Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 19 juni 2020
gepubliceerd op 30 juli 2020

Ontwerp van Bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/045 van 19 juni 2020 betreffende de Proxi-lening

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2020015300
pub.
30/07/2020
prom.
19/06/2020
ELI
eli/besluit/2020/06/19/2020015300/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 JUNI 2020. - Ontwerp van Bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/045 van 19 juni 2020 betreffende de Proxi-lening


VERSLAG AAN DE REGERING Dit besluit wil voor de Proxi-lening een wettelijk kader creëren en daarmee tegemoetkomen aan een belangrijk knelpunt waarmee ondernemingen vandaag de dag geconfronteerd worden: het vinden van voldoende en gepaste middelen voor de financiering van hun bedrijfsactiviteiten. Ten gevolge van de COVID-19-crisis, is het immers voor veel ondernemers moeilijk om het hoofd te blijven bieden aan hun liquiditeits- en solvabiliteitsbehoeften. Het was tevens van essentieel belang om over een instrument te beschikken voor de versterking van het eigen vermogen van de Brusselse ondernemingen.

Volgens een studie die in maart 2020 door het bureau Graydon werd uitgevoerd, beschikken ongeveer 215.000 KMO's (55% van de Belgische ondernemingen) over onvoldoende reserves om de huidige crisis het hoofd te bieden.

Daarnaast is de aanzienlijke versterking van het eigen vermogen van ondernemingen een aanbeveling van de Economic Risk Management Group (ERMG), die op 7 april een semi-kapitaalschuldmechanisme heeft voorgesteld om kleine en middelgrote ondernemingen, die een effectieve terugbetalingscapaciteit kunnen aantonen, in staat te stellen het hoofd te bieden aan solvabiliteitsproblemen.

Het doel is om: "het liquiditeitsoverschot waarover sommige individuen beschikken, te mobiliseren om de solvabiliteitscrisis het hoofd te bieden en bankleningen als hefboom te gebruiken ten voordele van het herstel. Om de investeringen van de banken in kortetermijn- en langetermijnschulden te stimuleren, is het belangrijk om het eigen vermogen dat schade heeft geleden door de crisis, te versterken. In deze context, heeft de semi-kapitaalschuld (de zogenaamde mezzanineschuld) als aanvulling op de bankschuld het voordeel dat ze in de bankratio's als eigen vermogen (semi-kapitaal) wordt beschouwd, terwijl ze voor de aandeelhouders niet tot verwatering leidt.

Bovendien is een semi-kapitaalschuld een mechanisme dat relatief snel kan worden geïmplementeerd waardoor het mogelijk is om een grote hoeveelheid dossiers te behandelen. Dit zijn variabelen die de beleidsmakers uiteraard kunnen bijsturen." Deze regeling ligt in de geest van dit voorstel van de ERMG. De Proxi-lening zal worden ingezet als instrument om de KMO-financieringskloof verder te dichten. Het is de Brusselse versie van de Vlaamse Winwinlening (decreet van 19 mei 2006 betreffende de Winwinlening) en de Waalse Prêt « Coup de Pouce » (décret du 28 avril 2016 relatif au Prêt « Coup de Pouce »).

Startende ondernemers op zoek naar kleine bedragen vallen in hun zoektocht naar de benodigde financiering vaak uit de boot. Formele risicokapitaalverstrekkers en banken kunnen weigerachtig staan tegenover het verstrekken van kredieten aan dergelijke ondernemingen.

De vroege levensfase van een onderneming houdt namelijk vaak het meeste risico's in.

Wanneer het een ondernemer ontbreekt aan financiële draagkracht, met name ten gevolge van de COVID-19 crisis, is zijn of haar geloofwaardigheid toch nog steeds een belangrijke troef. Ontbrekende financiering zal bijgevolg van familie, vrienden of kennissen komen die geloven in de toekomst van de ondernemer.

Het is precies deze vorm van financiering welke de overheid, binnen een ondersteunend en flankerend beleid, met de Proxi-lening wil stimuleren.

Hiertoe creëert het besluit een belastingvoordeel voor een individu dat een lening toekent aan een KMO, een zelfstandige in onderneming of een vereniging die een economische activiteit uitoefent, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Dit belastingvoordeel bestaat, enerzijds, uit een jaarlijks belastingkrediet naar rato van het geleende bedrag en, anderzijds, uit een eenmalig belastingkrediet dat een soort gedeeltelijke waarborg vormt, indien blijkt dat de ontlenende onderneming niet in staat is het saldo van de lening terug te betalen.

Innovatie ten aanzien van de Vlaamse en Waalse regelingen: het Brussels besluit houdt ook rekening met leningen die worden gesloten door de tussenpersoon van financieringsvehikels in de zin van de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën.

De regeling vormt geen staatssteun in de zin van de Europese reglementering. Het belastingkrediet kan immers alleen ten goede komen aan een individu dat niet handelt in het kader van zijn beroepsactiviteit. Daarnaast wordt de steun aan de ondernemingen niet met openbare middelen gefinancierd: het gaat om een lening ten laste van individuen en er is pas later sprake van een belastingkrediet.

Bovendien werden de gelijkaardige regelingen van de andere gewesten niet bij de Europese Commissie gemeld, noch door deze laatste vanuit deze invalshoek onderzocht.

In toepassing van de artikelen 5/7 en 5/8 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten (zie ook art. 16 tot 19 van het samenwerkingsakkoord van 7 december 2001 tussen de Federale Staat en de Gewesten betreffende de uitwisseling van informatie in het kader van de uitoefening van hun fiscale bevoegdheden en betreffende de overlegprocedures inzake technische uitvoerbaarheid van door de gewesten voorgenomen wijzigingen aan de gewestelijke belastingen en inzake de technische uitvoerbaarheid van de invoering door de gewesten van algemene belastingverminderingen of -vermeerderingen van de verschuldigde personenbelasting), werden aldus de adviezen van het Rekenhof en van de Federale Regering ingewonnen en werden de andere Gewestengeïn formeerd over het ontwerpbesluit.

Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Dit artikel bevat de verschillende definities die essentieel zijn voor de draagwijdte van dit besluit.

De definitie van de kredietnemer verdient bijzondere aandacht. Daarin wordt gesteld dat de kredietnemer een KMO moet zijn. De definitie van de notie KMO is ontleend aan Bijlage I bij Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard.

Artikel 2 van de bijlage aan de Verordening van de Commissie definieert een KMO als ondernemingen: - met minder dan 250 werknemers; waarvan - de jaaromzet 50 miljoen euro niet overschrijdt; of - het balanstotaal 43 miljoen euro niet overschrijdt; en - die het zelfstandigheidscriterium in acht nemen zoals dat in artikel 3 van de bijlage is omschreven.

Door de gehanteerde verwijzingstechniek zal er ook rekening dienen gehouden te worden met eventuele wijzigingen die de Europese regelgever aan de voormelde definitie zou aanbrengen.

Door tot slot de term "een rechtspersoon" te hanteren in de definitie, wordt potentiële twijfel weggenomen betreffende de mogelijkheid tot toekenning van een Proxi-lening aan ondernemingen die in enge zin niet als een "vennootschap" aan te merken zijn, weg. De bedoeling is bijgevolg om alle ondernemingen de mogelijkheid te bieden van deze financieringsvorm te genieten.

Hierbij gelden uiteraard nog steeds de bepalingen van de Europese regelgever en dient de rechtspersoon een economische activiteit uit te oefenen overeenkomstig Europees recht.

Artikel 2 Dit artikel somt de voorwaarden op waaraan de partijen bij een Proxi-lening ratione personae dienen te voldoen opdat de Proxi-lening onder toepassing van het besluit en de daarin vervat liggende fiscale gunstregeling zou sorteren.

Deze regeling wil daarbij geen afbreuk doen aan de principiële contractsvrijheid die aan de basis van het Belgische overeenkomstenrecht ligt. Het staat dan ook elke rechtsonderhorige vanzelfsprekend vrij om overeenkomsten, waaronder kredietovereenkomsten en leningen, te sluiten met wie hij wil en dat onder de voorwaarden en modaliteiten die partijen vrij overeenkomen, mits daarbij de regels van het overeenkomstenrecht worden geëerbiedigd. Willen de partijen evenwel dat hun lening de fiscale gunstregeling kan genieten die in het besluit vervat ligt, dan dienen zij erover te waken dat de bepalingen van het besluit gerespecteerd worden.

Dat laatste impliceert onder meer dat enkel welbepaalde partijen een lening die onder toepassing van het besluit kan worden gebracht, kunnen sluiten.

Artikel 2 bepaalt in dat verband een aantal bijzondere regels waaraan (1) potentiële kredietnemers, enerzijds, en (2) potentiële kredietgevers, anderzijds, dienen te voldoen.Daarnaast verduidelijkt het dat bepaalde door de tussenpersoon van een financieringsvehikel verstrekte leningen ook als Proxi-lening kunnen worden erkend (3). (1) De kredietnemer dient op het ogenblik van het aangaan van de Proxi-lening ingeschreven te zijn bij de Kruispuntbank van Ondernemingen.Ook in bijberoep kan men dus van een lening genieten, indien aan deze voorwaarde is voldaan.

Wat de zelfstandigen betreft, wordt met het oog op de doelstelling om ondernemingen te ondersteunen, gevraagd dat zij zelfstandigen in onderneming zijn. Ze worden dan als dusdanig opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen. Dit is met name het geval voor zelfstandigen in zogenaamde vrije beroepen.

Verder moet de kredietnemer beschikken over een exploitatiezetel in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

Een vroegere versie van de Vlaamse regeling voorzag dat de kredietnemer moest beschikken over een "voornaamste exploitatiezetel" in het Vlaamse Gewest. Volgens de Europese Commissie was deze vereiste evenwel onverenigbaar met artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en artikel 31 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-Overeenkomst). Om verenigbaar te zijn met de voormelde bepalingen, dient de Winwinlening open te staan voor alle kredietnemers die een exploitatiezetel hebben in het Vlaamse Gewest (Memorie van Toelichting bij het Ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 6 februari 2004 betreffende een waarborgregeling voor kleine, middelgrote en grote ondernemingen en tot wijziging van het decreet van 19 mei 2006 betreffende de Winwinlening, Vl. Parl. St. 2068 (2012-2013) - Nr. 1, p. 6).

Het begrip "vestigingseenheid" heeft de voorkeur gekregen boven het begrip "exploitatiezetel", aangezien dit eerste begrip het voordeel heeft dat het wettelijk gedefinieerd is, in artikel I.2, 16°, van het Wetboek van Economisch Recht. Bovendien zijn de vestigingseenheden opgenomen in de Kruispuntbank van Ondernemingen, wat de controle op de naleving van de voorwaarde vergemakkelijkt. (2) De kredietgever op zijn beurt dient een natuurlijk persoon te zijn en dient de Proxi-lening te verstrekken buiten het kader van zijn handels- of beroepsactiviteiten.Aansluitend bij het algemeen opzet van dit besluit, wordt met deze vereiste elke vorm van professionele kredietverlening uit de toepassingssfeer van de regeling gesloten.

De kredietgever mag daarenboven geen werknemer van de kredietnemer zijn. Bedragen die werknemers besteden aan de aankoop van aandelen van hun werkgever die een vennootschap is, komen immers reeds in aanmerking voor een belastingvermindering. Het wordt bijgevolg niet opportuun geacht om werknemers via dit besluit nog een extra fiscale aanmoediging te bieden om risicokapitaal ter beschikking te stellen van hun werkgever.

De uitsluiting geldt evenzeer ingeval de werkgever geen vennootschap is. Aangezien het in die gevallen veelal over zeer kleine ondernemingen zal gaan, worden de werknemers geacht een nauwe band te hebben met hun werkgever. Door situaties waarbij kredietnemer en kredietgever een te nauwe band hebben, uit te sluiten, wordt de kans op misbruiken kleiner geacht.

In het geval dat de kredietnemer een zelfstandige is, mag deze niet de echtgenoot, of de wettelijk samenwonende partner, van de kredietgever zijn. Echtgenoten en wettelijk samenwonenden genieten reeds van een aantal fiscale gunstmaatregelen die niet cumuleerbaar zijn met de belastingvermindering voortspruitend uit dit besluit.

Het vierde punt van paragraaf 3 stelt, mutatis mutandis, een soortgelijke vereiste voor het geval de kredietnemer wordt gevoerd onder de rechtsvorm van een vennootschap.

Paragraaf 4 beoogt te vermijden dat de regeling zou misbruikt worden door het opzetten van carrousels van Proxi-leningen. Meer in het bijzonder bepaalt het lid dat een kredietgever niet tegelijkertijd een kredietnemer kan zijn van een Proxi-lening. (3) Tot slot, wordt in paragraaf 5 de mogelijkheid om een lening als Proxi-lening te erkennen, uitgebreid tot leningen die worden verstrekt via een financieringsvehikel in de zin van de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën. In dit geval zijn er twee afzonderlijke akten: één akte die het vehikel aan een kredietgever verbindt en één akte die het vehikel aan een kredietnemer verbindt. Verschillende akten van het tweede type kunnen overeenkomen met een akte van het eerste type waardoor de administratieve last voor ontlenende KMO's wordt beperkt.

Het financieringsvehikel kan worden gekoppeld aan een alternatieve-financieringsplatform dat individuele investeerders en ondernemingsprojecten waarvoor men op zoek is naar een alternatieve financiering, samenbrengt.

De Regering is bevoegd om de voorwaarden vast te stellen waaronder dergelijke leningen als Proxi-leningen kunnen worden geregistreerd.

Een voorwaarde kan zijn dat het alternatieve-financieringsplatform dat het financieringsvehikel controleert of beheert, door de FSMA moet worden goedgekeurd.

Wanneer een alternatieve-financieringsplatform de verstrekking van een lening van een individu aan een KMO mogelijk maakt, zonder er partij bij te zijn (en dus zonder financieringsvehikel), wordt de lening geacht rechtstreeks tussen de kredietgever en de kredietnemer te zijn gesloten en moeten alleen zij voldoen aan de voorwaarden die door de reglementering van de Proxi-lening werden vastgesteld.

Artikel 3 Artikel 3 betreft een aantal inhoudelijke voorschriften waaraan een lening moet voldoen om onder de regeling van het besluit te kunnen ressorteren.

Vooreerst is de Proxi-lening achtergesteld ten aanzien van de overige schulden van de kredietnemer, de bestaande, zowel als de toekomstige schulden. Dit heeft tot gevolg dat, als de partijen willen dat de tussen hen gesloten overeenkomst zou ressorteren onder de toepassing van dit besluit, zij zullen moeten overeenkomen dat de vordering van de kredietgever voortvloeiend uit deze overeenkomst, bij eventuele insolvabiliteit van de kredietnemer, als laatste van zijn schulden maar, ingeval deze kredietnemer de rechtsvorm van een kapitaalvennootschap heeft, vóór het eigen vermogen, betaald zal worden. Met deze vereiste wordt geambieerd dat de kredietgever werkelijk wordt gedreven door andere motieven dan die van een professionele kredietverlener.

Vervolgens dient de Proxi-lening een looptijd van vijf of acht jaar te hebben. Deze vereiste is bedoeld om te verzekeren dat de kredietgever een voldoende engagement op zich neemt en de kredietnemer gedurende een voldoende ruime tijdsspanne de beschikking laat over de middelen die beschikbaar worden gesteld. Door zowel een mogelijke looptijd van vijf als van acht jaar te voorzien, wordt er voldoende flexibiliteit ingebouwd. Dit maakt de lening aantrekkelijker voor de kredietgever, wat des te belangrijker is nu het ten gevolge van de COVID-19 crisis moeilijk is voor veel ondernemers om alle facturen te blijven betalen.

Er is tevens een mogelijkheid tot vervroegde aflossing voorzien in het ontwerp van besluit. Sommige KMO's hebben bijvoorbeeld na enkele werkingsjaren reserves aangelegd. Wanneer ze dan geen behoefte meer hebben aan de lopende Proxi-lening hebben zij de mogelijkheid om over te gaan tot een vervroegde terugbetaling. De vervroegde terugbetaling doet geen afbreuk aan het recht op het belastingvoordeel voor het belastbare jaar waarin de terugbetaling plaatsvindt, met dien verstande dat de gewone berekeningsregels van toepassing zijn. De eventuele compensatie voor de toekomstige derving van het belastingvoordeel ten gevolge van de vervroegde terugbetaling of tussentijdse kapitaalaflossing behoort tot de contractuele wilsvrijheid van de partijen.

Het maximumbedrag in hoofdsom dat in het kader van een of meer Proxi-leningen door eenzelfde kredietgever aan een of meer kredietnemers ter beschikking kan worden gesteld is op elk moment beperkt tot 200.000 euro. Ook met deze vereiste wordt geambieerd te verzekeren dat vormen van professionele kredietverlening uit het systeem van de Proxi-lening geweerd worden. Er wordt om dezelfde reden geen minimum vooropgesteld.

Bovendien mag een kredietnemer in eenzelfde jaar voor niet meer dan 50.000 euro in hoofdsom aan nieuwe Proxi-leningen sluiten.

Om te voorkomen dat de regeling een te zware weerslag heeft op de gewestbegroting, mag, tot slot, de som van de hoofdsommen van de aan eenzelfde KMO uitstaande Proxi-leningen op geen enkel moment meer bedragen dan 250.000 euro.

De interesten die de kredietnemer verschuldigd is worden berekend aan de hand van een door de regering vastgelegde formule en op basis van een vaste rentevoet, vastgelegd in de akte van de Proxi-lening. Die rentevoet mag niet hoger zijn dan de wettelijke rentevoet die van kracht is op de datum waarop de Proxi-lening gesloten wordt, en mag niet lager zijn dan de helft van dezelfde wettelijke rentevoet. Ook met deze vereisten wordt geambieerd om het systeem van de Proxi-lening voor te behouden voor niet professionele kredietvormen. Tevens wordt ernaar gestreefd om de rente of interest die in het kader van een Proxi-lening kan worden overeengekomen, binnen redelijke grenzen te houden. De wettelijke rentevoet is thans gedefinieerd in artikel 2, § 1, van de Wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen interest.

Paragraaf 2 van het artikel somt een aantal omstandigheden op waarin de Proxi-lening op eerste verzoek van de kredietgever vervroegd opeisbaar is. Het betreft omstandigheden die doorgaans ook in kredietovereenkomsten met een kredietinstelling voorkomen en die tot een vervroegde opeisbaarstelling van het krediet leiden. In die zin sluit de regeling nauw aan bij de praktijken van het bankwezen. De bedoeling van de vereiste is de partijen, en in het bijzonder de kredietgever, aan te zetten tot een voldoende voorzichtigheid.

Tot slot, wordt in paragraaf 3 bepaald dat er slechts sprake kan zijn van een Proxi-lening, indien deze door de overheid werd geregistreerd.

Artikel 4 Artikel 4 vormt een sleutelbepaling van deze regeling. Het betreft opnieuw een vereiste die de partijen moeten naleven indien zij willen dat een overeenkomst geldt als een Proxi-lening voor de toepassing van het besluit.

Het artikel bepaalt dat de kredietnemer de middelen die hem in het kader van een Proxi-lening ter beschikking worden gesteld, uitsluitend kan aanwenden om de activiteit van de onderneming uit te voeren. Hij kan de middelen bijgevolg niet aanwenden voor onder meer privédoeleinden.

Daarnaast bepaalt het artikel dat de middelen niet kunnen worden gebruikt om dividenden uit te keren of aandelen te verwerven.

Voor zelfstandigen die in de vorm van een vennootschap werken en die uitsluitend met dividenden worden vergoed, werden ook op federaal niveau maatregelen genomen om deze praktijk te ontmoedigen (art. 184quater en 215 WIB92).

Artikel 5 Dit artikel schrijft voor dat, te rekenen vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin een Proxi-lening is gesloten, de kredietgever het bewijs dat hij in het belastbare tijdperk een of meer Proxi-leningen heeft uitstaan, ter beschikking houdt van de federale belastingadministratie.

De regering bepaalt de vormgeving van dit bewijs.

De bewijslevering, vermeld in het eerste en tweede lid, is een noodzakelijke voorwaarde om van de fiscale voordelen, vermeld in hoofdstuk VI, te kunnen genieten. De verplichting wordt opgelegd om misbruiken te voorkomen.

Artikel 6 Hoofdstuk VI bepaalt de omvang, de duur en de aard van het belastingvoordeel en de praktische modaliteiten waaraan moet voldaan worden opdat de kredietgever van het belastingvoordeel zou kunnen genieten. ( § 1) Als de kredietgever onderworpen is aan de personenbelasting, zoals gelokaliseerd in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest overeenkomstig artikel 5/1, § 2, van de Bijzondere Financieringswet wordt in zijn voordeel een belastingkrediet toegekend. De vroegere vereiste vervat in de Vlaamse regelgeving, met name dat de kredietgever onderworpen diende te zijn aan de personenbelasting en tevens inwoner moest zijn van het Vlaamse Gewest, stuitte op kritiek van de Europese Commissie. De Europese Commissie merkte op dat inzake de belastingvermindering van de Winwinlening de uitsluiting van natuurlijke personen die in Vlaanderen werken en hun belastbare inkomen grotendeels in België verwerven maar in een andere lidstaat wonen, niet in overeenstemming is met artikel 45 VWEU en artikel 28 van de EER-Overeenkomst. De Europese Commissie beschouwt dit als strijdig met het vrije verkeer van werknemers (Memorie van Toelichting bij het Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de tweede aanpassing van de begroting 2014, Vl. Parl. St. 131 (2014-2015) - Nr. 1, p. 7).

In het advies van de federale regering van 13 juli 2020 over de technische toepasbaarheid van de regeling wordt het volgende verduidelijkt: "In toepassing van artikel 54/2 van de bijzondere financieringswet zijn de gewestelijke belastingkredieten ook van toepassing op de belasting van niet-ingezetenen wanneer dit noodzakelijk is om het beginsel van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal in het kader van de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte in acht te nemen, alsook de niet-discriminatiebepalingen van de dubbelbelastingverdragen. Om te bepalen welke gewestelijke belastingregels in aanmerking moeten worden genomen, werden in de artikelen 248/2 en 248/3 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 lokalisatieregels vastgesteld." ( § 2) De belastingvermindering wordt berekend op basis van de bedragen die de kredietgever uitgeleend of ter beschikking gesteld heeft in het kader van een of meer Proxi-leningen. ( §§ 3 en 4) In het besluit wordt een onderscheid gemaakt tussen twee berekeningsgrondslagen. De eerste grondslag heeft betrekking op de Proxi-leningen die in het belastbare jaar en in de twee voorgaande belastbare jaren werden gesloten. De tweede grondslag heeft betrekking op oudere leningen. Om het bedrag van elk van deze grondslagen te bepalen, wordt rekening gehouden met het totale bedrag van de leningen uit deze grondslag op 1 januari van het belastbare jaar en het totale bedrag van de leningen uit deze grondslag op 31 december van het belastbare jaar. Elke grondslag is het rekenkundig gemiddelde van deze twee totaalbedragen.

Om het belastingkrediet te bepalen, wordt een tarief van 4% toegepast op de eerste grondslag en een tarief van 2,5% op de tweede grondslag.

Indien de som van de bedragen van de twee grondslagen hoger is dan het in artikel 3 vastgestelde plafond van 200.000 euro, wordt deze som verlaagd tot 200.000 euro door het bedrag van de tweede grondslag met hetzelfde bedrag te verlagen alvorens het percentage van 2,5% erop toe te passen. ( § 5) Het fiscaal voordeel wordt gelijkmatig gespreid over de looptijd van de Proxi-lening. Er is dus een correlatie tussen de financiering en de toegestane belastingvermindering. Daardoor wordt vermeden dat de kredietverlening om fiscaal-speculatieve doeleinden wordt aangegaan, en niet als een duurzame investering. Tevens wordt de budgettaire impact van het belastingvoordeel gespreid.

In geval van overlijden van de kredietgever, wordt het belastingkrediet volledig overgedragen aan zijn rechtverkrijgenden vanaf (1 januari van) het belastbare jaar van overlijden. Voor dat belastbare jaar en de daaropvolgende belastbare jaren worden derhalve de gewone regels van artikel 6 op elke rechtverkrijgende toegepast naar rato van zijn of haar aandeel in de Proxi-lening. Om in aanmerking te komen voor het jaarlijks belastingkrediet, moet de rechtverkrijgende dus voldoen aan de in artikel 6, § 1 bedoelde onderwerpingsvoorwaarde. De vaststelling van de activa van een nalatenschap is een gewestelijke bevoegdheid (artikel 3, § 1, 4°, van de Bijzondere Financieringswet).

Er is geen jaarlijks belastingkrediet voor het belastbare jaar waarvoor de kredietgever aan de betalingsadministratie geen verantwoording heeft voorgelegd. Deze verantwoording betreft het in artikel 5 bedoelde bewijs waarvan de vorm door de regering zal worden vastgesteld.

Er is geen jaarlijks belastingkrediet meer vanaf het belastbare jaar waarin: - hetzij de kredietgever de Proxi-lening vervroegd opeisbaar heeft gesteld; - hetzij de Proxi-lening ambtshalve werd geschrapt.

Artikel 7 Dit artikel bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten van de eenmalige belastingvermindering die aan de kredietgever wordt toegestaan, indien de kredietnemer het ontleende of in krediet genomen bedrag niet kan terugbetalen.

Het tweede lid van paragraaf 4 draagt de regering op om de wijze vast te leggen waarop moet bewezen worden dat een gedeelte of het geheel van de Proxi-lening definitief verloren is. Dat zou, in het geval van faillissement, kunnen gebeuren aan de hand van een door de curator opgesteld attest waaruit blijkt dat geen uitkeringen meer kunnen worden verwacht.

Het derde lid van paragraaf 4 stelt dat de eenmalige belastingvermindering, in geval van overlijden van de kredietgever, wordt overgedragen aan zijn rechtverkrijgenden aan dezelfde voorwaarden als deze voor de kredietgever. Dit houdt met name in dat de rechtverkrijgende om in aanmerking te komen voor het eenmalig belastingkrediet moet voldoen aan de in artikel 7, § 1, 3° bedoelde onderwerpingsvoorwaarde.

Artikel 8 Er mag worden aangenomen dat de economische crisis die voortvloeit uit de COVID-19-crisis bijzonder ernstig zal zijn in de jaren 2020 en 2021. Daarom heeft de regering beslist om voor deze twee jaren een extra begrotingsinspanning te leveren door twee van de voor de regeling geldende plafonds te verhogen. Zo wordt voor 2020 en 2021 het bedrag dat jaarlijks door een individu in het kader van de Proxi-lening kan worden uitgeleend, verhoogd van 50.000 tot 75.000 euro.

Wat de ondernemingen betreft, zullen deze in 2020 en 2021 aanspraak kunnen maken op een totaalbedrag aan Proxi-leningen van 300.000 euro in plaats van 250.000 euro. Voor de volgende jaren is een kliksysteem voorzien.

Artikel 9 In het Vlaamse Gewest werd Waargborgbeheer NV, een dochteronderneming van PMV, belast met de taak om toe te zien op de Winwinlening. In het Waalse Gewest betreft dit Sowalfin SA voor wat betreft de lening « Coup de Pouce ».

Het Brussels Waarborgfonds heeft momenteel een relatief enge opdracht, zijnde de toekenning van beroepskrediet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te vergemakkelijken.

In die mate dat de Proxi-lening evenwel individuen als kredietverleners (buiten hun professionele activiteit als onderneming) en in hun hoedanigheid van entiteiten onderworpen aan de personenbelasting, betreft, is het daarom voor noodzakelijk om te verduidelijken dat het Fonds ook hier een specifieke rol zal vervullen.

Het Fonds houdt aparte rekeningen voor verrichtingen die specifiek betrekking hebben op deze nieuwe opdracht.

Er is ook een jaarlijks verslag aan de regering voorzien.

Artikel 10 Deze bepaling legt de inwerkingtreding van dit besluit vast.

Daarnaast verduidelijkt zij de leningsovereenkomsten die ratione temporis kunnen worden erkend en geregistreerd als Proxi-leningen.

Artikel 11 Aangezien de maatregel kadert in de COVID-19-crisis, zal de regering de datum van beëindiging van de regeling vaststellen wanneer deze niet langer zinvol is om de sociaaleconomische gevolgen van de crisis op te vangen. Vanaf die datum, worden de leningen niet langer geregistreerd als Proxi-leningen, maar blijven de uitstaande Proxi-leningen onderworpen aan het besluit en blijven ze recht geven op belastingvoordelen.

Gelet op het wettigheidsbeginsel in fiscale zaken, zal deze datum bij ordonnantie moeten worden bevestigd.

Artikel 12 De reden voor deze bepaling ligt vervat in het feit dat het bijzondere machtenbesluit op het moment dat het door de regering werd aangenomen, de aard heeft van een besluit.

Gevolggeving aan het advies van de Raad van State De Raad van State heeft op 18 juni 2020 zijn advies uitgebracht waarvoor een adviesverlening binnen een termijn van 5 werkdagen werd aangevraagd. Dit advies wordt hieronder weergegeven.

De Raad van State herinnert er in zijn advies aan dat de bijzondere machtenbesluiten beperkt moeten blijven tot wat nodig is om met name de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie aan te pakken. Daarom moeten de maatregelen die de regering op basis van de bijzondere machten neemt in principe van tijdelijke aard zijn, d.w.z. dat ze moeten gelden voor de tijd die nodig is om de gevolgen van de pandemie te kunnen aanpakken.

De Afdeling Wetgeving stelt vast dat het ontwerpbesluit niet voorziet in een beperking in de tijd van zijn regeling. Zij is van mening dat deze regeling, die geïnspireerd is op soortgelijke regelingen die in de andere Gewesten van kracht zijn, bedoeld is om rechtens te blijven gelden na de gevolgen van de pandemie. Zij leidt hieruit af dat deze regeling niet kan worden aangenomen op de wettelijke grondslag van de ordonnantie van 19 maart 2020 om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19. In het licht van deze conclusie, gaat zij niet verder in haar onderzoek van de tekst.

In tegenstelling tot wat de Raad van State meent, krijgt deze regeling een noodzakelijk en dringend karakter door de economische gevolgen van de gezondheidscrisis. Het staat vast dat een zeer groot aantal ondernemingen te kampen heeft met een gebrek aan liquiditeit als gevolg van de afname van de activiteiten in de afgelopen maanden zodat veel van hen al in staking van betaling zijn en het risico lopen op een faillissement. De maatregel om de Proxi-lening in het leven te roepen valt dus wel degelijk binnen het kader van "het aanpakken van de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie" (zie voornoemde ordonnantie van 19 maart 2020, art. 2, § 1, 3de streepje).

Als de huidige economische steunregeling wordt aangenomen zonder dat een beroep wordt gedaan op bijzondere machten, zou dit betekenen dat er meerdere voorafgaande adviezen moeten worden gevraagd en dat er een volledig wetgevingsproces binnen het Parlement moet worden doorlopen.

De aldus uitgestelde maatregel zou zijn doeltreffendheid en relevantie verliezen.

De economische analisten die over dit onderwerp spreken, zijn het er in het algemeen over eens dat de economische crisis die voortvloeit uit de gezondheidsmaatregelen die in de verschillende landen van de wereld werden genomen, waarschijnlijk lang zal duren en moeilijk te overwinnen zal zijn. Het is vandaag niet mogelijk te bepalen hoe lang de geplande regeling nodig zal zijn om KMO's en zelfstandigen die in moeilijkheden verkeren, te helpen bij hun herstel. Het is mogelijk dat deze periode duidelijk langer zal zijn dan de periode die wordt bedoeld in artikel 8 van het besluit dat voorziet in een tijdelijke versterking van de regeling. Om budgettaire redenen wordt het echter verkieslijk geacht deze versterking van de regeling te beperken tot eind 2021. Op die manier zal de regeling het sterkst zijn op het moment dat het Gewest ze hoogstwaarschijnlijk het meest nodig zal hebben.

De Raad van State had al snel de mogelijkheid overwogen dat een maatregel die wordt genomen in het kader van bijzondere machten zich tot ver in de toekomst zou kunnen uitstrekken, aangezien de Raad in zijn advies 67.142 (punt 5.2.4) het volgende verduidelijkte: "Het is overigens niet uitgesloten dat een aantal van de omstandigheden die in de voorgestelde wet bedoeld worden van een dergelijke aard zullen blijken te zijn dat daarvoor een structurele reactie vereist is, die gedurende vrij lange tijd volgehouden moet worden, zelfs zonder vermelde einddatum".

Om echter adequaat te reageren op de kritiek van de Raad van State dat de regeling niet onbeperkt kon worden voortgezet, werd in het besluit een nieuw artikel ingevoegd, artikel 11, dat de regering in staat stelt een einde te maken aan de regeling zodra zij vaststelt dat deze niet langer nodig is. Gelet op het wettigheidsbeginsel in fiscale zaken, voorziet de nieuwe bepaling dat deze termijn door het Parlement moet worden bevestigd alvorens deze begint te lopen (zie RvS., advies 58.368, blz. 6).

De Staatssecretaris voor de Economische Transitie, Barbara Trachte

Raad van State Afdeling Wetgeving

Advies 67.600/1 van 18 juni 2020 over een ontwerp van bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/0XX `betreffende de Proxi-lening' Op 11 juni 2020 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met klimaattransitie, leefmilieu, energie en participatieve democratie verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van bijzondere machtenbesluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering nr. 2020/0XX `betreffende de Proxi-lening'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 16 juni 2020 . De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Chantal Bamps, staatsraden, en Wim Geurts, griffier.

De verslagen zijn uitgebracht door Kristine Bams, eerste auditeur-afdelingshoofd en Cedric Jenart, adjunct-auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraad .

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 18 juni 2020. 1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan. In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling in de adviesaanvraag gemotiveerd "par le fait que la crise sanitaire du COVID-19 a des conséquences économiques considérables pour beaucoup d'entreprises et d'indépendants. Suite à une baisse d'activité économique de plusieurs mois, de nombreuses entreprises, en personne morale ou en personne physique, ont en effet un besoin urgent de fonds, que ce soit afin de renflouer leur trésorerie ou de permettre certains investissements indispensables. Les défauts de paiement dus à des problèmes de liquidité pourraient avoir un effet domino sur l'économie, ce qui doit absolument être évité afin de limiter les dommages économiques.

La mesure mise en place par cet arrêté vise à mobiliser l'épargne privée au bénéfice de ces entreprises à l'aide d'incitants fiscaux. Il résulte de ce qui précède que sa mise en place ne peut souffrir de retard; l'urgence est donc justifiée.

Une période de consultation de 30 jours ouvrables pourrait malheureusement mettre en péril l'objectif du projet d'arrêté, car un nombre important de bénéficiaires visés par la mesure d'aide ne survivrait pas à 25 jours ouvrables supplémentaires." 2. Overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking van het ontwerp 3. Het om advies voorgelegde ontwerp van bijzonderemachtenbesluit strekt tot invoering van de zogenaamde `proxi-lening'.Een proxi-lening is een kredietovereenkomst tussen een natuurlijk persoon, de kredietgever, en een kleine of middelgrote onderneming (KMO), de kredietnemer, waarvoor aan de kredietgever een belastingkrediet wordt toegekend. Het ontwerp bepaalt of regelt de voorwaarden waaraan de partijen bij de proxi-lening moeten voldoen (hoofdstuk II van het ontwerp), de vormvoorwaarden en de voorschriften betreffende de lening (hoofdstuk III), de bestemming van het kapitaal dat wordt geleend (hoofdstuk IV), de jaarlijkse bewijslevering (hoofdstuk V), de toekenning van het belastingkrediet (hoofdstuk VI), de tijdelijke regeling omwille van de COVID-19-gezondheidscrisis (hoofdstuk VII) en de registratie van de leningen (hoofdstuk VIII). Het te nemen besluit treedt in werking op een door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering te bepalen datum (hoofdstuk IX).

De ontworpen regeling heeft een algemene draagwijdte en de toepassing ervan is niet beperkt in de tijd.

Een soortgelijke regeling werd reeds ingevoerd voor het Vlaamse Gewest bij het decreet van 19 mei 2006 `betreffende de Winwinlening' en voor het Waalse Gewest bij het decreet van 28 april 2016 `betreffende Lening 'Coup de Pouce''. De ontworpen regeling is inhoudelijk vergelijkbaar met die regelingen.

Rechtsgrond 4.1. In de aanhef van het ontwerp wordt, wat de rechtsgrond betreft, verwezen naar artikel 2, § 1, van de ordonnantie van 19 maart 2020 `om bijzondere machten toe te kennen aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19', dat luidt: "Teneinde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in staat te stellen om te reageren op de COVID-19-pandemie kan de Regering alle passende maatregelen nemen om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan, onder meer op de volgende gebieden: - aanpassing van de wetteksten betreffende de in de wetgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bepaalde termijnen of aangenomen op grond daarvan; - aanpassing van de wetteksten betreffende de door de crisis getroffen gebieden die onder het toepassingsgebied van gewestelijke aangelegenheden vallen; - het aanpakken van de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie; - maatregelen in verband met preventie en veiligheid op het gewestelijk grondgebied; - dringende gezondheidsmaatregelen in verband met gewestelijke aangelegenheden; - maatregelen met betrekking tot het gewestelijk openbaar ambt." Artikel 2, § 2, van die ordonnantie bepaalt dat "[d]e in § 1 bedoelde besluiten (...) de geldende ordonnantiële bepalingen (kunnen) opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen". 4.2. Uit voornoemd artikel 2, § 1, van de ordonnantie blijkt dat de machtiging die aan de Regering wordt verleend, betrekking heeft op het nemen van maatregelen die erop gericht zijn "te reageren op de coronavirus COVID-19-pandemie om, onder bedreiging van ernstig gevaar, elke situatie die een probleem vormt te voorkomen en met spoed aan te pakken binnen het strikte kader van de COVID-19-pandemie en de gevolgen ervan". Hieruit volgt dat de maatregelen die de Regering kan nemen op grond van die bepaling, onder meer om "de sociaaleconomische gevolgen van de pandemie" aan te pakken (artikel 2, § 1, derde streepje), beperkt moeten blijven tot hetgeen daadwerkelijk nodig is om die doelstelling te bereiken. Dat laatste impliceert dat de te nemen maatregelen in beginsel tijdelijk moeten zijn, namelijk voor de duur dat moet kunnen worden gereageerd op de pandemie en de concrete gevolgen ervan moeten kunnen worden opgevangen. Op grond van de voornoemde bepaling kunnen bijgevolg geen maatregelen worden genomen waarvan de doelstelling verder reikt dan de doelstelling die in artikel 2, § 1, van de ordonnantie wordt omschreven, waarvan het eigenlijke voorwerp een algemene, structurele en permanente regeling is die niet beperkt is tot het opvangen van nadelige situaties of gevolgen van de COVID-19-pandemie, of waarvan de temporele uitwerking verder reikt dan de duur die nodig is om het hoofd te bieden aan de pandemie. 4.3.1. In het advies 67.142/AV van 25 maart 2020, over het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 27 maart 2020 `die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 (II)', waarvan de lering eveneens kan worden betrokken op het voorliggende ontwerp, werd betreffende het temporeel toepassingsgebied van de op grond van die wet te nemen maatregelen reeds het volgende opgemerkt: "Hoewel de termijn waarbinnen de Koning van de bijzondere machten gebruik kan maken bij artikel 7, § 1, van het voorstel wordt beperkt, wordt in het voorstel niets bepaald over de periode waarin de maatregelen die op grond van deze voorgestelde wet bij wijze van uitzondering bij koninklijk besluit getroffen zullen worden uitwerking zullen hebben.

Op zich is daar niets op tegen, aangezien het voor de wetgever bij de huidige stand van zaken gewoon niet mogelijk is om zich een beeld te vormen van het tijdsbestek waarbinnen, op grond van de machtiging die hij van zin is om aan de uitvoerende macht te geven, de te treffen maatregelen gevolg zullen moeten hebben teneinde de doelstellingen te bereiken die vermeld worden in de artikelen 2 en 5 van de voorgestelde wet en het evenmin mogelijk is rekening te houden met de verscheidenheid aan situaties die mogelijkerwijs geregeld zullen moeten worden. Het is overigens niet uitgesloten dat een aantal van de omstandigheden die in de voorgestelde wet bedoeld worden van een dergelijke aard zullen blijken te zijn dat daarvoor een structurele reactie vereist is, die gedurende vrij lange tijd volgehouden moet worden, zelfs zonder vermelde einddatum.

Een en ander neemt evenwel niet weg dat men die kwestie geval voor geval in aanmerking zal moeten nemen voor elk bijzonderemachtenbesluit dat men zal overwegen vast te stellen.

De loutere omstandigheid dat de bijzonderemachtenbesluiten die op grond van de wet vastgesteld zullen worden krachtens artikel 7, § 2, van het voorstel door de wetgever bekrachtigd dienen te worden om te voorkomen dat die besluiten geacht zouden worden nooit uitwerking te hebben gehad, kan op zich geen voldoende reden zijn om, wanneer bijzonderemachtenbesluiten voorbereid en vastgesteld worden, geen aandacht te besteden aan de eventuele beperking in de tijd van de te treffen maatregelen. Wanneer de wetgever verzocht wordt over te gaan tot het bekrachtigen van bijzonderemachtenbesluiten die er per hypothese geen in de tijd beperkte geldingsduur inhouden, is het voor hem moeilijk om het besluit niet in zijn geheel te bekrachtigen en om wat de draagwijdte van die bekrachtiging betreft bijvoorbeeld een onderscheid te maken op het stuk van de looptijd van de maatregelen die dan aan hem voorgelegd zijn." 4.3.2. Uit dat advies kan weliswaar worden afgeleid dat de onbeperkte geldigheidsduur van een maatregel genomen met toepassing van de bijzonderemachtenordonnantie in het kader van de COVID-19-pandemie, in beginsel niet kan worden uitgesloten. Dit laatste zou evenwel slechts kunnen gelden voor zover de omstandigheden waaraan in dat kader het hoofd moet worden geboden wel degelijk van langere duur kunnen worden geacht, en het toepassingsgebied van de genomen maatregelen zowel materieel als temporeel beperkt blijft tot het tegemoetkomen aan die omstandigheden. 4.4. Het om advies voorgelegde bijzonderemachtenbesluit bevat een regeling voor het sluiten van een kredietovereenkomst tussen een KMO (kredietnemer) en een natuurlijk persoon (kredietgever), waarvoor aan deze laatste een belastingkrediet wordt toegekend, die niet beperkt is tot het louter tegemoetkomen aan situaties die het gevolg zijn van de COVID-19-pandemie. Dat voor de jaren 2020 en 2021, in het licht van de COVID-19-pandemie en bij wijze van uitzondering, hogere maximumbedragen gelden (hoofdstuk VII van het ontwerp), kan geen afbreuk doen aan de vaststelling dat in casu een algemene, structurele en permanente regeling van kredietverlening tussen particulieren en ondernemingen voorligt, die qua doelstelling verder reikt dan die welke is bepaald in artikel 2, § 1, van de bijzonderemachtenordonnantie. Een dergelijke regeling kan door de Regering niet tot stand worden gebracht op grond van die ordonnantie.

Zoals de regeling thans voorligt, kan ze enkel tot stand worden gebracht door de ordonnantiegever.

Opdat de regeling zou kunnen worden ingepast in de voornoemde bijzonderemachtenordonnantie, dient de regeling specifiek te zijn gericht op het tegemoetkomen aan situaties die het gevolg zijn van de COVID-19-pandemie en dient ze in beginsel tijdelijk te zijn, voor de duur dat het tegemoetkomen aan die situaties vereist is. Een dergelijke specifieke en tijdelijke regeling impliceert echter een ingrijpende herconcipiëring van het thans voorgelegde ontwerpbesluit.

In voorkomend geval zal het aldus geherconcipieerde ontwerpbesluit opnieuw om advies aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, moeten worden voorgelegd. 5. Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat de ontworpen regeling, zoals ze thans voorligt, in het licht van de rechtsgrond die ervoor wordt ingeroepen, geen doorgang kan vinden.De afdeling Wetgeving onthoudt zich dan ook van een verder onderzoek ervan.

De griffier, De voorzitter, Wim Geurts Marnix Van Damme

19 JUNI 2020. - Bijzondere machtenbesluit van de brusselse hoofdstedelijke regering nr. 2020/045 betreffende de proxi-lening De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 maart 2020 tot toekenning van bijzondere machten aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19, artikel 2, § 1;

Gelet op artikel 2, § 3, 5° van de ordonnantie van 4 oktober 2018 tot invoering van de gelijkekansentest;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 10 juni 2020;

Gelet op de spoedeisendheid, gemotiveerd door het feit dat de COVID-19 gezondheidscrisis aanzienlijke economische gevolgen heeft voor veel ondernemingen en zelfstandigen;

Dat veel ondernemingen, zowel rechtspersonen als natuurlijke personen, na een daling van de economische activiteit van enkele maanden dringend nood hebben aan middelen, of ze nu hun cashflow willen aanvullen of om bepaalde essentiële investeringen mogelijk te maken;

Dat betalingsverzuim als gevolg van liquiditeitsproblemen kan leiden tot een domino-effect op de economie, wat moet worden vermeden;

Dat deze maatregel bedoeld is om particulier spaargeld te mobiliseren ten voordele van ondernemingen met behulp van fiscale stimulansen, ten einde de economische schade te beperken;

Dat de uitvoering van de steunmaatregel derhalve geen vertraging mag oplopen;

Dat de spoedeisendheid dan ook gerechtvaardigd is;

Gelet op advies 67.600/1 van de Raad van State, gegeven op 18 juni 2020, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende dat de hierboven uiteengezette hoogdringendheid het niet mogelijk maakt het advies van de Inspectie van Financiën in te winnen of de Economische en Sociale Raad te raadplegen, zoals toegelaten op grond van artikel 2, § 4, van de ordonnantie van 19 maart 2020 tot toekenning van bijzondere bevoegdheden aan de Brusselse Hoofdstedelijke Regering in het kader van de gezondheidscrisis COVID-19;

Op voorstel van de Minister bevoegd voor Economie, Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder: 1° Proxi-lening: een kredietovereenkomst die tussen een kredietgever en een kredietnemer wordt gesloten, en die voldoet aan de voorwaarden en voorschriften vastgelegd in dit besluit;2° kredietovereenkomst: een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een kredietnemer krediet verleent of toezegt;hieronder wordt tevens verstaan een lening waarbij een kredietgever aan een kredietnemer geldmiddelen ter beschikking stelt onder de verbintenis van terugbetaling door de kredietnemer; 3° kredietnemer: een KMO die, in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten, een kredietovereenkomst sluit;4° kredietgever: een natuurlijk persoon die, buiten het kader van zijn handels- of beroepsactiviteiten, een kredietovereenkomst sluit;5° KMO: een kleine, middelgrote of micro-onderneming, als gedefinieerd in Bijlage I bij Verordening (EU) Nr.651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, met inbegrip van alle latere wijzigingen daarvan, die de vorm heeft, hetzij van een rechtspersoon, hetzij van een zelfstandige; 6° zelfstandige: een natuurlijk persoon die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit nr. 38 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen; 7° bestaande schulden: de schulden die vaststaand en opeisbaar waren voor de datum waarop de Proxi-lening gesloten werd;8° wettelijke rentevoet: de rentevoet, gedefinieerd in artikel 2, § 1, van de wet van 5 mei 1865 betreffende de lening tegen intrest;9° Bijzondere Financieringswet: de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, met inbegrip van alle latere wijzigingen;10° federale belastingadministratie: de administratie die instaat voor de dienst van de inkomstenbelastingen. HOOFDSTUK II. - Voorwaarden betreffende de partijen bij de Proxi-lening

Art. 2.§ 1. De Proxi-lening wordt gesloten tussen twee partijen: een kredietgever en een kredietnemer. § 2. Op de datum waarop de Proxi-lening gesloten wordt, moet de kredietnemer voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de kredietnemer is als onderneming ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen;2° een vestigingseenheid van de kredietnemer ligt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 3. Op de datum waarop de Proxi-lening gesloten wordt, voldoet de kredietgever aan de volgende voorwaarden: 1° de kredietgever is een natuurlijk persoon die de Proxi-lening sluit buiten het kader van zijn handels- of beroepsactiviteiten;2° de kredietgever is geen werknemer van de kredietnemer;3° als de kredietnemer een zelfstandige is, dan kan de kredietgever niet de echtgenoot of de wettelijk samenwonende partner van de kredietnemer zijn;en 4° als de kredietnemer een rechtspersoon is, kan de kredietgever geen aandeelhouder zijn van die rechtspersoon, noch benoemd zijn of optreden als bestuurder, zaakvoerder of in een vergelijkbaar mandaat binnen die rechtspersoon.Evenmin mag de echtgenoot of echtgenote of de wettelijk samenwonende partner van de kredietgever aandeelhouder zijn of benoemd zijn of optreden als bestuurder, zaakvoerder of in een vergelijkbaar mandaat binnen de rechtspersoon die kredietnemer is. § 4. Gedurende de hele looptijd van de Proxi-lening, vermeld in artikel 3, § 1, tweede lid, kan de kredietgever geen kredietnemer zijn bij een andere Proxi-lening. § 5. De Proxi-lening kan ook gesloten worden via een financieringsvehikel in de zin van artikel 4, 7°, van de wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën.

De Regering bepaalt de na te leven voorwaarden opdat een lening gesloten via een financieringsvehikel bedoeld in het eerste lid erkend kan worden als een Proxi-lening. HOOFDSTUK III. - Vormvoorwaarden en voorschriften betreffende de Proxi-lening

Art. 3.§ 1. De Proxi-lening is achtergesteld zowel ten aanzien van de bestaande als van de toekomstige schulden van de kredietnemer.

De Proxi-lening heeft een looptijd van vijf of acht jaar. Ze kan in één keer na deze vijf of acht jaar terugbetaald worden of volgens een maandelijkse, driemaandelijkse, zesmaandelijkse of jaarlijkse aflossingstabel, ondertekend door de kredietgever en kredietnemer, die wordt gevoegd bij de akte van de Proxi-lening. De Proxi-lening kan bovendien bepalen dat de kredietnemer een Proxi-lening vervroegd kan aflossen door een eenmalige betaling van het openstaande saldo in hoofdsom en in interest.

Het totale bedrag, in hoofdsom, dat door een kredietgever in het kader van een of meer Proxi-leningen uitgeleend of ter beschikking gesteld wordt, overstijgt op geen enkel moment 200.000 euro, alle lopende Proxi-leningen samen.

Het totale bedrag, in hoofdsom, dat door ene kredietgever in het kader van een of meer nieuwe Proxi-leningen in de loop van hetzelfde kalenderjaar uitgeleend of ter beschikking gesteld wordt, overstijgt niet 50.000 euro.

Het totale bedrag, in hoofdsom, dat in het kader van een of meer Proxi-leningen aan een kredietnemer uitgeleend of ter beschikking gesteld wordt, overstijgt niet 250.000 euro per kredietnemer.

De interesten die de kredietnemer verschuldigd is, worden betaald op de overeengekomen vervaldagen. Ze worden berekend aan de hand van een door de Regering vastgelegde formule en op basis van een vaste rentevoet, vastgelegd in de akte van de Proxi-lening. Die rentevoet mag niet hoger zijn dan de wettelijke rentevoet die van kracht is op de datum waarop de Proxi-lening gesloten wordt, en mag niet lager zijn dan de helft van dezelfde wettelijke rentevoet. § 2. De kredietgever kan op eerste verzoek, bij een aangetekend schrijven gericht aan de kredietnemer, de Proxi-lening vervroegd opeisbaar stellen bij de kredietnemer in de volgende gevallen: 1° in geval van faillissement, kennelijk onvermogen, of vrijwillige of gedwongen ontbinding of vereffening van de kredietnemer;2° als de kredietnemer een zelfstandige is, in geval hij zijn activiteit vrijwillig stopzet of overdraagt;3° als de kredietnemer een rechtspersoon is, ingeval die rechtspersoon onder voorlopig bewindvoerder geplaatst wordt;4° in geval van een achterstand van meer dan drie maanden in de betaling van de aflossingen van de hoofdsom of de interesten van de Proxi-lening;of 5° in geval van schrapping van ambtswege van de Proxi-lening, wegens het niet naleven door de kredietnemer van de voorwaarden van dit besluit en de ter uitvoering ervan genomen besluiten. Als de kredietnemer een zelfstandige is, kan de kredietgever, in geval van overlijden van de kredietnemer, de Proxi-lening op eerste verzoek vervroegd opeisbaar stellen bij de wettelijke erfgenamen van de kredietnemer. § 3. Elke Proxi-lening wordt geregistreerd.

De Regering bepaalt de vormvoorwaarden en de procedure van registratie en schrapping van de Proxi-lening. HOOFDSTUK IV. - Bestemming van het kapitaal dat in het kader van de Proxi-lening wordt geleend of ter beschikking wordt gesteld

Art. 4.De kredietnemer gebruikt de in het kader van de Proxi-lening geleende of ter beschikking gestelde middelen uitsluitend om de activiteit van de onderneming uit te voeren.

De in het kader van de Proxi-lening geleende of ter beschikking gestelde middelen kunnen niet gebruikt worden om dividenden uit te keren of aandelen te verwerven. HOOFDSTUK V. - Jaarlijkse bewijslevering

Art. 5.Te rekenen vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin een Proxi-lening is gesloten, houdt de kredietgever het bewijs, dat hij in het belastbare tijdperk een of meer Proxi-leningen heeft uitstaan, ter beschikking van de federale belastingadministratie.

De Regering bepaalt de vormgeving van het bewijs bedoeld in het eerste lid. HOOFDSTUK VI. - Fiscale bepalingen

Art. 6.§ 1. Als de kredietgever onderworpen is aan de personenbelasting, zoals gelokaliseerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeenkomstig artikel 5/1, § 2, van de Bijzondere Financieringswet wordt in zijn voordeel een belastingkrediet toegekend. § 2. Het belastingkrediet wordt berekend op basis van de bedragen die de kredietgever uitgeleend of ter beschikking gesteld heeft in het kader van een of meer Proxi-leningen. § 3. Het belastingkrediet heeft betrekking op twee berekeningsgrondslagen: 1° een grondslag bestaande uit het rekenkundig gemiddelde van de som van de uitgeleende of ter beschikking gestelde bedragen op 1 januari en op 31 december van het belastbare tijdperk, enkel rekening houdend met de leningen die tijdens hetzelfde belastbare tijdperk of een van de twee vorige zijn begonnen;2° een grondslag bestaande uit het rekenkundig gemiddelde van de som van de uitgeleende of ter beschikking gestelde bedragen op 1 januari en op 31 december van het belastbare tijdperk, enkel rekening houdend met de andere leningen. Indien de som van de berekeningsgrondslagen 200.000 euro overschrijdt, wordt deze automatisch tot dat bedrag verlaagd door een verlaging van de grondslag bedoeld in het eerste lid, 2°. § 4. Het belastingkrediet bedraagt 4 percent van de grondslag bedoeld in § 3, eerste lid, 1°, vermeerderd met 2,5 percent van de grondslag bedoeld in § 3, eerste lid, 2°, desgevallend verlaagd met toepassing van § 3, tweede lid. § 5. Het belastingkrediet wordt toegestaan voor de looptijd van de Proxi-lening, te beginnen met het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de Proxi-lening werd gesloten.

Het belastingkrediet wordt alleen verleend, als de kredietgever per aanslagjaar conform artikel 5, eerste en tweede lid, het bewijs ter beschikking houdt van de federale belastingadministratie.

Het fiscale voordeel wordt ontzegd voor het aanslagjaar waarvoor de bewijslevering ontbreekt, niet correct is, of onvolledig is.

Het recht op het belastingkrediet wordt bij overlijden van de kredietgever overgedragen aan zijn rechtverkrijgenden. In dat geval zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op de rechtverkrijgenden in de verhouding dat zij de Proxi-lening hebben verkregen.

Het fiscale voordeel vervalt vanaf het aanslagjaar dat verbonden is met het belastbare tijdperk waarin de kredietgever de Proxi-lening vervroegd opeisbaar heeft gesteld, overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 2.

Het fiscale voordeel vervalt vanaf het aanslagjaar dat verbonden is met het belastbare tijdperk waarin de ambtshalve schrapping van de Proxi-lening heeft plaatsgevonden.

Art. 7.§ 1. Onverminderd de belastingvoordelen die al werden toegekend aan de kredietgever met toepassing van artikel 6 voor de voorafgaande belastbare tijdperken, wordt aan de kredietgever een eenmalig belastingkrediet onder de volgende cumulatieve voorwaarden toegekend: 1° tijdens de lening of binnen maximaal zes maanden na het einde van de looptijd van de lening doet zich een van de gevallen, vermeld in artikel 3, § 2, 1°, voor;2° de kredietnemer kan een deel of het geheel van de Proxi-lening niet terugbetalen;3° de kredietgever is onderworpen aan de personenbelasting, zoals gelokaliseerd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeenkomstig artikel 5/1, § 2, van de Bijzondere Financieringswet;4° de kredietgever heeft de Proxi-lening opeisbaar gesteld. § 2. Het bedrag van de hoofdsom dat tijdens het belastbaar tijdperk definitief verloren is gegaan, wordt genomen als berekeningsgrondslag van het eenmalig belastingkrediet. § 3. Het eenmalig belastingkrediet bedraagt 30 percent van de grondslag bedoeld in § 2. § 4. Het eenmalig belastingkrediet wordt toegekend voor het aanslagjaar dat verbonden is met het belastbare tijdperk waarin vaststaat dat een gedeelte of het geheel van de hoofdsom van de Proxi-lening definitief verloren is.

De Regering bepaalt de wijze waarop wordt bewezen dat wegens faillissement, kennelijk onvermogen of vrijwillige of gedwongen ontbinding of vereffening een gedeelte of het geheel van de hoofdsom van de Proxi-lening definitief verloren is.

Het recht op het eenmalig belastingkrediet wordt bij overlijden van de kredietgever overgedragen aan zijn rechtverkrijgenden. In dat geval zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op de rechtverkrijgenden in de verhouding dat zij de Proxi-lening hebben verkregen.

Het eenmalig belastingkrediet wordt niet toegekend voor het aanslagjaar dat verbonden is met het belastbare tijdperk waarin de ambtshalve schrapping heeft plaatsgevonden. HOOFDSTUK VII. - Tijdelijke bepalingen vanwege de COVID-19-gezondheidscrisis

Art. 8.Tijdens de belastbare tijdperken 2020 en 2021 wordt het maximumbedrag per jaar en per kredietgever bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, verhoogd tot 75.000 euro.

Tijdens de belastbare tijdperken 2020 en 2021 wordt het maximumbedrag per kredietnemer bedoeld in artikel 3, § 1, vijfde lid, verhoogd tot 300.000 euro. In de daaropvolgende belastbare tijdperken kan de kredietnemer geen nieuwe Proxi-lening sluiten tot het totaalbedrag, in hoofdsom, dat in het kader van een of meer Proxi-leningen aan de kredietnemer uitgeleend of ter beschikking gesteld wordt, kleiner is dan het plafond van 250.000 euro. HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingsbepaling van de ordonnantie van 22 april 1999 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering en houdende oprichting van het Brussels Waarborgfonds

Art. 9.Artikel 7 van de ordonnantie van 22 april 1999 tot wijziging van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering en houdende oprichting van het Brussels Waarborgfonds, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt aangevuld met een paragraaf 2, luidende: " § 2. Het Fonds beheert de registratie van de leningen waarnaar wordt verwezen in het bijzondere machtenbesluit Nr. 2020/045 van 19 juni 2020 betreffende de Proxi-lening.

De kosten verbonden aan de opdracht vermeld in het eerste lid, komen ten laste van de regionale begroting en zijn onderworpen aan een afzonderlijke boekhouding.

Het Fonds brengt jaarlijks aan de Regering verslag uit over zijn activiteiten in het kader van de in het eerste lid vermeld opdracht.

De regering kan de modaliteiten en de inhoud van dit verslag bepalen.". HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 10.De Regering bepaalt de datum waarop dit besluit in werking treedt.

Enkel de leningen die worden gesloten vanaf de inwerkingtreding van dit besluit kunnen geregistreerd worden als een Proxi-leningen.

Art. 11.De Regering bepaalt de datum waarop een lening niet langer geregistreerd kan worden als een Proxi-lening en genieten van de bepalingen van dit besluit.

De einddatum bedoeld in het eerste lid wordt bevestigd per ordonnantie.

Art. 12.De minister bevoegd voor Economie wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 19 juni 2020.

Voor de Regering : De Minister-president, R. VERVOORT De Minister van Economie, A. MARON De Minister van Financiën en Begroting, S. GATZ .

^