan het vermogen toelaat meer dan 90 % van de thermische behoefte die ingevuld kan worden met warmtekrachtkoppeling en zoals bepaald onder punt 1 hierboven te produceren. § 3. Een afwijking op § 2, 1° en 2°, kan worden aangevraagd bij de bevoegde overheid, op basis van een bewijsstuk van de aanvrager met een gedetailleerde beschrijving van de doeltreffende isolatie van het gebouw en de technische onmogelijkheden zoals het gebrek aan plaats. § 4. Voor nieuwe constructies laat het geselecteerde vermogen toe 90 % van de thermische behoefte die ingevuld kan worden met warmtekrachtkoppeling te produceren, zonder evenwel rekening te houden met een voorafgaande vermindering van 30 % van de totale thermische behoefte van de bevoorrade klanten. § 5. De thermische behoefte die kan worden ingevuld met warmtekrachtkoppeling, komt overeen met de oppervlakte van de grootst mogelijke rechthoek binnen de afnemende curve van de totale thermische behoefte van de afnemers waarin werd voorzien, desgevallend verminderd met een factor van 30 %. Afdeling 2.6 - Stookplaats en ventilatie
Art. 9.§ 1. Voor de nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallaties: 1° de stookplaats mag geen opslagplaats voor oliën, ontvlambare vloeistoffen, brandbaar materialen of voorwerpen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de werking van de installaties;2° een afwijking aan lid 1° kan echter worden toegekend door de bevoegde overheid op basis van een voorafgaand akkoord van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (DBDMH);3° een aanduiding met de hoeveelheid en het type van de opslag wordt op de deur van het technisch lokaal aangebracht. § 2. Voor de bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallaties: 1° zonder afbreuk te doen aan de strengere voorschriften die door de DBDMH opgelegd worden, zijn bestaande opslagplaatsen voor nieuwe of gebruikte oliën met een maximale capaciteit van 400 liter toegelaten in de stookplaats;2° in geval van wijzigingen aan de wanden van de stookplaats of verplaatsing van de inrichtingen, worden de opslagplaatsen voor oliën gescheiden van de stookplaats;3° een aanduiding met de hoeveelheid en het type van de opslag wordt op de deur van het technisch lokaal aangebracht.
Art. 10.§ 1. Wanneer de stookplaats met een warmtekrachtkoppelings-installatie in een gebouw opgesteld staat, zijn de volgende voorschriften van kracht, zonder afbreuk te doen aan de strengere voorschriften die door de DBDMH of in andere wetten of normen geëist worden: 1° De wanden van de stookruimte, vloer en plafond inbegrepen, moeten een brandweerstand van één uur hebben : (R)EI60;2° De verbinding tussen de stookruimte en de andere gedeelten van het gebouw moet door een brandwerende deur afgesloten zijn, met een brandweerstand van een half uur: EI130.De deur moet ook voorzien zijn van een automatisch sluitingsmechanisme. § 2. In afwijking van § 1 moeten de wanden en het plafond van de stookplaats geen brandweerstand hebben voor een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die zich op het dak bevindt.
Art. 11.§ 1. De stookplaats wordt naar buiten geventileerd (open lucht) door een hoge en lage ventilatie om de toevoer van verse lucht te verzekeren, net als een goede verbranding en een gepaste afvoer van de afvoerlucht en de warmte. § 2. Afwijkingen kunnen aangevraagd worden aan de bevoegde overheid, op basis van een motivering van de aanvrager die de prestaties van de voorgestelde alternatieve ventilatie beschrijft. § 3. Voor de berekening van de ventilatie, moet er rekening gehouden worden met: 1° De aanbevelingen van de technische fiche van de warmtekrachtkoppelingsinstallatie betreffende de nodige luchtstromen voor de verbranding en de koeling van de motor;2° Ketels of andere stookinstallaties die aanwezig kunnen zijn in de stookruimte. § 4. De ventilatieleidingen moeten zo kort mogelijk zijn en dienen vervaardigd te zijn uit niet-brandbare materialen. § 5. De ventilatieroosters en de leidingen mogen in geen geval afgesloten worden, wanneer de installatie in werking is. § 6. Alle leidingen, kokers, ventilatieroosters langs waar de stookplaats in verbinding staat met aanpalende ruimtes, zijn voorzien van brandkleppen of brandwerende roosters met een even lange brandweerstand als de wanden of de deuren.
Art. 12.Warmtekrachtkoppelingsinstallaties zijn zodanig ontworpen en ingericht dat ze gemakkelijk toegankelijk zijn voor hun regelmatige inspectie en onderhoud, en voor alle werkzaamheden zoals demontage of reparatie.
Art. 13.De toegang tot de lokalen waar zich de warmtekrachtkoppelingsinstallaties bevinden, is strikt verboden voor publiek en moet voorbehouden zijn aan gekwalificeerd technisch personeel. Een affiche op de ingangsdeur geeft die beperkte toegang aan. Afdeling 2.7 - Schoorsteen
Art. 14.§ 1. De afvoer van verbrandingsgassen gebeurt via luchtdichte buizen. § 2. Tenzij de milieuvergunning uitdrukkelijk een andere afvoer toestaat, bevinden de verticale verbrandingsgasafvoeren zich op het dak op minstens 8 meter afstand van elk raam of elke toevoeropening voor verse lucht. De verbrandingsgasafvoeren mogen echter in geen geval hinder voor de voetgangers en de buurt opleveren. Afdeling 2.8 - Veiligheid
Art. 15.§ 1. De energietoevoer (elektriciteit en brandstof) van de warmtekrachtkoppelingsinstallaties moet kunnen onderbroken worden vanop een plaats buiten de stookruimte, kort bij de toegangsdeur ervan. § 2° Een afwijking op § 1, kan echter worden toegekend door de bevoegde overheid op basis van een voorafgaand akkoord van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (DBDMH) ; § 3. De vereiste brandblusmiddelen zoals brandblusapparaten en hydranten zijn aanwezig en aangepast, en in voorkomend geval, bepaald in overleg met DBDMH. Deze apparaten worden door jaarlijkse inspectie en onderhoud in goede staat behouden. Afdeling 2.9 - Opslag van nieuwe olie en afvalolie
Art. 16.§ 1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op de opslag van nieuwe olie en afvalolie gelinkt aan de werking van warmtekrachtkoppelingsinstallaties en zijn van toepassing onverminderd de voorschriften die door andere wetgevingen worden vastgelegd. § 2. Het is verboden afvalolie te laten lopen in of op de bodem, in de oppervlaktewateren, in het grondwater, in de riolen, de afvoerleidingen, de collectoren of op om het even welke plaats waar ze milieuverontreiniging kan veroorzaken. § 3. De middelen die nodig zijn om verdere verspreiding van de olie tegen te gaan in geval van een lek of een ander incident, zoals houtzaagsel of andere absorberende producten, zijn aanwezig vlakbij de opslagplaats en dienen onmiddellijk te worden ingezet. § 4. Het is verboden afvalolie te verbranden. § 5. De uitbater is verplicht zijn afvalolie te behandelen en af te voeren als gevaarlijk afval volgens de geldende wetgeving. § 6. Opslag in verplaatsbare recipiënten is enkel toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden: 1° De olie zit in gesloten en lekdichte recipiënten, zoals vaten, die voor dit gebruik zijn voorzien.2° De recipiënten moeten worden opgeslagen op een voldoende verluchte plaats, op een afstand van installaties die warmte afgeven of installaties die vonken of naakte vlammen voortbrengen.3° Deze recipiënten moeten altijd in een inkuiping worden geplaatst.4° Het vullen of leegmaken van de olierecipiënten moet op zodanige manier gebeuren dat onopzettelijk morsen van afvalolie in de riolen wordt vermeden.Overhevelingen van olie dienen altijd te gebeuren boven een inkuiping. § 7. Opslag in tanks is enkel toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden: 1° Nieuwe olie en afvalolie moet: a) ofwel worden opgeslagen in bovengrondse "enkelwandige" tanks die in een inkuiping zijn geplaatst;b) ofwel worden opgeslagen in bovengrondse "dubbelwandige" tanks die zijn uitgerust met een permanent lekdetectiesysteem.2° Het vullen of leegmaken van de tanks dient altijd te gebeuren onder permanent toezicht van de uitbater zodat hij onmiddellijk kan ingrijpen indien zich een probleem voordoet. § 8. Inkuiping van de tanks en verplaatsbare recipiënten voldoet aan de volgende voorwaarden: 1° De inkuiping moet een inhoud hebben van ten minste 110% van het grootste recipiënt of de grootste tank die ze bevat, en ten minste een kwart van de totale inhoud van alle recipiënten of tanks die ze bevat. Die minimale capaciteit moet op elk moment gewaarborgd zijn. 2° De inkuiping moet voldoende stevig en ondoorlatend zijn om de olie op te vangen die wegloopt in het geval een recipiënt of een tank die in deze inkuiping is geplaatst zou scheuren.3° De inkuiping mag niet aangesloten zijn op de riolering.4° Er moeten voorzieningen worden getroffen om te vermijden dat regenwater en afvloeiend hemelwater in de inkuiping terechtkomt (bv. luifel, dak). 5° De inkuiping moet op zodanige wijze worden gebouwd dat een visuele controle van de hele opslagruimte mogelijk is.6° De uitbater houdt de inkuiping in goede staat en controleert regelmatig de dichtheid ervan.7° Het volume van de inkuiping mag niet worden verkleind door er andere materialen in op te slaan. § 9. De dubbelwandige tanks moeten voldoen aan de volgende minimumeisen: 1° Ze zijn uitgerust met een - eventueel gedeeltelijk - omhulsel dat een gesloten ruimte vormt waarin een interstitiële vloeistof kan rondstromen die wordt gebruikt om eventuele lekken in de binnenste tank of het buitenste omhulsel op te sporen, of waarin een voorziening kan worden geplaatst om lekken op te sporen.2° De gekozen vloeistof mag het staal of het plastic van het omhulsel niet aantasten, en mag niet stollen bij de laagste te verwachten wintertemperaturen.3° Het permanent lekdetectiesysteem is op zodanige manier ontworpen dat de aanwezigheid van olie of druk- of niveauschommelingen van de interstitiële vloeistof een alarmsignaal genereert dat kan worden gehoord door de verantwoordelijke van de installatie. § 10. De hulpuitrustingen van de tanks voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° De leidingen om de tanks te vullen en leeg te maken zijn zo ontworpen dat een perfecte ondoorlatendheid van de leidingen, koppelingen en kranen gegarandeerd is. De hulpuitrustingen zijn voorzien van een toestel (zoals een afsluitklep) dat het mogelijk maakt het verlies van olie te beperken wanneer de leidingen breken. 2° De peilmeters aan de buitenkant moeten boven de inkuiping worden geplaatst.3° De openingen en verbindingsstukken bevinden zich op het bovenste gedeelte van de tank en in elk geval boven het hoogste niveau van de vloeistof die erin zit. Afdeling 2.10 - Monitoring van de emissies
Art. 17.§ 1. De metingen van verontreiniging van emissies als bedoeld in artikel 4 moeten ten minste jaarlijks worden verricht, met een maximale periode van 15 maanden tussen twee metingen. § 2. Voor de installaties met een nominaal ingangsvermogen van 20 kW of meer, en minder dan 300 kW op aardgas, moeten de metingen van verontreiniging door een bevoegde technicus uitgevoerd worden. § 3. Voor de installaties met een nominaal ingangsvermogen van 300 kW of meer op aardgas, moeten de metingen van verontreiniging conform de code van goede praktijk door een erkend laboratoria in de discipline lucht/rookgas uitgevoerd worden. § 4. Voor de installatie met een nominaal ingangsvermogen van 20 kW of meer op andere brandstoffen dan aardgas, moeten de metingen van verontreiniging door een erkend laboratoria in de discipline lucht/rookgas volgens de normen die zijn aangegeven in de code van goede praktijk uitgevoerd worden. § 5. Indien het laboratorium dat de verontreinigingsmetingen uitvoert niet aan de codes van goede praktijk voldoet, toont het de objectiviteit en integriteit van de verzamelde gegevens aan. § 6. De eerste metingen worden verricht binnen vier maanden na de begindatum van de exploitatie van een nieuwe installatie. § 7. Tijdens elke meting werkt de installatie onder stabiele condities met een representatieve gelijke belasting. Opstart- en stilleggingsperioden worden in dit verband buiten beschouwing gelaten. § 8. Alle concentraties van verontreinigende stoffen worden tegelijk en bij hetzelfde meetpunt gemeten. Het meetpunt is ontworpen om de meting van emissies in een homogene stroom te garanderen. § 9. De in artikel 4 bedoelde emissiegrenswaarden wordt geacht nageleefd te zijn indien de resultaten van elk van de gemeten verontreinigde parameter de betreffende emissiegrenswaarde niet overschrijden. Afdeling 2.11 - Verplichtingen van de exploitant
Art. 18.§ 1. De exploitant houdt een register bij met alle monitoringresultaten en een samenvatting van deze resultaten, zodat de naleving van de emissiegrenswaarden gemakkelijk kan worden gecontroleerd. § 2. Voor warmtekrachtkoppelingsinstallatie die aanvullende emissiebeperkende apparatuur gebruiken om aan de emissiegrenswaarden te voldoen, houdt de exploitant eveneens informatie bij ten bewijze van de doeltreffende voortdurende exploitatie van die apparatuur. § 3. De exploitant van een warmtekrachtkoppelingsinstallatie houdt ten minste 5 jaar een register bij met de volgende elementen: 1° De monitoringresultaten en -informatie als bedoeld in de paragrafen 1 en 2;2° Onderhoudsattesten;3° Onderhouds- en bedieningshandleiding van de installatie;4° Hydraulische schema met de eventuele ketels van het hydraulische circuit;5° Een overzicht van eventuele storingen of van het uitvallen van de secundaire voorziening tegen verontreinigingen;6° Een overzicht van de gevallen van niet-naleving en de getroffen maatregelen, zoals bedoeld in paragraaf 5. § 4. De exploitant stelt de gegevens en de informatie die vermeld worden in paragraaf 3 op verzoek ter beschikking aan de bevoegde overheid. § 5. Indien de in bijlage I vastgestelde emissiegrenswaarden niet worden nageleefd, neemt de exploitant de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die grenswaarden zo spoedig mogelijk weer worden nageleefd. § 6. De exploitant houdt de perioden voor het opstarten en stilleggen van de middelgrote stookinstallaties zo kort mogelijk. Afdeling 2.12 - Gegevens te verstrekken door de exploitant
Art. 19.In het geval van nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallaties die schikken over een vermenigvuldigingscoëfficiënt in de zin van het besluit van 17 december 2015 betreffende de promotie van groene elektriciteit, wordt het certificeringsattest dat afgeleverd werd door het certificeringsorgaan verstrekt aan de bevoegde overheid na ontvangst daarvan. HOOFDSTUK 3 - Wijzigings-, overgangs- en slotbepalingen Afdeling 3.1 - Wijzigingsbepalingen
Art. 20.§ 1. Aan bijlage II, deel 1, tabel 4, van het besluit van 18 januari 2018 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties, is de waarde van NOx van "95" voor aardgas vervangen door een waarde van "50" voor bestaande motoren (warmtekrachtkoppelingsinstallatie) van 1 tot 5 MW vanaf 1 januari 2030. De waarde van "95" blijft onveranderd voor gasturbines.
De voetnoot (6) blijft onveranderd. § 2. Aan bijlage II, deel 2, tabel 2, van het besluit van 18 januari 2018 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende stoffen in de lucht door middelgrote stookinstallaties, is de waarde van NOx van "95" voor aardgas vervangen door een waarde van "50" voor nieuwe motoren (warmtekrachtkoppelingsinstallatie) van 1 tot 5 MW waarvan de milieuvergunningsaanvraag of de wijziging van vergunning werd ingediend vanaf 1 januari 2022. De waarde van "95" blijft onveranderd voor gasturbines. De voetnoot (6) blijft onveranderd. Afdeling 3.2 - Overgangsbepaling
Art. 21.Onverminderd de artikelen 4, 9 en 20, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op de nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallaties vanaf de inwerkingtreding van het besluit.
Onverminderd de artikelen 4, 9 en 20, en met uitzondering van artikel 8, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op de bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallaties vanaf de inwerkingtreding van het besluit. Afdeling 3.3 - Inwerkingtreding
Art. 22.Dit besluit treedt in werking 30 dagen na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Afdeling 3.4 - Uitvoering
Art. 23.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 november 2020.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering R. VERVOORT De Minister van Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie A. MARON
BIJLAGE I EMISSIEGRENSWAARDEN Alle in deze bijlage opgenomen emissiegrenswaarden zijn vastgesteld bij een temperatuur van 273,15 K, een druk van 101,3 kPa en na correctie voor het waterdampgehalte van de afgassen en bij een gestandaardiseerd O2-gehalte van 15 %.
Tabel 1A: Emissiegrenswaarden (in mg/Nm3) voor nieuwe warmtekrachtkoppelingsinstallaties op aardgas waarvan de aangifte of de aanvraag van milieuattest of van milieuvergunning of de aanvraag van wijziging werd ingediend t.e.m. 31/12/2021
Aardgas, in mg/Nm3
Ingangsvermogen (MW)
Emissiegrenswaarden
NOx
? 0,02 et < 1
95
CO
? 0,02 et < 1
112,5
Tabel 1B: Emissiegrenswaarden (in mg/Nm3) voor de bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallaties vanaf 1 januari 2030 en voor nieuwe installaties waarvan de aangifte of de aanvraag van milieuattest of van milieuvergunning of de aanvraag van wijziging werd ingediend vanaf 1/01/2022
Aardgas, in mg/Nm3
Ingangsvermogen (MW)
Emissiegrenswaarden
NOx
? 0,02 et < 1
50
CO
? 0,02 et < 1
112,5
Tabel 2: Emissiegrenswaarden (in mg/Nm3) voor de bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallaties vanaf 1 januari 2030 en voor de nieuwe installaties - Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas
Andere gasvormige brandstoffen dan aardgas
Eenheid
Ingangsvermogen (MW)
Emissiegrenswaarden
NOx
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
190
mg/Nm3
0,3 à < 1
190
SO2
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
40
mg/Nm3
0,3 à < 1
40
CO
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
500
mg/Nm3
0,3 à < 1
500
Organische stof uitgz methaan
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
60
mg/Nm3
0,3 à < 1
60
mg/Nm3
1 à 5
60
mg/Nm3
> 5
60
Stof
mg/Nm3
dès 0,02
7,5
Formaldehyde
mg/Nm3
dès 0,02
23
Tabel 3: Emissiegrenswaarden (in mg/Nm3) voor de bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallaties vanaf 1 januari 2030 et voor de nieuwe installaties - Andere vloeibare brandstoffen dan gasolie
Andere vloeibare brandstoffen dan gasolie
Eenheid
Ingangsvermogen (MW)
Emissiegrenswaarden
NOx
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
150
mg/Nm3
0,3 à < 1
150
SO2
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
60
mg/Nm3
0,3 à < 1
60
CO
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
250
mg/Nm3
0,3 à < 1
250
Organische stof
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
60
mg/Nm3
0,3 à < 1
60
mg/Nm3
1 à 5
60
mg/Nm3
> 5
60
Stof
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
20
mg/Nm3
0,3 à < 1
20
Tabel 4: Emissiegrenswaarden (in mg/Nm3) voor de bestaande warmtekrachtkoppelingsinstallaties vanaf 1 januari 2030 et voor de nieuwe installaties - Andere dierlijke vetten dan afvalstoffen
Andere dierlijke vetten dan afvalstoffenAndere dierlijke vetten dan afvalstoffen
Eenheid
Ingangsvermogen (MW)
Emissiegrenswaarden
NOx
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
120
mg/Nm3
0,3 à 5
120
mg/Nm3
> 5
75
SO2
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
30
mg/Nm3
? 0,3
30
CO
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
60
mg/Nm3
? 0,3
60
Organische stof
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
5
mg/Nm3
? 0,3
5
Stof
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
5
mg/Nm3
? 0,3
5
HCl
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
5
mg/Nm3
? 0,3
5
HF
mg/Nm3
0,02 à < 0,3
1
mg/Nm3
? 0,3
1
Dioxinen en furanen
ngTEQ/m3
? 0,3
0,1
Gezien om te worden gevoegd bij het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 november 2020 tot bepaling van de voorwaarden voor de uitbating van warmtekrachtkoppelingsinstallatie De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT De Minister van Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie, A. MARON