Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 04 juni 2020
gepubliceerd op 15 juni 2020

Bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/029 tot wijziging van het volmachtbesluit nr. 2020/001 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2020021218
pub.
15/06/2020
prom.
04/06/2020
ELI
eli/besluit/2020/06/04/2020021218/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

4 JUNI 2020. - Bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/029 tot wijziging van het volmachtbesluit nr. 2020/001 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd


VERSLAG AAN DE BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE REGERING Ter attentie van de leden van de Regering, De WHO heeft het coronavirus COVID-19 op 11 maart 2020 gekwalificeerd als een pandemie.

De door de COVID-19 veroorzaakte gezondheidscrisis heeft geleid tot de toepassing van grootschalige nationale gezondheidsmaatregelen, in het bijzonder de zogenaamde "social distancing" maatregelen waartoe de Nationale Veiligheidsraad op 12 en 13 maart 2020 besloten heeft.

De impact van de voornoemde maatregelen en de op dat ogenblik nog toekomstige maatregelen genomen in de strijd tegen COVID-19, zorgt ervoor dat burgers mogelijk verstoken kunnen blijven van de mogelijkheid om hun rechten in het kader van bestuursrechtelijke procedures en beroepen nuttig en daadwerkelijk te laten gelden.

Daarnaast wordt ook de werking van de administraties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest afgeremd of in sommige gevallen onmogelijk gemaakt.

Om de continuïteit van de openbare dienstverlening te waarborgen, het gelijkheidsbeginsel te garanderen en de rechtszekerheid te vrijwaren, besloot de Brusselse Hoofdstedelijke Regering om over te gaan tot de opschorting van alle vervaltermijnen, beroepstermijnen en termijnen waarvan het verstrijken een juridisch gevolg heeft, voor zover deze zijn vastgelegd in een tekst die behoort tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Overeenkomstig artikel 1 van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van 2 april 2020 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd, werden alle gewestelijke beroeps- en vervaltermijnen opgeschort voor een periode van één maand, twee keer verlengbaar met een maand.

De opschorting van bepaalde elementen van fiscale procedure zorgt er evenwel voor dat het goede functioneren en de continuïteit van bepaalde fiscale processen als ook de budgettaire planning van het Gewest op de helling worden gezet.

Dit ontwerpbesluit beoogt dan ook om bepaalde fiscale termijnen uit te sluiten van het toepassingsgebied van het artikel 1 van het voornoemde volmachtbesluit van 2 april 2020. Om de continuïteit van de betrokken fiscale processen te garanderen, is het vereist dat de impact van het volmachtenbesluit van 2 april 2020 op dat vlak ab initio ongedaan wordt gemaakt. Er wordt dan ook voor geopteerd om onderhavig besluit te laten in werking treden vanaf 16 maart 2020.

Voor wat betreft de betalings- en de invorderingstermijnen, wordt het retroactieve karakter van de genomen maatregel, op aanraden van de Raad van State, verzacht om te voorkomen dat belastingplichtigen op een onvoorzienbare wijze zouden worden geconfronteerd met de verplichting om plots over te gaan tot betaling van de door hen verschuldigde bedragen.

Door het inschrijven van deze overgangsmaatregel wordt beoogd om het respect van volgende principes te garanderen : het gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken, de rechtszekerheid en het gewettigd vertrouwen.

De maatregelen vervat in dit besluit doen geenszins afbreuk aan de verlenging van de betalingstermijnen voor bepaalde belastingen zoals deze werden verleend door : ? het bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/004 van 23 april 2019 om de betaaltermijn van de onroerende voorheffing te verlengen omwille van de door de COVID-19 veroorzaakte gezondheidscrisis; ? het bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/021 van 20 mei 2020 om de betaaltermijn van de verkeersbelasting op de autovoertuigen en de belasting op de inverkeerstelling te verlengen omwille van de door de COVID-19 veroorzaakte gezondheidscrisis.

Dit besluit doet al evenmin afbreuk aan eventuele toekomstige maatregelen met betrekking tot de betalings- en invorderingstermijnen die nog zouden worden genomen omwille van de door de COVID-19 veroorzaakte gezondheidscrisis.

Het ontwerp van dit bijzonderemachtenbesluit werd ter spoedadvies voorgelegd aan de Raad van state, rekening houdend met de hoogdringendheid van de genomen maatregelen. De Raad van State heeft op 26 mei 2020 advies nr. 67.420/4 verleend in toepassing van artikel 84, § 1, lid 1, 3° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973. Met de suggesties van de Raad van State is rekening gehouden in de mate die hierboven is toegelicht.

Ter informatie van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister van Financiën en Begroting, S. GATZ

RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving Advies 67.420/4 van 26 mei 2020 over een ontwerp van bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/00X `houdende diverse maatregelen inzake fiscale termijnen' Op 15 mei 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/00X `houdende diverse maatregelen inzake fiscale termijnen'.

Het ontwerp is door de vierde kamer onderzocht op 26 mei 2020. De kamer was samengesteld uit Martine BAGUET, kamervoorzitter, Luc CAMBIER en Bernard BLERO, staatsraden, en Charles-Henri VAN HOVE, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Marc OSWALD, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Martine BAGUET. Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 26 mei 2020.

Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

De motivering in de brief luidt als volgt : "Deze hoogdringendheid wordt gemotiveerd door de omstandigheid dat de impact van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de BHR van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd, op bepaalde elementen van de gewestelijke fiscale procedure het goede functioneren en de continuïteit van bepaalde fiscale processen alsook de budgettaire planning van het Gewest op de helling zet ; alsook door het feit dat de tijdelijke opschorting van de termijnen die gelden in het kader van de zgn. 4de weg, de goede werking van het notariaat bij de voorbereiding van de opstelling van bepaalde authentieke akten vanaf 1 juni a.s. in het gedrang zou brengen; voor de goede werking van het notariaat is immers vereist dat de termijnen voor alle overheden die gebruik maken van de 4de weg tot invordering van bepaalde schulden, gelijk lopen." Krachtens artikel 84, § 1, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moet de motivering van het spoedeisend karakter die in de adviesaanvraag opgegeven wordt, in de aanhef van het besluit overgenomen worden.

In casu is dat vereiste evenwel niet helemaal vervuld.

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten `op de Raad van State', gecoördineerd op 12 januari 1973, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat die drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

ALGEMENE OPMERKINGEN 1. In advies 67.146/1, op 27 maart 2020 gegeven over een ontwerp dat ontstaan gegeven heeft aan volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 `betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd', (1) had de afdeling Wetgeving vanwege de omstandigheden het procedé toelaatbaar geacht waarbij, in dat geval, wijzigingen werden aangebracht in een niet nader omschreven geheel van bepalingen.

Ze had nochtans, in de hiernavolgende bewoordingen, de nadruk gelegd op de problemen in verband met de rechtszekerheid welke die werkwijze met zich meebracht : "De werkwijze waarbij wijzigingen worden aangebracht in bijvoorbeeld `alle wettelijke en reglementaire bepalingen', zonder die bepalingen ook formeel te wijzigen, kan in beginsel niet worden aanvaard, aangezien het niet in overeenstemming is met de rechtszekerheid om op een dergelijke, vaag bepaalde manier in te grijpen in alle geldende normen, zonder die ook formeel te wijzigen. Om dezelfde reden kan ook de werkwijze waarbij alle wettelijke en reglementaire bepalingen waarin een zekere omschrijving voorkomt, op een bepaalde manier moeten worden `gelezen', in beginsel niet worden aanvaard. Het komt immers aan de overheid toe om te zorgen voor een transparant normgeheel. Van de burgers kan in normale omstandigheden in beginsel niet verwacht worden dat zij bij het consulteren van wetten of besluiten ook nog eens rekening houden met in andere wetteksten opgenomen autonome bepalingen die de wetten of besluiten impliciet wijzigen. De mogelijke rechtsonzekerheid wordt in voorliggend geval nog vergroot door het feit dat de opschorting van de termijnen net tot doel heeft de rechtstoestand van burgers (en de overheid) te beïnvloeden. Daarbij komt dat de ontworpen regeling niet enkel geldt ten aanzien van bepalingen die door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zelf zijn aangenomen, maar ook van bepalingen die afkomstig zijn van de federale wet- en regelgever maar die intussen tot de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest behoren. Het is niet altijd eenvoudig vast te stellen om welke bepalingen het precies gaat." Het voorliggende ontwerp levert vergelijkbare problemen op.

Opdat de burger zou beschikken over een overzicht van de opgeschorte termijnen, zal hij immers kennis moeten nemen van een later besluit.

Bovendien strekt het ontwerp niet tot opschorting van "de betalingstermijnen en de innings- en de invorderingstermijnen" opgenomen in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals die van toepassing zijn op de onroerende voorheffing, op de verkeersbelasting op de autovoertuigen en op de belasting op de inverkeerstelling, in de ordonnantie van 21 december 2012 `tot vaststelling van de fiscale procedure in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest' en in de ordonnantie van 6 maart 2019 `betreffende de Brusselse Codex Fiscale Procedure'. Daardoor ontbeert de tekst duidelijkheid, aangezien de specifieke bepalingen waarover het gaat, niet uitdrukkelijk vermeld worden.

Bovendien rijst de vraag hoe dit ontwerp zich verhoudt tot andere teksten die al aangenomen zijn of zullen worden. De betalingstermijn voor de onroerende voorheffing is immers verlengd bij bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/004 van 23 april 2020 `om de betaaltermijn van de onroerende voorheffing te verlengen omwille van de door de COVID-19 veroorzaakte gezondheidscrisis'. (2) Zo is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eveneens van zins om een ontwerp vast te stellen van bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/00X `om de betaaltermijn van de verkeersbelasting op de autovoertuigen en de belasting op de inverkeerstelling te verlengen omwille van de door de COVID-19 veroorzaakte gezondheidscrisis', waarover de afdeling Wetgeving op 7 mei 2020 advies 67.338/4 gegeven heeft.

Ter wille van de leesbaarheid en de rechtszekerheid dient er dus enerzijds geopteerd te worden voor een wijziging van besluit nr. 2020/001 van 2 april 2020 zoals dat sindsdien gewijzigd is, in plaats van, zoals in casu, voor een besluit dat daarvan afwijkt, en dienen de wettelijke bepalingen die niet worden geraakt door de algemene opheffing van de termijnen die juridisch gevolgen heeft, uitdrukkelijk te worden vermeld. Anderzijds moet in het verslag aan de regering dat men, zoals wordt aanbevolen, het best zou opstellen, gepreciseerd worden wat de impact is van dit ontwerp op andere teksten, zoals die welke hierboven aangehaald zijn. 2. Het voorliggende ontwerp strekt, wat de termijnen betreft die vermeld worden in artikel 1 ervan, tot opheffing met terugwerkende kracht van de opschorting van de termijnen die zijn ingevoerd bij artikel 1 van besluit nr.2020/001 van 2 april 2020, dat luidt : "De vervaltermijnen, beroepstermijnen en alle termijnen waarvan het verstrijken een juridisch gevolg heeft die vastgelegd zijn in de ordonnanties en de besluiten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of die vastgelegd zijn in de op grond daarvan goedgekeurde akten, evenals de vervaltermijnen, beroepstermijnen en alle termijnen waarvan het verstrijken een juridisch gevolg heeft die vastgelegd zijn in de wetten en koninklijke besluiten die tot de bevoegdheid behoren van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, worden vanaf 16 maart 2020 opgeschort voor een duur van één maand, die tweemaal met eenzelfde duur verlengd kan worden door een besluit waarin de regering de noodzaak om dit te doen in het licht van de evolutie van de gezondheidssituatie verantwoordt.

De tijdens deze opschortingsperiode aangenomen akten en beslissingen zijn volledig rechtsgeldig.

De akten en beslissingen waarvan de geldigheidsduur tijdens de in het eerste lid vermelde periode afloopt of waarvan de verlenging afhangt van een formaliteit die vervuld moet worden tijdens de in dat lid vermelde periode, worden geacht verlengd te worden met een duur die gelijk is aan de opschortingsduur." Uit artikel 1 van het ontwerp volgt dat de belastingplichtigen het verwijt zouden kunnen krijgen dat ze de belasting niet voldaan hebben op de herberekende vervaldag, wanneer die vervaldag als gevolg van het voorliggende ontwerp geacht wordt te liggen tussen 16 maart en de datum van bekendmaking van het besluit.

Krachtens het gelijkheidsbeginsel in fiscale aangelegenheden en eveneens rekening houdend met het beginsel van rechtszekerheid en van gewettigd vertrouwen is het evenwel niet aanvaardbaar dat belastingplichtigen aangerekend kan worden dat ze een belasting niet voldaan hebben op een vervaldag die op terugwerkende wijze uitgevaardigd is en die ze bijgevolg niet hadden kunnen kennen.

Er dient eveneens rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat, gelet op besluit nr. 2020/001 van 2 april 2020, belastingplichtigen legitiem konden veronderstellen te beschikken over een verlengde termijn om een handeling, inzonderheid een betaling, te vervullen waarvoor de afwijkende fiscale regeling toepasselijk is.

Krachtens de voorliggende regelgeving kan het evenwel zijn dat belastingplichtigen op niet-voorzienbare wijze verplicht worden die handeling te vervullen op de dag van de bekendmaking van het ontworpen besluit of één of enkele dagen na die datum. Bijgevolg rijst de vraag in hoeverre een dergelijk gevolg van de voorliggende regelgeving verenigbaar is met het beginsel van rechtszekerheid en van gewettigd vertrouwen.

Het ontwerpbesluit moet aangevuld worden met een overgangsbepaling zodat het de beginselen van gelijkheid in fiscale aangelegenheden, rechtszekerheid en gewettigd vertrouwen niet kan schenden. 3. Het ontwerp moet grondig herzien worden in het licht van de voorgaande opmerkingen.4. Hoewel artikel 3bis, § 1, van de gecoördineerde wetten `op de Raad van State' dat niet expliciet voorschrijft, verdient het in casu bijzondere aanbeveling om gelijktijdig met dit besluit ook een verslag aan de regering bekend te maken waarin de strekking en de concrete implicaties van dat besluit worden uiteengezet.5. In ieder geval dient de aanhefverwijzing naar artikel 6 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten `tot hervorming der instellingen' weggelaten te worden aangezien die bepaling geen rechtsgrond biedt voor het voorliggende ontwerp. De griffier, Charles-Henri VAN HOVE De voorzitter, Martine BAGUET _______ Nota's (1) http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/67146.pdf. (2) Advies 67.199/4, op 15 april 2020 verstrekt over een ontwerp dat geleid heeft tot bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/004 van 23 april 2020, http://www.raadvst-consetat.be/dbx/adviezen/67199.pdf.

4 JUNI 2020. - Bijzonderemachtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/029 tot wijziging van het volmachtbesluit nr. 2020/001 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op artikel 39 van de Grondwet;

Gelet op de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen;

Gelet op de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, artikel 2;

Gelet op het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door de omstandigheid dat de impact van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd, op bepaalde elementen van de gewestelijke fiscale procedure het goede functioneren en de continuïteit van bepaalde fiscale processen als ook de budgettaire planning van het Gewest op de helling zet;

Gelet op de hoogdringendheid gemotiveerd door de omstandigheid dat de opschorting van de termijnen die gelden voor handelingen in het kader van de zogenaamde 4de weg de goede werking van het notariaat in het kader van de opstelling van bepaalde authentieke akten vanaf 1 juni 2020 in het gedrang zou brengen; voor de goede werking van het notariaat is immers vereist dat de termijnen waarbinnen in het kader van de 4de weg moet worden gehandeld voor alle overheden, die er gebruik van maken in het kader van de invordering van bepaalde schulden, gelijklopen;

Gelet op het feit dat de opschorting van alle betalings- en invorderingstermijnen in fiscale zaken de invordering van de gewestelijke belastingen onherroepelijk in de war zou sturen aangezien deze opschorting de geautomatiseerde fiscale invorderingsprocessen onmogelijk zou maken waardoor de invordering en de inning van deze belastingen in het gedrang zouden worden gebracht;

Gelet op de nefaste impact die dergelijke verstoring van de fiscale invordering en inning kan hebben op de begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op de nefaste impact die een veralgemeende verlenging van de betalingstermijnen op de begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

Gelet op het feit dat het op basis van voornoemde elementen vereist is dat zo snel mogelijk duidelijk wordt gesteld dat bepaalde elementen van het fiscale proces uitgesloten zijn van het toepassingsgebied van artikel 1 van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd, dient het advies van de Raad van State bij hoogdringendheid te worden gevraagd;

Gelet op advies 67.420/4 van de Raad van State, gegeven op 26 mei 2020, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat, bij toepassing van artikel 2, § 3, 5° van ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest, de gelijkekansentest niet moet worden opgesteld voor een reglementaire tekst waarvoor het advies van de Raad van State wordt gevraagd bij hoogdringendheid;

Overwegende dat, bij toepassing van artikel 2, § 4 van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, het advies van de Gegevensbeschermingsautoriteit en van de Economische en Sociale Raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet vereist zijn;

Overwegende dat de opschorting van de termijnen vervat in artikel 1 van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd zo ruim is dat zij in beginsel ook van toepassing is op de termijnen waarbinnen dient te worden gehandeld in het kader van de 4de weg alsook op de betalings-, innings- en invorderingstermijnen;

Overwegende dat de opschorting van de termijnen in het kader van de 4de weg voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ervoor zorgt dat het proces van de voorbereiding van de opstelling van bepaalde authentieke akten door notarissen wordt gecompliceerd omdat deze Brusselse termijn niet langer overeenstemt met de termijnen van de andere overheden die gebruik maken van de 4de weg voor de invordering van de aan hun verschuldigde bedragen;

Overwegende dat de aansprakelijkheid van de notaris in het gedrang kan komen door de toepassing van de opschorting van de termijnen in dit kader;

Overwegende dat de toepassing van de opschorting op de termijnen in het kader van de 4de weg tot gevolg kan hebben dat de opstelling of de ondertekening van authentieke akten moet worden uitgesteld wat een negatieve impact kan hebben op de rechtszekerheid van de burger;

Overwegende dat de opschorting van alle betalings- en invorderingstermijnen in fiscale zaken de invordering van de gewestelijke belastingen onherroepelijk in de war zal sturen aangezien deze opschorting de geautomatiseerde fiscale invorderingsprocessen onmogelijk zal maken waardoor de invordering en de inning van deze belastingen in het gedrang wordt gebracht;

Overwegende dat de vertraging van de fiscale processen die als gevolg van deze moeilijkheden ontstaat een grote impact kan hebben op de begroting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en dit in een periode van crisis die sowieso reeds een zware impact heeft op de financiën van dit Gewest;

Overwegende de noodzaak dat de impact van het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd, ab initio ongedaan wordt gemaakt;

Overwegende dat het bijgevolg nodig is dat dit besluit uitwerking heeft met ingang van 16 maart 2020;

Overwegende dat de Regering dus, gelet op de economische urgentie, gebruik wenst te maken van de volmachten die haar werden toevertrouwd door het parlement om de burgers en de bedrijven van het Gewest te ondersteunen in deze moeilijke periode;

Op voorstel van de Minister van Financiën en Begroting, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.In het volmachtbesluit nr. 2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd wordt een artikel 1/1 ingevoegd, luidende : "

Art. 1/1.De opschorting van de termijnen bedoeld in artikel 1 geldt niet : 1°. voor de termijnen waarvan sprake in : - de artikelen 433 tot 435 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals deze van toepassing zijn voor de onroerende voorheffing, de verkeersbelasting op de autovoertuigen en de belasting op de inverkeerstelling; - de artikelen 24 tot 28 van de ordonnantie van 21 december 2012 tot vaststelling van de fiscale procedure in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de artikelen 69 tot 77 van de ordonnantie van 6 maart 2019 betreffende de Brusselse Codex Fiscale Procedure; 2°. voor de betalingstermijnen en de innings- en de invorderingstermijnen opgenomen in : - de artikelen 298, 413, 414, 418, 443bis en 443ter van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals deze van toepassing zijn voor de onroerende voorheffing, de verkeersbelasting op de autovoertuigen en de belasting op de inverkeerstelling; - de artikelen 12 tot en met 19 van de ordonnantie van 21 december 2012 tot vaststelling van de fiscale procedure in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - de Hoofdstukken 3 en 4 van Titel II van de ordonnantie van 6 maart 2019 betreffende de Brusselse Codex Fiscale Procedure.".

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 16 maart 2020.

Voor schulden waarvan de uiterste betaaldatum valt in de periode tussen 15 maart en 15 juni 2020, wordt, in afwijking van artikel 1/1, 2° van het volmachtbesluit nr.2020/001 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 april 2020 betreffende de tijdelijke opschorting van de verval- en beroepstermijnen die vastgelegd zijn in de Brusselse wetgeving en reglementering of die op grond daarvan zijn ingevoerd, zoals ingevoegd door artikel 1 van dit besluit, een betaling die werd gedaan tussen 16 maart en de dertigste dag die volgt op dag van publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, geacht te zijn gedaan binnen de betalingstermijn.

Art. 3.De minister bevoegd voor Financiën en Begroting is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 4 juni 2020.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : Minister-president van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, R. VERVOORT Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit, Openbare Werken en Verkeersveiligheid, E. VAN DEN BRANDT Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie, A. MARON Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid, S. GATZ Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering, de Plaatselijke Besturen en Dierenwelzijn, B. CLERFAYT

^