Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 08 juli 2010
gepubliceerd op 20 juli 2010

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd bodemonderzoek en van hun algemene uitvoeringsmodaliteiten

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2010031349
pub.
20/07/2010
prom.
08/07/2010
ELI
eli/besluit/2010/07/08/2010031349/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

8 JULI 2010. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd bodemonderzoek en van hun algemene uitvoeringsmodaliteiten


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, inzonderheid op artikelen 14, § 4 en 25, § 3;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu, gegeven op 14 oktober 2009;

Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad, gegeven op 22 oktober 2009;

Gelet op advies nr. 48.242/3 van de Raad van State, gegeven op eerste juni 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op Raad van State;

Op voorstel van de minister van leefmilieu;

Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.De type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek, zoals bepaald door artikel 14 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, en zijn algemene uitvoeringsmodaliteiten worden vastgelegd in overeenstemming met bijlage 1 bij dit besluit.

Art. 2.De type-inhoud van het gedetailleerd onderzoek, zoals bepaald door artikel 25 van de ordonnantie van 5 maart 2009 betreffende het beheer en de sanering van verontreinigde bodems, en zijn algemene uitvoerings-modaliteiten worden vastgelegd in overeenstemming met bijlage 2 bij dit besluit.

Art. 3.De type-inhoud van de eerste pagina van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd onderzoek worden vastgelegd in overeenstemming met bijlage 3 bij dit besluit.

Art. 4.De Regering delegeert de mogelijkheid om de tabel in bijlage 4 bij dit besluit om de twee jaar te herzien, mochten nieuwe elementen een aanpassing ervan rechtvaardigen, aan de Minister voor leefmilieu.

Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2010.

Art. 6.De Minister voor Milieu wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 8 juli 2010.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage 1 : Type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en algemene uitvoeringsmodaliteiten Algemene bepalingen en doelstelling Het verkennend bodemonderzoek bepaalt de toestand van de bodem door een eventuele bodemverontreiniging aan het licht te brengen. Het houdt een beperkte monsterneming in, rekening houdend met o.a. de vermoedelijke locatie van de verontreiniging, waarvan de analyseresultaten met de interventie- en saneringsnormen worden vergeleken.

Het verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd op een zone waarvan de grenzen overeenstemmen met de grenzen van één of meer percelen.

Het verkennend bodemonderzoek formuleert met redenen omklede conclusies per perceel wat betreft de raming van de omvang en de aard van de verontreiniging, de noodzaak om al dan niet een gedetailleerd onderzoek uit te voeren en, in voorkomend geval, de termijn waarbinnen een dergelijk onderzoek aan het Instituut betekend moet worden. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name het potentiële gevaar van de verontreiniging voor het milieu en de gezondheid, alsook het gebruik van het terrein.

Het verkennend bodemonderzoek bepaalt indien mogelijk het type of de types verontreiniging : eenmalige verontreiniging, gemengde verontreiniging of weesverontreiniging.

Het verkennend bodemonderzoek bepaalt in voorkomend geval eveneens de te nemen veiligheidsmaatregelen.

Structuur van het verkennend bodemonderzoek Het verkennend bodemonderzoek wordt opgemaakt in de vorm van een rapport dat 16 hoofdstukken en bijlagen telt en in 4 afdelingen is onderverdeeld.

Het verkennend bodemonderzoek wordt in één enkel origineel exemplaar aan het Instituut bezorgd door ofwel de houder van de verplichting tot uitvoering van het verkennend bodemonderzoek, ofwel, bij gebrek hieraan, door de opdrachtgever van het onderzoek, als het niet om de houder van de verplichting gaat, ofwel door de bodemverontreinigingsdeskundige zelf, indien hij behoorlijk gemandateerd is door de opdrachtgever van de studie. Het moet ondertekend en gedateerd zijn door degene die met de uitvoering ervan belast werd en door de directeur van het in bodemverontreiniging gespecialiseerde bureau (of diens vertegenwoordiger).

Het rapport moet duidelijk de titel verkennend bodemonderzoek' dragen.

De informatie die de eerste pagina van het verkennend bodemonderzoek dient te vermelden, wordt in bijlage 3 bij dit besluit aangegeven.

De handtekeningen mogen zich op deze pagina bevinden of op het einde van het verkennend bodemonderzoek (net na de conclusies). Afdeling I : Administratieve gegevens

Hoofdstuk 1 : Administratieve gegevens Dit hoofdstuk bevat ten minste de volgende informatie : - De identiteit, de gegevens en de taal van de opdrachtgever van het verkennend bodemonderzoek; - De identiteit, de gegevens en de taal van de houder van de verplichting tot uitvoering van het verkennend bodemonderzoek; - De reden voor de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek (aanleidinggevend feit); - De bestemming van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen volgens het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP); - De beschrijving van het huidige en het toekomstige gebruik van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen, rekening houdend met zijn bestemming of hun bestemmingen volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein, of, bij gebrek hieraan, zoals af te leiden valt uit het huidige geoorloofde, feitelijke gebruik en de bestemmingen die toegestaan zijn volgens de bodembestemmingsplannen; - De totale oppervlakte van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - De ligging van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen (ligging van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen op een topografische kaart die als bijlage 2 bij het verkennend bodemonderzoek moet worden bijgevoegd); - Voor elk te onderzoeken perceel : de volledige kadastrale gegevens en de oppervlakte (een kadastrale legger en een plan dat minder dan twee jaar oud is, moeten als bijlage 1 bij het verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd); - Voor elk te onderzoeken perceel : de identiteit en de gegevens van de houders van zakelijke rechten (huidige en toekomstige, indien deze al gekend zouden zijn) en de exploitanten (voormalige, huidige en toekomstige, indien deze al gekend zouden zijn). Als de houders van zakelijke rechten daarbij verschillen van de houders die op de kadastrale legger vermeld worden, zal een ander eigendomsbewijs bijgevoegd moeten worden (kopie van de eigendomstitel, ...); - De Lambert-coördinaten X, Y en Z van het midden van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen. Afdeling II : Vooronderzoek

Hoofdstuk 2 : Eigenschappen van de omringende omgeving Dit hoofdstuk is gewijd aan de beschrijving van de topografische aspecten, het gebruik en de bestemming van de aanpalende terreinen (woonzone, industriezone, enz.), alsook aan de gegevens in verband met de aanwezigheid van oppervlaktewater in een straal van 500 meter.

Bij aanwezigheid van een verontreiniging die kan resulteren uit een verspreiding van een verontreiniging op naburige terreinen, dient de deskundige de aard van de risicoactiviteiten van deze naburige percelen, hun exploitanten, de datum van begin en, in voorkomend geval, van het einde van deze activiteiten alsook de houders van zakelijke rechten op deze percelen te beschrijven. Om dit te doen consulteert de expert : - De milieuvergunningen met betrekking tot deze buurpercelen - De eventuele niet technische samenvattingen van de op het instituut beschikbare studies - De eventueel op het BIM beschikbare bodemonderzoeken in functie van de toegangsmodaliteiten tot de gedetailleerde informatie van de van toepassing zijnde inventaris van de bodemtoestand en de ordonnantie van 18 maart 2004 inzake de toegang tot informatie betreffende leefmilieu in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. - De kaart van de bodemtoestand gepubliceerd op de website van het instituut.

Hoofdstuk 3 : geologische en hydrogeologische gegevens Het verkennend bodemonderzoek moet een beschrijving omvatten, die werd opgesteld op basis van de bestaande documenten (pedologische, geologische, geotechnische kaarten), van de verschillende lithostratigrafische eenheden die zich ter hoogte van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen situeren (dieptes, diktes, stratigrafische naam, lithologische aard en hydrogeologische eigenschappen).

Aan deze gegevens zal de volgende informatie worden toegevoegd : - De aanwezigheid van aanvulmateriaal (aanduiding van hun aard, dikte en ouderdom); - De diepte van het grondwater (In voorkomend geval de vastgestelde diepte of de veronderstelde diepte op basis van beschikbare geotechnische gegevens alsook informatie over de andere waterhoudende lagen); - De veronderstelde stromingsrichting van het grondwater; - De aanwezigheid van statische grondwaterlagen; - De aanwezigheid van eventuele grondwaterwinningen op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - De aanwezigheid van eventuele grondwaterwinningen in een straal van 500 meter rond het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - De aanwezigheid van eventuele drinkwaterwinningen en grondwaterbeschermingszones in een straal van 2 kilometer rond het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - De attesten met het overzicht van deze winningen of een uitreksel van de kaart met de winningen ter beschikking gesteld op de website van het Instituut, moeten als bijlage 9 bij het verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd.

Hoofdstuk 4 : Gedetailleerde historiek van de voormalige en huidige op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen uitgeoefende activiteiten De bodemverontreinigingsdeskundige moet een gedetailleerde historiek opmaken van de voormalige en huidige activiteiten die krachtens de geldende wetgeving op het ogenblik van de uitvoering van de studie aan een vergunning of aangifte onderworpen zijn en op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen uitgeoefend werden of worden.

In het geval er een milieuvergunningsaanvraag betreffende de exploitatie van een risicoactiviteit of de toevoeging van een nieuwe risicoactiviteit werd ingediend, moet de bodemverontreinigingsdeskundige tevens een gedetailleerd overzicht opmaken van de op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen voorziene risicoactiviteiten.

Deze historiek moet ten minste gebaseerd zijn op de raadpleging van alle dossiers van al dan niet geldige exploitatie- en milieuvergunningen die er voor het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen bestaan en waarover het Instituut of de betrokken gemeentelijke overheid beschikt. Mocht dit nuttig blijken, moeten daarnaast ook andere informatiebronnen geraadpleegd worden (verenigingen, voormalige of huidige eigenaars of exploitanten, kaarten, luchtfoto's, andere privé- of openbare archieven, ...).

De documenten die deze historiek onderbouwen (milieuvergunningen, exploitatievergunningen, andere documenten), moeten als bijlage 3 bij het verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd.

De ongevallen of incidenten die er op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen zijn geweest, moeten in detail beschreven en op het bij het verkennend bodemonderzoek als bijlage 5 bijgevoegde plan aangeduid worden. Als de houder van de verplichting tot uitvoering van het verkennend bodemonderzoek of de opdrachtgever van het verkennend bodemonderzoek, als deze niet de houder van de verplichting is, geen weet heeft van een dergelijke gebeurtenis en er nergens enig spoor van een dergelijke gebeurtenis gevonden kon worden, moet dit eveneens duidelijk vermeld worden.

Voor elke (voormalige of huidige) activiteit op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen moet de historiek de volgende informatie vermelden : - De gegevens en de rechtspositie van de exploitant; - Een samenvatting van de bij de gemeente of het Instituut beschikbare milieuvergunningen, exploitatievergunningen en aangiften; - Een precieze beschrijving en lokalisatie van de activiteit(en), in het bijzonder wanneer het daarbij om een risicoactiviteit(en) gaat, alsook een samenvatting van het productieprocedé en de gebruikte, opgeslagen of geproduceerde stoffen; - Een beschrijving van de eventuele wijziging van de locatie van de risicoactiviteit(en) (bv. verplaatsing van een koolwaterstoffentank); - Een beschrijving en lokalisatie van de punten waar afvalwater geloosd wordt.

Daarnaast moet de historiek ook de volgende elementen vermelden : - Een beschrijving en lokalisatie van alle ondergrondse leidingen op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - Een lokalisatie van de zones waar de bodem afgedekt is, met inbegrip van de aard van deze bedekking (beton, asfalt, waterdichte of semiwaterdichte laag, enz.), de datum waarop de bedekking in kwestie werd aangebracht, haar huidige staat, de eventuele reparaties die er aan aangebracht werden; - Een beschrijving van de eventueel op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen verrichte uitgravingen en/of grondwaterverlagingen (wat de verlaging van de grondwaterstand betreft, moet ook nagegaan worden of één of meerdere aanpalende percelen niet het voorwerp van een dergelijke verlaging uitmaakte(n)), in functie van de beschikbare informatie (werken in uitvoering, recente constructie van gebouwen met kelders, gegevens bekend bij de opdrachtgever van het verkennend bodemonderzoek, enz.) De lokalisatie van de verschillende risicoactiviteiten, eventuele ongevallen, lozingspunten, ondergrondse leidingen bijbehorend bij de risicoactiviteiten, zones met een bepaalde bedekking en grondaanvullingen (indien hierover informatie beschikbaar is) moeten op een leesbaar, nauwkeurig en gedetailleerd plan aangeduid worden, dat voorzien werd van een grafische en numerieke schaal en waarop ook de windrichtingen aangeduid werden. Dat plan moet als bijlage 5 bij het verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd.

Bij erg complexe situaties moet een, aan het verkennend bodemonderzoek als bijlage bij te voegen, nauwkeurig en gedetailleerd plan opgemaakt worden, voor elke historische periode of relevante zone van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen.

Mocht bepaalde informatie ontbreken of niet beschikbaar zijn, moet dit in het verkennend bodemonderzoek vermeld en gemotiveerd worden.

In alle gevallen moet de historiek het volledige te onderzoeken perceel of de volledige te onderzoeken percelen omvatten.

De historiek van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen moet per kadastraal perceel samengevat worden in de vorm van onderstaande tabellen : I. Milieuvergunningen, exploitatievergunningen en aangiften.

Referentie-nr.

Houder

Afleverende instantie

Datum van de beslissing (1)

Vervaldatum

Hoofd- activiteit

Rubriek-nr.

Risico- activiteiten

1.


2.


3.


(1) De datum van eventuele veranderingen met betrekking tot de houder van de milieuvergunning moet hier eveneens vermeld worden. II. Risicoactiviteiten in de zin van artikel 3, 3° van de ordonnantie van 5 maart 2009 (met inbegrip van degene die niet naar behoren werden vergund)

Risico-activiteiten

Exploitant

Begindatum1

Einddatum

Aanduiding op het plan

Opmerkingen2

1


2


3


4


5


1 Als meerdere exploitanten een bepaalde risicoactiviteit uitoefenden, moeten de begin- en einddata hiervan voor elke exploitant vermeld worden. 2 Voorbeelden : Zonder risico want uitgeoefend op een bepaalde verdieping, aanwezigheid van een kelder, ...

Hoofdstuk 5 : Op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen aanwezige opslagtanks Van de voormalige, de bestaande of de voorziene opslagtanks op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen moet een gedetailleerde beschrijving opgemaakt worden.

De gegevens in verband met deze opslagtanks moeten vervolgens samengevoegd worden in een tabel die er als volgt moet uitzien :

Tank

Zone

Volume (l)

Product

Type (B/O)

Diepte van de basis (m)

Jaar van installatie

Wand E/D

Lekdetectie

Overvulbeveiliging (J/N)

Laatste dichtheidstest (datum+resultaat)

Inkuiping

Bekleding

BG (datum)

Huidige situatie

T1


T2


T3


Legende : Zone : beschrijving van de zone waar het reservoir zich bevind (n° verdieping, kelder, n° zone, enz) Product : stookolie voor verwarming, benzine, afvalolie, ...

Inh. : inhoud : stookolie, benzine, afvalolie, ...

B/O : bovengronds of ondergronds E/D : enkel- of dubbelwandig I : inkuiping : ja of nee BG : buiten gebruik : datum van buitengebruikstelling of in gebruik' Huidige situatie : in gebruik (IG), buiten gebruik (BG) en, in voorkomend geval, gereinigd (GR), geledigd (GL), ontgast (OG), geïnerteerd (GI), verwijderd (VW).

Hoofdstuk 6 : Resultaten van eventueel al uitgevoerde bodemonderzoeken of saneringswerken Van eventueel reeds op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen uitgevoerde bodemonderzoeken en/of saneringswerken moet een samenvatting worden gemaakt. Deze samenvatting moet ten minste de volgende informatie bevatten : - De titel van het onderzoek; - Het jaar waarin het onderzoek werd uitgevoerd; - De datum waarop de boringen werden verricht; - De identiteit van de houder van de verplichting tot uitvoering van het onderzoek, van de opdrachtgever van het onderzoek, als deze niet de houder van de verplichting is, en van de bodemverontreinigingsdeskundige die het onderzoek verrichtte; - De vastgestelde verontreinigingen, zowel in de bodem, als in het grondwater (type van stof en concentratie, gebruikte normen, volume van de verontreiniging,enz.); - Het eventueel uitgevoerde risicobeheer/de eventueel uitgevoerde saneringswerken (methode van behandeling van de verontreiniging, duur, verwijderde hoeveelheden grond en grondwater, restverontreiniging en haar volume, enz.).

Naast deze samenvatting moet ook een volledige kopie van al deze onderzoeken als bijlage 11 bij het verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd indien deze onderzoeken nooit aan het Instituut bezorgd werden. In het andere geval moeten de referenties van het dossier bij het Instituut vermeld worden.

Hoofdstuk 7 : Terreinbezoek van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen Voorafgaandelijk aan de uitvoering van het terreinwerk moet het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen door een bodemverontreinigingsdeskundige bezocht worden en dat niet alleen om de juistheid van de van verschillende documenten afkomstige gegevens te controleren, maar ook om de staat van de inrichtingen en de bedekkingen na te gaan en ter plaatse eventueel bijkomende aanwijzingen van verontreiniging te verzamelen (bv. sporen van vloeibare of vaste producten op de grond, lekken van vaten, stapels van afvalstoffen, enz.). Verder heeft het terreinbezoek eveneens tot doel om mogelijke locaties voor de uitvoering van boringen/peilbuizen te identificeren en de meest geschikte boortechnieken te bepalen in functie van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen.

Bij dit terreinbezoek moet ook de directe omgeving van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen bezocht worden om de topografische en hydrologische aspecten te controleren en het gebruik van aanpalende percelen te onderzoeken, als de bodemverontreinigingsdeskundige een mogelijke invloed op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen vermoedt.

De datum waarop het terreinbezoek plaatsvond, de identiteit van de afgevaardigde van de bodemverontreinigingsdeskundige die het bezoek verrichtte en zijn vaststellingen moeten in het verkennend bodemonderzoek vermeld worden.

Ter verduidelijking van het terreinbezoek moeten er foto's bijgevoegd worden als bijlage 6 bij het verkennend bodemonderzoek. Afdeling III : Strategie voor de uitvoering van het verkennend

bodemonderzoek Hoofdstuk 8 : Strategieën voor de uitvoering van de boringen en de peilbuizen Op basis van de verschillende gegevens die zowel uit de geraadpleegde documenten als via het bezoek aan het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen verzameld werden, moet de bodemverontreinigingsdeskundige de, uit de hieronder beschreven strategieën voor de uitvoering van boringen/peilbuizen en monsternemingen, door hem gekozen strategie beschrijven.

Indien noodzakelijk kunnen op eenzelfde perceel meerdere strategieën toegepast worden.

In principe mogen de hieronder vermelde strategieën toegepast worden op een site, onafhankelijk van de kadastrale grenzen. Elk perceel moet echter het voorwerp uitmaken van ten minste één boring en één peilbuis.

Als er al een bodemonderzoek verricht werd op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen, kan de bodemverontreinigingsdeskundige de nog relevante gegevens van dit vorige bodemonderzoek hergebruiken, mits hij dit motiveert en voor zover ze conform zijn met artikelen 32 en 60 van de ordonnantie.

Als er boringen in de stoep moeten worden verricht, zal de bodemverontreinigingsdeskundige zich vooraf vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ondergrondse leidingen (drinkwater, gas, elektriciteit, telefoon, enz.) bij de betrokken ondernemingen en dienen alle voorzorgen genomen worden bij het uitvoeren van de boringen.

De eventuele redenen van technische onmogelijkheid om boringen te plaatsen moeten op het plan van bijlage 5 worden gelokaliseerd en de bewijzen ervan moeten, met uitzondering van leidingen op de openbare weg, bijgevoegd worden bij dezelfde bijlage 5 van het rapport van het verkennend bodemonderzoek (attesten, plannen, doorsneden, foto's, enz.).

Als de bodemverontreinigingsdeskundige van mening is dat hij van voormelde strategieën dient af te wijken (technische onmogelijkheid, veiligheidsredenen, risico op toename van de verontreiniging, risico op nieuwe verontreiniging), dient hij dit naar behoren te motiveren.

Indien de afwijkingen op de hieronder aanbevolen strategie dusdanig zijn dat het verkennend bodemonderzoek niet voldoende representatief is voor de bestudeerde percelen, zal het of de betrokken percelen in elk geval ingeschreven blijven in de categorie 0 van de inventaris van de bodemtoestand (geen enkele boring uitgevoerd of één of meerdere risicoactiviteiten onvoldoende onderzocht).

Onderstaande tabellen geven het aantal uit te voeren boringen aan, alsook het aantal daarvan dat van een peilbuis voorzien moet worden. 1. Perceel/percelen waarop een homogene verontreiniging vermoed wordt Met een homogene verontreiniging wordt een verontreiniging zonder duidelijk identificeerbare verontreinigingskern en zonder duidelijk horizontale concentratiegradiënt bedoeld. Deze strategie wordt met name gebruikt voor het onderzoek van stortplaatsen en ophogingen met grondaanvullingen/assen.

Het aantal uit te voeren boringen en peilbuizen hangt af van de oppervlakte van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen.

Oppervlakte van het perceel (m2)

Aantal boringen

Aantal peilbuizen

<= 50

2

1

> 50-250

3

1

> 250-500

4

2

> 500-1.000

5

2

> 1.000-2.000

6

3

> 2.000-10.000

7

4

> 10.000-40.000

10

5

Vanaf 40.000

10 + (S - 40.000)/10.000 *

Aantal boringen gedeeld door 2 *


S : oppervlakte van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen (m2) * Het hierbij verkregen resultaat moet naar boven afgerond worden.

De boringen/peilbuizen moeten op een precies en gedetailleerd plan aangeduid worden, waarop tegelijkertijd ook de verschillende inrichtingen (risicoactiviteiten, leidingen, enz.) aangegeven moeten worden. Dat plan moet als bijlage 5 bij het verkennend bodemonderzoek bijgevoegd worden. 2. Perceel/percelen waarop een heterogene verontreiniging vermoed wordt Met een heterogene verontreiniging wordt een verontreiniging bedoeld, die zich vanuit een lokaliseerbare verontreinigingskern horizontaal verspreidt met een duidelijke concentratiegradiënt. Deze strategie wordt met name gebruikt voor het onderzoek van percelen met een voormalige, bestaande of toekomstige risicoactiviteit (met uitzondering van stortplaatsen) en voor ongevallen. 2.1. Risicozone A. Algemene strategie Het te voorziene aantal boringen/peilbuizen hangt af van de oppervlakte van de risicozone(s).

In het geval van een risicoactiviteit stemt de oppervlakte van de risicozone overeen met de oppervlakte die door de desbetreffende ingedeelde inrichting en haar neveninrichtingen (koolwaterstoffenscheider, vulpunten, pompen, ontluchtingen, enz.) bedekt wordt. Voor verkennende bodemonderzoeken die in het kader van de start van een risicoactiviteit uitgevoerd worden, stemt de locatie en de oppervlakte van de risicozone overeen met de geplande locatie en oppervlakte De strategie voor het onderzoek van risicozones die overeenstemmen met opslagtanks van potentieel verontreinigende stoffen wordt in het onderstaande punt B. beschreven.

Bij een ongeval stemt de oppervlakte van de risicozone overeen met de zone die door het ongeval in kwestie getroffen werd, hetgeen niet wil zeggen dat enkel de zone van het ongeval een risicozone is op een gegeven perceel.

Voor elke risicozone van het perceel/de percelen wordt het aantal uit te voeren boringen en peilbuizen door de volgende tabel bepaald :

Oppervlakte van de risicoactiviteiten (m2)

Aantal boringen

Aantal peilbuizen

<= 20

1

1

> 20-50

2

1

> 50-100

3

1

> 100-250

4

2

> 250-500

5

2

> 500-2.000

6

2


Als de risicoactiviteit een oppervlakte van meer dan 2.000 m2 omvat, stelt de bodemverontreinigingsdeskundige een strategie voor op basis van bovenstaande tabel.

Mochten verschillende risicozones elkaar overlappen (bv. opeenvolging van risicoactiviteiten op eenzelfde locatie) of aan elkaar grenzen, en alleen als de situatie dit toelaat, kan het aantal boringen/peilbuizen, bepaald door de som van elke afzonderlijke risicozone, verminderd worden, mits de deskundige dit naar behoren motiveert.

Binnen een risicozone moeten de boringen/peilbuizen op minder dan 2 meter van de potentiële verontreinigingsbronnen (bv. tanks, pompen, ontluchtingsleidingen, vulpunten, enz.) of óp de potentiële verontreinigingsbronnen zélf (bv. smeerputten, onderhoudswerkplaatsen, enz.) geplaatst worden. Als het aantal boringen bepaald op basis van bovenstaande tabel dit niet toelaat, moet het aantal boringen in voldoende mate verhoogd worden om aan dit criterium te voldoen. Indien de bodemverontreinigingsdeskundige deze instructies niet kan naleven (voorbeeld, vloeistofdichte piste, veiligheidsprobleem, enz.) dient hij dit te rechtvaardigen en moet hij de strategie aanpassen opdat de uitgevoerde boringen representatief blijven.

Voorbeeld. : In een werkplaats voor het onderhoud van voertuigen moet het aantal uit te voeren boringen bepaald worden op basis van de oppervlakte van deze werkplaats (die een risicoactiviteit op zich is) en vervolgens moeten deze boringen verspreid worden in functie van de verschillende potentiële verontreinigingsbronnen (opslagplaats voor afvalolie, smeerput, opslagplaats voor batterijen, ...) die zich in deze werkplaats bevinden.

B. Specifieke strategie voor opslagtanks van potentieel verontreinigende stoffen Voor de risicoactiviteiten die uit opslagtanks van potentieel verontreinigende stoffen bestaan, moet de volgende strategie toegepast worden :

Inhoud van de reservoirs of tanks

Aantal boringen rondom de potentiële verontreinigingsbron

Aantal boringen voorzien van een peilbuis

<= 10 m3

1

1

> 10-20 m3

2

1

> 20-50 m3

3

1

> 50-250 m3

4

2

> 250 m3

5

2


De boring(en)/peilbuis(/-zen) moet/moeten op minder dan 2 meter van het reservoir of tank geplaatst worden en dat op locaties waar er aanwijzingen zijn van een eventuele verontreiniging of op locaties waar de kans op verontreiniging het grootst is. Als het aantal boringen bepaald op basis van bovenstaande tabel dit niet toelaat, moet het aantal boringen in voldoende mate verhoogd worden om aan dit criterium te voldoen. Indien de boringen/peilbuizen geplaatst kunnen worden op de plaats zelf van het reservoir, wanneer deze verwijderd werd, kan het aantal boringen verminderd worden.

De bij het reservoir horende installaties (vulpunten, ontluchtingsbuizen, koolwaterstoffenafscheider, pompen,...) moeten ook onderzocht worden. Indien het voor het reservoir voorziene onderzoek dit niet toelaat moeten specifieke boringen worden voorzien.

Als er meerdere reservoirs naast elkaar geplaatst werden, kan het totale aantal boringen/peilbuizen verminderd worden, mits de bodemverontreinigingsdeskundige dit naar behoren motiveert. 2.2. Niet-risicozone Het aantal boringen/peilbuizen dat in punt 2.1 bepaald werd, dient vermeerderd te worden met boringen/peilbuizen die verband houden met de oppervlakte van het perceel die niet door risicozones bedekt worden en waarvan het aantal op basis van volgende tabel berekend wordt :

Oppervlakte van de niet-risicozone (m2)

Aantal boringen

Aantal peilbuizen

<= 100

1

1

> 100-500

2

1

> 500-2.000

3

1

> 2.000-10.000

4

2

> 10.000-40.000

5

2

Vanaf 40.000

5 + (S - 40.000)/20.000 *

Aantal boringen gedeeld door 2 *


S : oppervlakte van de niet-risicozone (m2) * Het hierbij verkregen resultaat moet naar boven afgerond worden.

De locaties van de boringen en peilbuizen moeten op een oordeelkundige manier gekozen worden, waarbij rekening gehouden moet worden met de potentiële verontreinigingsbronnen (bv. boring in de buurt van een niet als risicoactiviteit beschouwde stookolietank). De boringen/peilbuizen moeten op minder dan 2 meter van de vermoedelijke verontreinigingsbron geplaatst worden. Als het aantal boringen bepaald op basis van bovenstaande tabel dit niet toelaat, moet het aantal boringen in voldoende mate verhoogd worden om aan dit criterium te voldoen. Als de bodemverontreinigingsdeskundige dit niet kan respecteren (voorbeeld. aanwezigheid van een waterdichte piste, enz.), moet hij dit motiveren.

Onder de volgende cumulatieve voorwaarden kunnen de boringen en peilbuizen voorzien om de niet-risicozone van het perceel te omvatten, verminderd of geschrapt worden : - afwezigheid van gekende, voormalige of bestaande potentiële verontreinigingsbronnen in de niet-risicozone; - precieze, vaste, constante en zekere situering van de risicozones (bv. een duidelijk gelokaliseerde en nooit verplaatste stookolietank van een verwarmingsinstallatie, een duidelijk afgebakende ongevalzone zonder andere risicoactiviteit elders op de site, enz.) - in de niet-risicozone is nooit met verontreinigende producten gewerkt en er kunnen zich ook geen verplaatsingen van verontreinigende producten van de risico- naar de niet-risicozone hebben voorgedaan.

In dat geval moet de bodemverontreinigingsdeskundige zijn voorstel motiveren en uitdrukkelijk aantonen dat voormelde voorwaarden vervuld zijn. Hierbij dient opgemerkt dat de situering van een risicozone op basis van het inplantingsplan van een risicoactiviteit niet volstaat om van een zekere' situering van de risicozone te kunnen spreken.

Het Instituut beoordeeld op basis van de door de bodemverontreinigingsdeskundige aangereikte elementen of de voormelde voorwaarden vervuld zijn.

Hoofdstuk 9 : Perimeter van het verkennend bodemonderzoek : Het verkennend bodemonderzoek heeft betrekking op het volledige te onderzoeken perceel of de volledige te onderzoeken percelen.

Als het verkennend bodemonderzoek werd uitgevoerd krachtens artikel 13, § 2 of § 3 van de ordonnantie van 5 maart 2009, moet het alle percelen omvatten, waar de site uit bestaat, en dat zelfs als de risicoactiviteit zich maar op één enkel perceel situeert.

Hoofdstuk 10 : Te analyseren parameters 1. Specifieke parameters De verontreinigende stoffen die geanalyseerd dienen te worden op de bodem- en grondwaterstalen van zowel de risico- als de niet-risicozones zijn alle verontreinigende stoffen die de potentiële verontreinigingsbron kan bevatten of heeft kunnen bevatten of die erdoor gegenereerd kunnen zijn. Voor een risicoactiviteit die overeenstemt met een productie-eenheid gaat het hierbij bijvoorbeeld. om alle verontreinigende stoffen die in het productieproces gebruikt zijn of gebruikt geweest kunnen zijn en de hieruit na omzetting voortvloeiende verontreinigende stoffen. Bij een ongeval gaat het dan weer om alle verontreinigende stoffen die op of in de bodem terechtgekomen kunnen zijn ten gevolge van het ongeval in kwestie.

De te analyseren verontreinigende stoffen zijn ten minste diegene die aan de criteria van vorige paragraaf beantwoorden en die in het besluit van 17 december 2009 tot bepaling van de interventienormen en de saneringsnormen vermeld worden (B.S. 08/01/2010). Dit neemt echter niet weg dat als andere verontreinigende stoffen dan diegene waarvoor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering een norm goedkeurde, aan de bovenstaande paragraaf beantwoorden en als de kans bestaat dat deze op of in de bodem terechtgekomen zijn en ze een aanzienlijk risico voor de volksgezondheid en het milieu met zich kunnen meebrengen, deze verontreinigende stoffen eveneens geanalyseerd moeten worden. In dat geval stelt de bodemverontreinigingsdeskundige een adequate norm voor die in het Vlaams Gewest of, bij gebrek hieraan, in het Waals Gewest of, bij gebrek hieraan, in een buurland van kracht is of, bij gebrek hieraan, een norm die op erkende bloostellingsnormen gebaseerd is (VITO, WHO, enz.) of op basis van wetenschappelijke literatuur.

Voor de risicoactiviteiten opgenomen in de tabel van bijlage 4 van dit besluit zijn de te analyseren verontreinigende stoffen ten minste degene die in de desbetreffende tabel op de overeenkomstige regel vermeld worden.

Voor de sedimentstalen die in leidingen en ter hoogte van lozingspunten voor afvalwater genomen worden zijn de te analyseren parameters dezelfde als degene die hierboven bepaald werden. 2. Andere parameters Voor ten minste 25 % van de boringen en 25 % van de peilbuizen die in overeenstemming met de in hoofdstuk 8 beschreven strategieën uitgevoerd werden, en ten minste voor één van de boringen en één van de peilbuizen uitgevoerd in de niet risicozone en één van deze uitgevoerd in elke risicozone (of in een geheel van risicozones indien deze elkaar begrenzen of overlappen), moeten de volgende verontreinigende stoffen geanalyseerd worden als aanvulling op degene die onder punt 1 beschreven worden, als deze al niet door dit punt gedekt werden : - Voor de bodemstalen : de zware metalen en metalloïden, de minerale oliën, de gechloreerde solventen (met inbegrip van vinylchloride) en de polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK), opgenomen in het besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen en de saneringsnormen.Naar de analyse van dit geheel van verontreinigende stoffen wordt verwezen met de term standaard bodemanalysepakket'. - Voor de grondwaterstalen : de zware metalen en metalloïden, de minerale oliën, de BTEX en de gechloreerde solventen (met inbegrip van vinylchloride), opgenomen in het besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen- en de saneringsnormen. Naar de analyse van dit geheel van verontreinigende stoffen wordt verwezen met de term standaard wateranalysepakket'.

Als er sedimentstalen in leidingen en ter hoogte van lozingspunten voor afvalwater genomen werden, omvatten de hiervoor te analyseren parameters voor ten minste één staal eveneens de verontreinigende stoffen van het standaard bodemanalysepakket'.

Als er zich op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen een grondwaterwinning of een grondwaterput bevindt, dient deze geanalyseerd te worden naar de op het perceel geldende specifieke parameters, alsook naar de verontreinigende stoffen van het standaard wateranalysepakket' die werden opgenomen in het besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventie- en saneringsnormen.

Hoofdstuk 11 : Methodes voor de uitvoering van boringen/peilbuizen, staalname, bewaring en analyse De uitvoering van boringen, de plaatsing van peilbuizen, het nemen van bodem-, water-, sediment- en bodemluchtstalen, alsook de bewaring van de genomen stalen moeten in overeenstemming met de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldende codes van goede praktijk of, bij gebrek hieraan, in overeenstemming met de in het Vlaams of Waals Gewest geldende codes van goede praktijk gebeuren.

Elke boring moet het voorwerp uitmaken van de analyse van ten minste één bodemstaal en elke peilbuis moet het voorwerp uitmaken van ten minste één grondwaterstaal, en dat zelfs als er geen enkele aanwijzing voor enige verontreiniging is.

De boringen moeten tot minstens 2 m diep uitgevoerd worden voor de potentiële verontreinigingsbronnen die zich ter hoogte van het grondoppervlak situeren (voorbeeld : opslagplaats van afval) en tot minstens 2 m onder de onderkant van de potentiële verontreinigingsbronnen die zich onder het grondoppervlak bevinden (voorbeeld : ondergrondse tank). De boringen worden voortgezet tot op een diepte van één meter onder de laatste aanwijzing van verontreiniging.

Wat de bodem betreft, dient het staal geanalyseerd te worden dat organoleptisch de sterkste aanwijzing voor verontreiniging vertoont.

Bij het ontbreken van aanwijzingen van verontreinigingen op basis van visuele en geurwaarnemingen, is het staal dat het dichtst bij de oppervlakte (0-50 cm) genomen werd (bij vermoeden van een homogene verontreiniging en risicoactiviteiten die zich aan de oppervlakte situeren) of het staal dat met de onderkant van de risicoactiviteit overeenstemt (bij risicoactiviteiten die zich onder de oppervlakte bevinden), het staal dat geanalyseerd moet worden.

Het bemonsteringstraject van het voor analyse bestemde bodemstaal mag niet groter zijn dan 50 cm.

Het is formeel verboden om bodem-, grondwater- of bodemluchtstalen te mengen.

Boringen die verricht worden om de kwaliteit van het grondwater te onderzoeken, worden tot een diepte van ten minste 5 m verricht en worden tot op een diepte van één meter onder de laatste aanwijzing van verontreiniging voortgezet. Indien water wordt aangetroffen worden de boringen bestemd voor het plaatsen van peilbuizen tot ten minste 2 m onder het hoogst geschatte grondwaterniveau uitgevoerd. De minimale lengte van de filter bedraagt twee meter.

Bij gebrek aan grondwater op een diepte van 5 m en als de eigenschappen van de risicoactiviteiten van het perceel of de aard en het fysisch-chemische gedrag van de potentiële verontreinigingen dit rechtvaardigen (niet limitatieve lijst van verontreinigingen die dit rechtvaardigen : BTEXN, MTBE, minerale olieC6-C8, VOC), moet de bodemverontreinigingsdeskundige voorafgaand de waarschijnlijke diepte van het grondwater bepalen op basis van alle beschikbare informatie en in voorkomend geval dieper gaan met zijn peilbuizen, waarbij hij zich dient te baseren op de volgende principes (het aantal uit te voeren peilbuizen moet naar boven afgerond worden) : Als er zich grondwater op een diepte van 5 à 8 m onder het grondniveau bevindt, moet slechts 40 % van het geheel van de voorziene peilbuizen geïnstalleerd worden.

Als er zich grondwater op een diepte van 8 à 15 m onder het grondniveau bevindt, moet slechts 20 % van het geheel van de voorziene peilbuizen geïnstalleerd worden.

De diepe peilbuizen worden als dusdanig over de site verdeeld dat ze de risicoactiviteiten die hun plaatsing rechtvaardigen. Indien dit niet mogelijk is, worden ze in de nabijheid van deze geplaatst, in de vermoedelijke verspreidingsrichting van de eventuele grondwaterverontreiniging.

Als er zich grondwater op een diepte van meer dan 15 m onder het grondniveau bevindt, moet geen enkele peilbuis geïnstalleerd worden tenzij dit gemotiveerd verantwoord wordt door de bodemverontreinigingsdeskundige.

In het geval een verontreiniging wordt vermoed van stoffen die lichter zijn dan water (bv. minerale olie), moeten de peilbuizen zo geïnstalleerd worden dat de filter ervan snijdend gepositioneerd is ten opzichte van het hoogste grondwaterniveau en dit om een eventuele drijflaag te kunnen detecteren.

In het geval een verontreiniging wordt vermoed van stoffen die zwaarder zijn dan water (bv. gechloreerde solventen), moet de filter van de peilbuis niet-snijdend ten opzichte van het hoogste grondwaterniveau gepositioneerd worden om een eventuele zinklaag te kunnen vaststellen.

In het geval een verontreiniging wordt vermoed van stoffen die zwaarder en lichter zijn dan water (bv. tegelijkertijd gechloreerde solventen en minerale olie) dient de bodemverontreinigingsdeskundige te bepalen of de filter snijdend of niet snijdend moet zijn in functie van de organoleptische waarnemingen of andere relevante elementen. Bij gebrek aan organoleptische waarnemingen en indien meerdere peilbuizen geplaatst moeten worden, plaats de bodemverontreinigingsdeskundige bepaalde peilbuizen snijdend en andere niet snijdend.

Wanneer een boring niet de voorziene diepte bereikt, zal de bodemverontreinigingsdeskundige de boring verplaatsen, waarbij hij op een redelijke afstand van de potentiële verontreinigingsbron zal blijven. Mocht het onmogelijk blijken om de voorziene diepte te bereiken of mocht deze niet op een redelijke afstand van de potentiële verontreinigingsbron bereikt kunnen worden, zal de bodemverontreinigingsdeskundige dit moeten toelichten.

De gebruikte analysemethoden zijn degene die in de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldende codes van goede praktijk of, bij gebrek hieraan, in de door de bevoegde instanties in het Vlaams of Waals Gewest erkende codes van goede praktijk vermeld worden.

Op het einde van deze afdeling zal de strategie die voor de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek gevolgd werd, in een in overeenstemming met het volgende model opgemaakte tabel samengevat worden :

Strategie voor de uitvoering van de boringen/peilbuizen (strategie 1 of 2)

Oppervlakte van het perceel (m2) of type en oppervlakte van de risicoactiviteiten (m2) of inhoud van de tank

Boringen

Peilbuizen

Nummer

Diepte (m)

Geanalyseerde parameters

Diepte filter (m)

Geanalyseerde parameters

Voorbeeld : risicoactiviteit : 25 m2

F1

2

MO, BTEX

-

-

F2/P2

5

MO, BTEX + PAK, VOCl, ZM

3-5

MO, BTEX + ZM, VOCl

Voorbeeld Niet-risicozone : 300 m2

F3/P3

5

MO, BTEX

3-5

MO, BTEX +, ZM,, VOCl

F4

2

MO, BTEX, + PAK, VOCL, ZM,

-

-


Afdeling IV : Resultaat van het verkennend bodemonderzoek

Hoofdstuk 12 : Resultaten van de veld- en laboratoriumwerkzaamheden De verrichte boringen en de plaatsingen van de peilbuizen moeten gedetailleerd en precies beschreven worden. Elke afwijking om technische reden ten opzichte van de vooropgestelde strategie moet duidelijk gemotiveerd worden.

De volgende gegevens moeten vermeld worden : - De aannemer die de boringen verrichtte en de peilbuizen plaatste; - De datum waarop de boringen en de plaatsing van de peilbuizen verricht werden; - De gebruikte boortechniek; - De datum waarop de monsternemingen verricht werden; - De gebruikte methode van bewaring.

De op basis van de boringen verzamelde geologische en hydrogeologische gegevens, evenals de organoleptische waarnemingen moeten in dit hoofdstuk besproken worden.

De tijdens de uitvoering van de boringen verrichte relevante waarnemingen moeten kort voorgesteld worden en dat met name met betrekking tot de volgende elementen : - De aard en de dikte van de aangetroffen lithologie; - De diepte van het grondwater; - De aard en de diepte van de organoleptische waarnemingen (aanwezigheid van ophogingen, vocht, geur, drijflaag,...).

De boringen en peilbuizen moeten ook grafisch worden voorgesteld in bijlage 7 bij het verkennend bodemonderzoek en dat in overeenstemming met de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldende codes van goede praktijk of, bij gebrek hieraan, in overeenstemming met de in het Vlaams of Waals Gewest geldende codes van goede praktijk.

De van het laboratorium afkomstige analyserapporten moeten als bijlage 8 bij het verkennend bodemonderzoek bijgevoegd worden. Deze rapporten dienen ten minste de volgende informatie te bevatten : - De naam van het laboratorium; - De oorsprong van de stalen; - De ontvangst- en analysedatum van de stalen; - De analyseresultaten; - De gebruikte analysemethoden; - De eventuele moeilijkheden bij het uitvoeren van de analyses; - De handtekening van het laboratorium.

De resultaten moeten per perceel toegelicht worden, moeten met de interventie- en saneringsnormen van het besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen en de saneringsnormen vergeleken worden en moeten in de volgorde voorgesteld worden waarin ze in de analyserapporten van het laboratorium opgenomen werden, en dit onder vorm van een synthesetabel zoals weergegeven in volgende voorbeelden : BODEM

Nr. van de boring

SN

IN

Factor waarmee de SN overschreden wordt

Factor waarmee de IN overschreden wordt

Toename of vermindering van de verontreiniging

F1

F2

Uitvoeringsdatum

09/12/2010

09/12/2010

Diepte van de boring (m-mv)

2

5

Diepte van het staal (m-mv)

0,5-1

3,5-4

Organoleptische waarneming

0-1 m : sterke oliegeur


Zware metalen (mg/kg ds)


Cadmium


Enz.

BTEX (mg/kg ds)


Benzeen


Enz.

Gechloreerde solventen (mg/kg ds)


1,2-dichloorethaan


Enz.

PAK (mg/kg ds)


Naftaleen


Enz.

Cyanides (mg/kg ds)


Vrije cyanides


Niet-chlooroxideerbare cyanides


Pesticiden (mg/kg ds)


Aldrin + Dieldrin


Enz.

MTBE (mg/kg ds)


PCB (mg/kg ds)


mv = maaiveld ds = Droge stof IN = Interventienorm SN = Saneringsnorm De normen worden niet omgerekend in functie van het gehalte aan klei en organisch materiaal.

Facultatief : Het percentage organisch materiaal en klei GRONDWATER

Nr. van de boring

SN

IN

Factor waarmee de SN overschreden wordt

Factor waarmee de IN overschreden wordt

Toename of vermindering van de verontreiniging

P1

P3

Uitvoeringsdatum

09/12/2010

09/12/2010

Diepte van de filter (m-mv)

2-4

2-4

Diepte van het water (m-mv)

2,6

2,3

Organoleptische waarnemingen

Sterke oliegeur


Drijflaag (cm)

4


Zware metalen (g/L)


Cadmium


Enz.

BTEX (g/L))


Benzeen


Enz.

Gechloreerde solventen (g/L)


1,2-dichloorethaan


Enz.

PAK (g/L)


Naftaleen


Enz.

Cyanides (g/L)


Totaal cyanides


Pesticiden (g/L)


Aldrin + Dieldrin


Enz.

MTBE (g/L)


PCB (g/L)


IN = Interventienorm SN = Saneringsnorm Facultatief : Temperatuur, elektrisch geleidingsvermogen en pH. De boringen en peilbuizen moeten op een plan aangeduid worden, dat als bijlage 5 bij het verkennend bodemonderzoek moet worden bijgevoegd en waarop dezelfde elementen aangegeven moeten worden, als degene die bij hoofdstuk 4 vermeld worden. Boringen en peilbuizen moeten met een verschillend symbool aangeduid worden. De analyseresultaten die de normen overschrijden en de desbetreffende verontreinigende stof moeten eveneens op het plan vermeld worden.

Indien nodig, kunnen er verschillende plannen opgemaakt worden (complexe gevallen, verontreiniging van het grondwater en de bodem, verontreinigingen op verschillende diepten,...).

Hoofdstuk 13 : Evaluatie van de resultaten In dit hoofdstuk moeten de resultaten besproken worden die in de bodem- en grondwateranalysetabellen opgenomen werden op basis van het al dan niet overschrijden van de interventie- en saneringsnormen en, in voorkomend geval, op basis van een eventuele toename van de verontreiniging. Deze bespreking moet gebeuren voor elk perceel afzonderlijk en moet de vastgestelde overschrijdingen per parameter en per boring/peilbuis en eventueel per verontreinigingsvlek of risicozone beschrijven.

Als er al een bodemonderzoek op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen werd uitgevoerd, moet de bodemverontreinigingsdeskundige dit onderzoek met de resultaten van het verkennend bodemonderzoek vergelijken en zo nodig zich uitspreken over de aanwezigheid van een toename van de verontreiniging.

De bodemverontreinigingsdeskundige evalueert of de verontreiniging horizontaal en/of verticaal afgebakend is, dan wel of er bijkomende boringen en peilbuizen uitgevoerd moeten worden om voor deze afbakening te kunnen zorgen in het kader van een gedetailleerd onderzoek.

In de mate van het mogelijke en op basis van de bekende gegevens na analyse van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek bespreekt de bodemverontreinigingsdeskundige eveneens de oorsprong (ongeval, risicoactiviteit, enz.), de type (eenmalige, gemengde of weesverontreiniging) en de ouderdom van de vastgestelde verontreiniging en besluit of er al dan niet een verband bestaat tussen een (huidige of voormalige) risicoactiviteit en de vastgestelde verontreiniging. Bij leeftijd van de verontreiniging dient men te verstaan : een verontreiniging ontstaan vóór of na 20/01/2005 of een verontreiniging ontstaan vóór of na 01/01/1993. Bij de aanwezigheid van meerdere verontreinigingen die verband houden met meerdere risicoactiviteiten of exploitanten, moet de bodemverontreinigingsdeskundige dit duidelijk vermelden.

Ten slotte dient de bodemverontreinigingsdeskundige ook de noodzaak van het treffen van eventuele veiligheidsmaatregelen op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen na te gaan.

Hoofdstuk 14 : Met redenen omklede conclusies In dit hoofdstuk herhaalt de bodemverontreinigingsdeskundige de volgende informatie : het adres en de kadastrale gegevens van het onderzochte perceel of de onderzochte percelen, het aanleidinggevend feit voor het verkennend bodemonderzoek, de identiteit van de houder van de verplichting tot uitvoering van dit onderzoek, de opdrachtgever van het onderzoek, als deze niet de houder van de verplichting is, alsook, per perceel, het aantal uitgevoerde boringen en peilbuizen.

In dit hoofdstuk formuleert de bodemverontreinigingsdeskundige met redenen omklede conclusies, per perceel, met betrekking tot de raming van de omvang en de aard van de eventuele verontreiniging, de eventuele noodzaak van de uitvoering van een gedetailleerd onderzoek en, in voorkomend geval, de termijn voor de kennisgeving van een dergelijk onderzoek aan het Instituut.

Indien mogelijk, bepaalt het verkennend bodemonderzoek het type of de types van verontreiniging : eenmalige, gemengde of weesverontreiniging en indien mogelijk, de persoon of de personen die deze verontreiniging veroorzaakte(n) en het aandeel van elke betrokkene in de aldus veroorzaakte verontreiniging.

In voorkomend geval, bepaalt het verkennend bodemonderzoek ook nog de te treffen veiligheidsmaatregelen.

Hoofdstuk 15 : Niet-technische samenvatting De bodemverontreinigingsdeskundige stelt een niet-technische samenvatting van het verkennend bodemonderzoek op, die ten minste de volgende elementen moet bevatten : - De titel van het onderzoek; - De identiteit van de houder van de verplichting tot uitvoering van dit onderzoek, van de opdrachtgever van het onderzoek, als deze niet de houder van de verplichting is, alsook van de bodemverontreinigingsdeskundige die het onderzoek verrichtte; - Het aanleidinggevende feit; - Het jaar waarin het onderzoek werd uitgevoerd; - De datum waarop de boringen werden verricht; - De zowel in de bodem als in het grondwater vastgestelde verontreinigingen (substantie en concentratie, gehanteerde normen, volume van de verontreiniging, enz.); - Het type van verontreiniging (eenmalige, gemengde of weesverontreiniging); - Een plan waarop de locaties van de boringen, de gebouwen, de risicoactiviteiten, alsook de boorpunten waarvoor er overschrijdingen van de interventie- en saneringsnormen werden vastgesteld, zijn aangeduid.

Deze niet-technische samenvatting moet als bijlage 13 bij het verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd.

Hoofdstuk 16 : Elektronisch formulier Behoorlijk gemandateerd door de opdrachtgever van het verkennend bodemonderzoek, vult de bodemverontreinigingsdeskundige het elektronisch formulier in, dat gebruikt wordt voor het actualiseren van de gegevens in de inventaris van de bodemtoestand. Hij doet dat elektronisch via de website van het Instituut op hetzelfde ogenblik als de kennisgeving aan het Instituut van het verkennend bodemonderzoek. Dit formulier moet alle op de website van het instituut aangeduide gegevens hernemen, de niet technische samenvatting alsook de analyses van het laboratorium onder een geïnformatiseerd formaat (XML) die toelaten om ze rechtstreeks toe te voegen aan de inventaris van de bodemtoestand.

De expert voegt ook een papieren kopie van het naar behoren ingevulde formulier als bijlage 12 bij het verkennend bodemonderzoek bij.

Bijlagen De volgende bijlagen moeten bij het verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd en dat bij voorkeur in de volgende volgorde : 1. De kadastrale gegevens (plan en kadastrale legger);2. De ligging van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen op een topografische of wegenkaart;3. De documenten die de historiek onderbouwen (milieuvergunning, exploitatievergunningen, andere documenten);4. Het plan of de plannen die werden opgesteld bij het vooronderzoek van het te onderzoeken perceel op de te onderzoeken percelen (bezoek aan het perceel of de percelen en historiek);5. Het plan of de plannen waarop de boorpunten en peilbuizen, alsook de lokalisatie van de risicoactiviteiten, ongevallen, afvalwaterlozingen, ondergrondse leidingen, verhardingen, grondaanvullingen en ondergrondse voorzieningen werden aangeduid;6. Foto's van de situatie op het terrein;7. Boor- en peilbuisbeschrijvingen;8. De analyserapporten van het laboratorium;9. De attesten met het overzicht van de waterwinningen of het uitreksel van de kaart die de naburige winningen situeert;10. Een kopie van de erkenningen en accreditaties van het laboratorium, als deze niet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkend zou zijn;11. Een kopie van eventueel reeds voordien uitgevoerde bodemonderzoeken, die niet aan het Instituut bezorgd zouden zijn;12. Het ingevuld elektronisch formulier;13. De niet-technische samenvatting;14. Andere relevante bijlagen. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd bodemonderzoek en van hun algemene uitvoeringsmodaliteiten.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage 2 : Type-inhoud van het gedetailleerd onderzoek en algemene uitvoeringsmodaliteiten Algemene bepalingen en doelstelling Het gedetailleerd onderzoek bakent de bodemverontreiniging die door een verkennend bodemonderzoek aan het licht is gebracht, verticaal en horizontaal af en bepaalt, en onderscheidt eventueel, de toename van de verontreiniging en het type of de types verontreiniging (eenmalige, wees- of gemengde verontreiniging).

Het gedetailleerd onderzoek bevat met redenen omklede conclusies betreffende de omvang en de aard van de verontreiniging, het type of de types verontreiniging en de termijn waarbinnen een risico-onderzoek of een saneringsvoorstel aan het Instituut moet worden betekend. Deze termijn wordt bepaald rekening houdend met met name het potentiële gevaar van de verontreiniging voor het milieu en de gezondheid, alsmede het gebruik van het terrein. Het gedetailleerd onderzoek bepaalt eveneens, in voorkomend geval, welke veiligheidsmaatregelen er genomen moeten worden.

Structuur van het rapport van het gedetailleerd onderzoek Het gedetailleerd onderzoek wordt opgemaakt in de vorm van een rapport dat 14 hoofdstukken en bijlagen telt en in 4 afdelingen is onderverdeeld.

Het gedetailleerd onderzoek wordt in één enkel origineel exemplaar aan het Instituut bezorgd door ofwel de houder van de verplichting tot uitvoering van het onderzoek, ofwel, bij gebrek hieraan, door de opdrachtgever van het onderzoek, als het niet om de houder van de verplichting gaat, ofwel door de bodemverontreinigingsdeskundige zelf, indien hij hiervoor behoorlijk gemandateerd is door de opdrachtgever van de studie. Het moet ondertekend en gedateerd zijn door degene die met de uitvoering ervan belast werd en door de directeur van het in bodemverontreiniging gespecialiseerde bureau (of diens vertegenwoordiger).

Het rapport moet duidelijk de titel gedetailleerd onderzoek' dragen.

De informatie die de eerste pagina van het gedetailleerd onderzoek dient te vermelden, wordt in bijlage 3 bij dit besluit aangegeven.

De handtekeningen mogen zich op deze pagina bevinden of op het einde van het gedetailleerd onderzoek (net na de conclusies).

De hoofdstukken die met een * zijn aangeduid komen reeds voor in Bijlage I van onderhavig besluit en moeten niet in het gedetailleerd onderzoek opgenomen worden, als dit onderzoek tegelijkertijd met het verkennend bodemonderzoek verricht wordt.

Nieuwe gegevens die verschillen van de informatie die in het verkennend bodemonderzoek vermeld wordt, moeten toegevoegd en toegelicht worden. Afdeling I : Administratieve gegevens

oofdstuk 1 : Administratieve gegevens* Dit hoofdstuk bevat ten minste de volgende informatie : - De identiteit, de gegevens en de taal van de opdrachtgever van het verkennend bodemonderzoek/gedetailleerd onderzoek; - De identiteit, de gegevens en de taal van de houder van de verplichting tot uitvoering van het verkennend bodemonderzoek/gedetailleerd onderzoek; - De reden voor de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek/gedetailleerd onderzoek (aanleidinggevend feit); - De bestemming van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen volgens het Gewestelijk Bestemmingsplan (GBP); - De beschrijving van het huidige en het toekomstige gebruik van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen, rekening houdende met zijn bestemming of hun bestemmingen volgens de geldige stedenbouwkundige attesten, stedenbouwkundige vergunningen en verkavelingsvergunningen voor het terrein, of, bij gebrek hieraan, zoals af te leiden valt uit het huidige geoorloofde, feitelijke gebruik en de bestemmingen die toegestaan zijn volgens de bodembestemmingsplannen; - De totale oppervlakte van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - De ligging van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen (ligging van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen op een topografische kaart die als bijlage 2 bij het gedetailleerd onderzoek moet worden bijgevoegd); - Voor elk te onderzoeken perceel : de volledige kadastrale gegevens en de oppervlakte (een kadastrale legger en een plan dat minder dan twee jaar oud is, moeten als bijlage 1 bij het gedetailleerd onderzoek worden bijgevoegd); - Voor elk te onderzoeken perceel : de identiteit en de gegevens van de houders van zakelijke rechten (huidige en toekomstige, indien deze al gekend zouden zijn) en de exploitanten (voormalige, huidige en toekomstige, indien deze al gekend zouden zijn). Als de houders van zakelijke rechten daarbij verschillen van de houders die op de kadastrale legger vermeld worden, zal een ander eigendomsbewijs bijgevoegd moeten worden (kopie van de eigendomstitel, ...); - De Lambert-coördinaten X, Y en Z van het midden van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen. Afdeling II : Vooronderzoek

Hoofdstuk 2 : Eigenschappen van de omringende omgeving* Dit hoofdstuk is gewijd aan de beschrijving van de topografische aspecten, het gebruik en de bestemming van de aanpalende terreinen (woonzone, industriezone, enz.), alsook aan de gegevens in verband met de aanwezigheid van oppervlaktewater in een straal van 500 meter.

Als er boringen in de stoep moeten worden verricht, zal de bodemverontreinigingsdeskundige zich vooraf vergewissen van de eventuele aanwezigheid van ondergrondse leidingen (drinkwater, gas, elektriciteit, telefoon, enz.) bij de betrokken ondernemingen. De eventuele aanwezigheid van ondergrondse leidingen moet in voorkomend geval duidelijk vermeld worden en de eventuele aanwezigheid van drinkwaterleidingen in de verontreinigde zone moet eveneens nagegaan worden.

Ook de aanwezigheid van potentiële verontreinigingsbronnen op aanpalende percelen die een invloed kunnen hebben op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen, moet vermeld worden.

Bij aanwezigheid van een verontreiniging die kan resulteren uit een verspreiding van een verontreiniging op naburige terreinen, dient de deskundige de aard van de risicoactiviteiten van deze naburige percelen, hun exploitanten, de datum van begin en, in voorkomend geval, van het einde van deze activiteiten alsook de houders van zakelijke rechten op deze percelen te beschrijven. Om dit te doen consulteert de expert : - De milieuvergunningen met betrekking tot deze buurpercelen - De eventuele niet technische samenvattingen van de op het instituut beschikbare studies - De eventueel op het Instituut beschikbare bodemonderzoeken in functie van de toegangsmodaliteiten tot de gedetailleerde informatie van de van toepassing zijnde inventaris van de bodemtoestand en de ordonnantie van 18 maart 2004 inzake de toegang tot informatie betreffende leefmilieu in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. - De kaart van de bodemtoestand gepubliceerd op de website van het Instituut.

Hoofdstuk 3 : Geologische en hydrogeologische gegevens* Het verkennend bodemonderzoek moet een beschrijving omvatten, die werd opgesteld op basis van de bestaande documenten (pedologische, geologische, geotechnische kaarten), van de verschillende lithostratigrafische eenheden die zich ter hoogte van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen situeren (dieptes, diktes, stratigrafische naam, lithologische aard en hydrogeologische eigenschappen).

Aan deze gegevens zal de volgende informatie worden toegevoegd : - De aanwezigheid van aanvulmateriaal (aanduiding van hun aard, dikte en ouderdom); - De diepte van het grondwater (vastgestelde diepte en informatie over de andere waterhoudende lagen); - De veronderstelde stromingsrichting van het grondwater; - De aanwezigheid van statische grondwaterlagen; - De aanwezigheid van eventuele grondwaterwinningen op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - De aanwezigheid van eventuele grondwaterwinningen in een straal van 500 meter rond het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen; - De aanwezigheid van eventuele drinkwaterwinningen en grondwaterbeschermingszones in een straal van 2 kilometer rond het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen.

Hoofdstuk 4 : Gedetailleerde historiek van de voormalige en huidige op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen uitgeoefende activiteiten* De historiek moet een herhaling in tabelvorm zijn van de historiek die bij het verkennend bodemonderzoek werd opgemaakt.

I. Milieuvergunningen, exploitatievergunningen en aangiften

Referentie-nr.

Houder

Afleverende instantie

Datum van de beslissing (1)

Vervaldatum

Hoofd- activiteit

Rubriek-nr.

Risico- activiteiten

1.


2.


3.


(1) De datum van eventuele veranderingen met betrekking tot de houder van de milieuvergunning moet hier eveneens vermeld worden. II. Risicoactiviteiten in de zin van artikel 3, 3° van de ordonnantie van 5 maart 2009 (met inbegrip van degene die niet naar behoren werden vergund)

Risico-activiteiten

Exploitant

Begindatum1

Einddatum

Aanduiding op het plan

Opmerkingen2

1


2


3


4


5


1 Als meerdere exploitanten een bepaalde risicoactiviteit uitoefenden, moeten de begin- en einddata hiervan voor elke exploitant vermeld worden. 2 Voorbeelden : zonder risico want uitgeoefend op een bepaalde verdieping, aanwezigheid van een kelder,...

Hoofdstuk 5 : Op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen aanwezige opslagtanks* Bij het gedetailleerd onderzoek moet een herhaling in tabelvorm van deze informatie voorzien worden.

Nieuwe gegevens die verschillen van de informatie die in het verkennend bodemonderzoek vermeld wordt, moeten toegevoegd en toegelicht worden.

Tank

Zone

Volume (l)

Product

Type (B/O)

Dieptevan de basis (m)

Jaar van installatie

Wand E/D

Lekdetectie

Overvulbeveiliging (J/N)

Laatste dichtheidstest

Inkuiping

TBekleding

BG (datum)

Huidige situatie

T1


T2


T3


Legende : Zone : beschrijving van de zone waar het reservoir zich bevind (n° verdieping, kelder, n° zone, enz) Product : stookolie voor verwarming, benzine, afvalolie,...

Inh. : inhoud : stookolie, benzine, afvalolie,...

B/O : bovengronds of ondergronds E/D : enkel- of dubbelwandig I : inkuiping : ja of nee BG : buiten gebruik : datum van buitengebruikstelling of in gebruik' Huidige situatie : in gebruik (IG), buiten gebruik (BG) en, in voorkomend geval, gereinigd (GR), geledigd (GL), ontgast (OG), geïnerteerd (GI), verwijderd (VW).

Hoofdstuk 6 : Samenvatting van het verkennend bodemonderzoek* Er moet een samenvatting opgemaakt worden van de boringen, analyses en conclusies van het verkennend bodemonderzoek. Deze samenvatting moet ten minste de volgende informatie bevatten : - Een synthesetabel van de analyses; - Een plan waarop de inrichtingen, de locaties van de boringen/peilbuizen en de aanduidingen van de verontreiniging in de bodem en het grondwater werden aangeduid; - De conclusies van het verkennend bodemonderzoek. Afdeling III : Strategie voor de uitvoering van het gedetailleerd

onderzoek Om de horizontale en verticale verspreiding van de in het verkennend bodemonderzoek aan het licht gebrachte bodemverontreiniging(en) af te bakenen, worden er boringen/peilbuizen en bemonsteringen uitgevoerd vetrekkende vanuit de boringen van het verkennend bodemonderzoek waar de gemeten concentraties de interventienorm overschrijden of waar een overschrijding van de saneringsnorm én een toename van de verontreiniging werd vastgesteld bij vergelijking met een voorgaand bodemonderzoek.

Hoofdstuk 7 : Afbakeningsstrategieën 1. Algemene regels Drijf- en zinklagen van puur product moeten eveneens (horizontaal en verticaal) afgebakend worden. De verticale afbakening van een verontreiniging gebeurt ter hoogte van de waarschijnlijke kern van de verontreiniging of bij gebrek hieraan de boring waarvoor de hoogste concentraties gemeten werden.

De horizontale afbakening gebeurt ten opzichte van de meest verontreinigde horizon of de horizon met de meeste kans om verontreinigd te zijn.

De horizontale afbakening van een verontreiniging gebeurt door middel van ten minste 3 boringen die op gelijke afstand rond de verontreinigde boring verricht moeten worden, behoudens andersluidend gemotiveerd advies van de bodemverontreinigingsdeskundige.

Verontreinigingen waarvan de deskundige de natuurlijke oorsprong kan aantonen, moeten niet afgebakend worden (bv. arseen in het grondwater).

De verontreiniging waarvan de verontreinigingskern zich op het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen situeert, moet het voorwerp uitmaken van een volledige verticale en horizontale afbakening, d.w.z. ook buiten de grenzen van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen (tenzij de houder(s) van zakelijke rechten van het aanpalende perceel of de aanpalende percelen zich hiertegen verzet(ten)).

Zelfs in die gevallen waarin dit niet wordt opgelegd, kan het interessant zijn om een verontreiniging af te bakenen buiten de grenzen van het onderzochte perceel (bv. om de afwezigheid van een verspreidingsrisico van een bepaalde verontreiniging te bewijzen).

De bodemverontreinigingsdeskundige definieert op grafische wijze de vermoedelijke contouren van de verontreiniging. Deze contouren duiden de omvang van een verontreiniging aan en situeren zich halverwege tussen een verontreinigde boring/peilbuis en een niet-verontreinigde boring/peilbuis. Mits hij dit naar behoren motiveert, kan de bodemverontreinigingsdeskundige andere methoden gebruiken om de vermoedelijke contouren van de verontreiniging op te sporen, zoals meer bepaald het gebruik van geostatische of lithologische criteria, het in rekening brengen van de eigenschappen van de verontreinigende stof, de gekende of verwachte ondergrondse infrastructuren of eender welk ander gegeven of relevant element, enz.

De twee hieronder uiteengezette strategieën worden gebruikt voor de (horizontale en verticale) afbakening van de omvang van de verontreiniging(en). Voor elk geïdentificeerd type van verontreiniging moet een specifieke strategie gebruikt worden.

De strategie of de strategieën van het gedetailleerd onderzoek moet(en) in een tabel samengevat worden. 2. Algemeen geval In principe moet de verontreiniging het voorwerp uitmaken van een volledige verticale en horizontale afbakening op het of de percelen die het voorwerp uitmaken van de studie.Indien de verontreinigingskern (bron of puur product of zodanig verhoogde concentraties dat een verspreiding van de verontreiniging wordt vermoed) aanwezig is op één van de bestudeerde percelen moet de horizontale afperking eveneens buiten de grenzen van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen worden uitgevoerd (tenzij de houder(s) van zakelijke rechten van het aanpalende perceel of de aanpalende percelen zich hiertegen verzet(ten)).

In het geval van een verontreiniging die door middel van sanering moet behandeld worden, moet deze afbakening gebeuren tot aan de saneringsnormen. In het geval van behandeling door middel van risicobeheer, moet deze afbakening gebeuren tot aan de interventienormen. Bij een toename van de verontreiniging is het deze toename die wordt afgeperkt. 3. Verontreiniging die verband houdt met aanvulmateriaal Mocht blijken dat de verontreinigingen met zware metalen en PAK over zo goed als de hele oppervlakte van een perceel aangetroffen worden en dat deze verontreinigingen verband houden met de aanwezigheid van aanvulmateriaal in de boringen, moet geen horizontale afbakening uitgevoerd worden.In dat geval dient men er van uit te gaan dat het geheel van het onderzochte perceel chemisch verontreinigd is door aanvulmateriaal Indien door deze stoffen verontreinigd aanvulmateriaal slechts aanwezig is op een deel van het perceel dient een horizontale afperking te worden uitgevoerd. In dit geval dient verondersteld te worden dat slechts het gedeelte van het terrein waar dit aanvulmateriaal aanwezig is chemisch verontreinigd is. De oppervlakte waar dit aanvulmateriaal aanwezig is moet dan, indien mogelijk, bepaald worden aan de hand van de bestaande boringen.

Een horizontale afbakening van de verontreinigingen die verband houden met aanvulmateriaal is bovendien niet nodig wanneer deze redelijkerwijs bepaald kan worden op basis van de volgende cumulatieve elementen : - Vaststelling van de aanwezigheid van aanvulmateriaal tijdens de uitvoering van de boringen; - Ontbreken van enig verband tussen voormelde verontreinigende stoffen en de huidige of voormalige risicoactiviteiten.

Een horizontale afbakening van de verontreinigingen is wel nodig : - Als slechts een deel van het onderzochte perceel chemisch verontreinigd is door voormelde stoffen en er geen enkel spoor van enig aanvulmateriaal aangetroffen werd in de boringen of; - Als er een mogelijk verband is tussen de verontreinigingen en bepaalde risicoactiviteiten.

De verticale afperking wordt uitgevoerd door een analyse van de bodem aanwezig onder de verontreinigde aanvullaag.

Indien deze beschikbaar zijn worden de documenten waaruit de aanleg van het te onderzoeken perceel met aangevoerd aanvulmateriaal blijkt, bijgevoegd bij het rapport van het gedetailleerd onderzoek;

Hoofdstuk 8 : Te analyseren parameters De te analyseren parameters zijn diegene waarvoor een overschrijding van de interventienormen of, in het geval van een verontreiniging die moet gesaneerd worden, een overschrijding van de saneringsnormen, of een toename van de verontreiniging, werd vastgesteld bij het verkennend bodemonderzoek.

Indien nodig moeten ook andere parameters geanalyseerd worden. In voorkomend geval moet de bodemverontreinigingsdeskundige zijn aanpak dan wel motiveren.

Als er een bodemverontreiniging ontdekt werd, moet er op een grondwaterstaal een analyse van de verontreinigende parameter uitgevoerd worden mocht dat nog niet gebeurd zijn in het verkennend bodemonderzoek.

Hoofdstuk 9 : Methodes voor de uitvoering van boringen/peilbuizen, staalname, bewaring en analyse De uitvoering van boringen, de plaatsing van peilbuizen, het nemen van bodem-, water-, sediment- en bodemluchtstalen, alsook de bewaring van de genomen stalen moeten in overeenstemming met de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldende codes van goede praktijk of, bij gebrek hieraan, in overeenstemming met de in het Vlaams of Waals Gewest geldende codes van goede praktijk gebeuren.

Elke boring moet het voorwerp uitmaken van de analyse van ten minste één bodemstaal en elke peilbuis moet het voorwerp uitmaken van ten minste één grondwaterstaal, en dat zelfs als er geen enkele aanwijzing voor enige verontreiniging is.

De bodemlaag die voor analyse bestemd is mag niet dikker zijn dan 50 cm.

Het is formeel verboden om bodem-, grondwater- of bodemluchtstalen te mengen.

In het geval van een verontreiniging van stoffen die lichter zijn dan water (voorbeeld : minerale olie.), moeten de peilbuizen zo geïnstalleerd worden dat de filter ervan snijdend gepositioneerd is ten opzichte van het hoogste grondwaterniveau en dit om een eventuele drijflaag te kunnen detecteren.

In het geval van een verontreiniging van stoffen die zwaarder zijn dan water (voorbeeld : gechloreerde solventen), moet de filter van de peilbuis niet-snijdend ten opzichte van het hoogste grondwaterniveau gepositioneerd worden om een eventuele zinklaag te kunnen vaststellen.

De gebruikte analysemethoden zijn degene die in de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldende codes van goede praktijk of, bij gebrek hieraan, in de door de bevoegde instanties in het Vlaams of Waals Gewest erkende codes van goede praktijk vermeld worden. Afdeling IV : Resultaat van het gedetailleerd onderzoek

Hoofdstuk 10 : Resultaten van de veld- en laboratoriumwerkzaamheden De verrichte boringen en de plaatsingen van de peilbuizen moeten gedetailleerd en precies beschreven worden. Mocht het onmogelijk blijken om de voorziene diepte te bereiken of mocht een bepaalde boring niet uitgevoerd kunnen worden, moet de bodemverontreinigingsdeskundige dit toelichten. Elke afwijking om technische reden ten opzichte van de in Afdeling III vooropgestelde strategie moet duidelijk gemotiveerd worden.

De volgende gegevens moeten vermeld worden : - De de boorfirma of de bodemverontreinigingsdeskundige die de boringen verrichtte en de peilbuizen plaatste; - De datum waarop de boringen en de plaatsing van de peilbuizen verricht werden; - De gebruikte boortechniek; - De datum waarop de monsternemingen verricht werden; - De gebruikte methode van bewaring.

De tijdens de uitvoering van de boringen verrichte relevante waarnemingen moeten kort voorgesteld worden en dat met name met betrekking tot de volgende elementen : - De aard en de dikte van de aangetroffen lithologie; - De diepte van het grondwater; - De aard en de diepte van de organoleptische waarnemingen (aanwezigheid van ophogingen, vocht, geur, drijflaag,...).

De profielen van de boringen en peilbuizen maken eveneens het voorwerp uit van een grafische beschrijving die als bijlage 5 bij het gedetailleerd onderzoek moet worden bijgevoegd en die in overeenstemming zijn met de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldende codes van goede praktijk of, bij gebrek hieraan, in overeenstemming met de in het Vlaams of Waals Gewest geldende codes van goede praktijk.

De van het laboratorium afkomstige analyserapporten zullen als bijlage 6 bij het gedetailleerd onderzoek bijgevoegd worden. Deze rapporten dienen ten minste de volgende informatie te bevatten : - De naam van het laboratorium; - De oorsprong van de stalen; - De ontvangst- en analysedatum van de stalen; - De analyseresultaten; - De gebruikte analysemethoden; - De eventuele moeilijkheden bij het uitvoeren van de analyses;

De resultaten moeten, al naargelang het geval, met de sanerings- en interventienormen van het besluit van 17 december 2009 tot vaststelling van de interventienormen en de saneringsnormen vergeleken worden en moeten in de volgorde voorgesteld worden, waarin ze in de analyserapporten van het laboratorium opgenomen werden, en dat in de vorm van een synthesetabel in overeenstemming met de volgende voorbeelden : BODEM

Nr. van de boring

SN

IN

Factor waarmee de SN overschreden wordt

Factor waarmee de IN overschreden wordt

Toename of vermindering van de verontreiniging

F1

F2

Uitvoeringsdatum

09/12/2010

09/12/2010

Diepte van de boring (m-mv)

2

5

Diepte van het staal (m-mv)

0,5-1

3,5-4

Organoleptische waarneming

0-1 m : sterke oliegeur


Zware metalen (mg/kg ds)


Cadmium


Enz.

BTEX (mg/kg ds)


Benzeen


Enz.

Gechloreerde solventen (mg/kg ds)


1,2-dichloorethaan


Enz.

PAK (mg/kg ds)


Naftaleen


Enz.

Cyanides (mg/kg ds)


Vrije cyanides


Niet-chlooroxideerbare cyanides


Pesticiden (mg/kg ds)


Aldrin + Dieldrin


Enz.

MTBE (mg/kg ds)


PCB (mg/kg ds)


mv = Maaiveld ds = Droge stof IN = Interventienorm SN = Saneringsnorm De normen worden niet omgerekend in functie van het gehalte aan klei en organisch materiaal.

Facultatief : Organisch materiaal : X % Klei : Y % GRONDWATER

Nr. van de peilbus

SN

IN

Factor waarmee de SN overschreden wordt

Factor waarmee de IN overschreden wordt

Toename of vermindering van de verontreiniging

P1

P2

Uitvoeringsdatum

09/12/2010

09/12/2010

Diepte van de filter (m-mv)

2-4

2-4

Diepte van het water (m-mv)

2,6

2,3

Organoleptische waarnemingen

Sterke oliegeur


Drijflaag (cm)

4


Zware metalen (g/L)


Cadmium


Enz.

BTEX (g/L)


Benzeen


Enz.

Gechloreerde solventen (g/L)


1,2-dichloorethaan


Enz.

PAK (g/L)


Naftaleen


Enz.

Cyanides (g/L)


Totale cyanides


Pesticiden (g/L)


Aldrin + Dieldrin


Enz.

MTBE (g/L)


PCB (g/L)


IN = Interventienorm SN = Saneringsnorm Facultatief : Temperatuur, elektrisch geleidingsvermogen en pH. De boorpunten en peilbuizen moeten op een plan aangeduid worden, dat als bijlage 3 bij het gedetailleerd onderzoek moet worden bijgevoegd en waarop dezelfde elementen aangegeven moeten worden, als degene die bij hoofdstuk 4 van bijlage 1 van dit besluit vermeld worden. Boringen en peilbuizen moeten met een verschillend symbool aangeduid worden.

Ook de analyseresultaten die de normen overschrijden en de desbetreffende verontreinigende stof, moeten op het plan vermeld worden. De resultaten van de boringen van het verkennend bodemonderzoek moeten eveneens in een andere kleur op het plan aangeduid worden.

Indien nodig, kunnen er verschillende plannen opgemaakt worden (complexe gevallen, verontreiniging van het grondwater en de bodem, verontreinigingen op verschillende diepten,...).

Hoofdstuk 11 : Evaluatie van de resultaten In dit hoofdstuk moeten de resultaten besproken worden die in de bodem- en grondwateranalysetabellen opgenomen werden in functie van de te beogen behandeling en van het type van verontreiniging, op basis van de overschrijding of niet van de interventie- en saneringsnormen en, in voorkomend geval, op basis van een eventuele toename van verontreiniging. Deze bespreking moet voor elk perceel afzonderlijk worden gevoerd en moet de waargenomen overschrijdingen per parameter en per boring/peilbuis beschrijven en eventueel per verontreinigingssvlek of risicozone.

Indien reeds een bodemonderzoek werd uitgevoerd op het of de te onderzoeken percelen, moet de bodemverontreinigingsdeskundige de resultaten van deze studie vergelijken met deze van het verkennend bodemonderzoek en zich, in voorkomend geval, uitspreken over de aanwezigheid van een toename van verontreiniging.

De bodemverontreinigingsdeskundige evalueert of de aangetroffen verontreiniging horizontaal en/of verticaal is afgeperkt. Hij evalueert het verontreinigd bodem- en grondwatervolume, in voorkomend geval voor de verschillende vlekken.

De bodemverontreinigingsdeskundige bespreekt eveneens de oorsprong, de type (eenmalige, gemengde of weesverontreiniging) en de ouderdom van de aangetroffen verontreiniging (ongeval, risicoactiviteit, enz.) en concludeert tot het bestaan of niet van een relatie tussen een risicoactiviteit (huidige of vroegere) en de aangetroffen verontreiniging. Bij leeftijd van de verontreiniging dient men te verstaan : een verontreiniging ontstaan vóór of na 20/01/2005 of een verontreiniging ontstaan vóór of na 01/01/1993. In het geval van meerdere verontreinigingen die verband houden met meerdere risicoactiviteiten of exploitanten, dient de deskundige dit duidelijk te vermelden.

De bodemverontreinigingsdeskundige onderzoekt tenslotte ook de noodzaak van het treffen van veiligheidsmaatregelen op het onderzocht perceel of de onderzochte percelen.

Hoofdstuk 12 : Met redenen omklede conclusies In dit hoofdstuk herhaalt de bodemverontreinigingsdeskundige de volgende informatie : het adres en de kadastrale gegevens van het onderzochte perceel of de onderzochte percelen, het aanleidinggevend feit voor het gedetailleerd onderzoek, de identiteit van de houder van de verplichting tot uitvoering van een gedetailleerd onderzoek, de opdrachtgever van het onderzoek, als deze niet de houder van de verplichting is, alsook, per perceel, het aantal uitgevoerde boringen en peilbuizen.

De bodemverontreinigingsdeskundige formuleert met redenen omklede conclusies, per perceel, met betrekking tot de raming van de omvang en de aard van de eventuele verontreiniging, het type of de types van verontreiniging (eenmalige, gemengde of weesverontreiniging en, indien mogelijk, de persoon of de personen die deze verontreiniging veroorzaakte(n) en het aandeel van elke betrokkene in de aldus veroorzaakte verontreiniging) en de termijn voor de kennisgeving van een risico-onderzoek of saneringsvoorstel aan het Instituut. Deze termijn moet met name rekening houden met het mogelijke gevaar dat de verontreiniging voor het milieu en de gezondheid kan betekenen, evenals met het gebruik van het terrein.

In voorkomend geval, bepaalt het gedetailleerd onderzoek ook nog de te treffen veiligheidsmaatregelen.

Hoofdstuk 13 : Niet-technische samenvatting De bodemverontreinigingsdeskundige stelt een niet-technische samenvatting van het gedetailleerd onderzoek op, die ten minste de volgende elementen moet bevatten : - De titel van het onderzoek; - De identiteit van de houder van de verplichting tot uitvoering van dit onderzoek, van de opdrachtgever van het onderzoek, als deze niet de houder van de verplichting is, alsook van de bodemverontreinigingsdeskundige die het onderzoek verrichtte; - Het aanleidinggevende feit; - Het jaar waarin het onderzoek werd uitgevoerd; - De datum waarop de boringen werden verricht; - De zowel in de bodem als in het grondwater vastgestelde verontreinigingen (type van stof en concentratie, gehanteerde normen, volume van de verontreiniging, enz.); - Het type van verontreiniging (eenmalige, gemengde of weesverontreiniging) en de persoon of de personen die deze verontreiniging veroorzaakte(n) en het aandeel van elke betrokkene in de aldus veroorzaakte verontreiniging; - Een plan waarop de locaties van de boringen, de gebouwen, de risicoactiviteiten, alsook de boorpunten waarvoor er overschrijdingen van de interventie- en saneringsnormen werden vastgesteld, zijn aangeduid.

Deze niet-technische samenvatting moet als bijlage 9 bij het gedetailleerd onderzoek worden bijgevoegd.

Hoofdstuk 14 : Elektronisch formulier Behoorlijk gemandateerd door de opdrachtgever van het gedetailleerd onderzoek, vult de bodemverontreinigingsdeskundige het elektronisch formulier in, dat gebruikt wordt voor het actualiseren van de gegevens in de inventaris van de bodemtoestand. Hij doet dat elektronisch via de website van het Instituut op hetzelfde ogenblik als de kennisgeving aan het Instituut van het gedetailleerd onderzoek. Dit formulier moet alle op de website van het instituut aangeduide gegevens hernemen, de niet technische samenvatting alsook de analyses van het laboratorium onder een geïnformatiseerd formaat (XML) die toelaten om ze rechtstreeks toe te voegen aan de inventaris van de bodemtoestand.

De expert voegt ook een papieren kopie van het naar behoren ingevulde formulier als bijlage 8 bij het gedetailleerd onderzoek bij.

Bijlagen De volgende bijlagen moeten bij het gedetailleerd onderzoek worden bijgevoegd en dat bij voorkeur in de volgende volgorde : 1. De kadastrale gegevens (plan en kadastrale legger);2. De ligging van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen op een topografische of wegenkaart;3. Het plan of de plannen waarop de boorpunten en peilbuizen werden aangeduid;4. Foto's van de situatie op het terrein;5. Boor- en peilbuisbeschrijvingen;6. Het analyserapport van het laboratorium;7. Een kopie van de erkenningen en accreditaties van het laboratorium, als deze niet in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erkend zou zijn;8. Het ingevuld elektronisch formulier;9. De niet-technische samenvatting;10. Andere relevante bijlagen. Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd bodemonderzoek en van hun algemene uitvoeringsmodaliteiten.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, E. HUYTEBROECK

Bijlage 3 : Model voor de 1ste pagina van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd onderzoek : VERKENNEND BODEMONDERZOEK/GEDETAILLEERD ONDERZOEK Onderzochte site : Naam Adres Kadastrale referenties van het te onderzoeken perceel of de te onderzoeken percelen Gegevens van de opdrachtgever van het onderzoek : Naam : Voornaam : Firmanaam : Juridische vorm : Adres : Telefoonnummer van de contactpersoon : Fax : E-mail : Gegevens van de houder(s) van de verplichting tot uitvoering van het onderzoek : Naam : Voornaam : Firmanaam : Juridische vorm : Adres : Telefoonnummer van de contactpersoon : Fax : E-mail : Gegevens van de bodemverontreinigingsdeskundige : Naam : Voornaam : Adres : Telefoonnummer van degene die met de uitvoering van het onderzoek werd belast : Fax : E-mail : Erkenningsnr. en geldigheidsdata Dossiernummer van het Instituut (indien al gekend) Datum van opstelling van het onderzoek Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd bodemonderzoek en van hun algemene uitvoeringsmodaliteiten.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering: De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

Bijlage 4 : Te analyseren parameters in functie van de potentiële verontreinigingsbron Onderstaande tabel vermeldt de te analyseren parameters voor de risicoactiviteiten die, tot nu toe, regelmatig het voorwerp hebben uitgemaakt van een verkennend bodemonderzoek. Deze tabel is dus niet limitatief. Voor de risicoactiviteiten die niet in deze tabel vermeld worden, moet de bodemverontreinigingsdeskundige aan het Instituut parameters voorstellen of ze aanvullen en aanpassen indien noodzakelijk.

Rubriek van de risico-activiteit

Algemene omschrijving

Bodemparameters

Grondwaterparameters

13

Werkplaatsen voor het onderhoud van voertuigen

MO, ZM, BTEX, PAK, VOCL

MO, ZM, BTEX, (PAK)*, VOCL

66

Opslagplaatsen voor mest

Kjeldahl-stikstof, Totaal fosfaat, pH

Kjeldahl-stikstof, Totaal fosfaat, pH en totale organische belasting

80

Opslagplaatsen voor afvaloliën

MO, PAK, ZM

MO, ZM, (PAK)*

82

Drukkerijen

MO, ZM, BTEX, PAK, VOCL

MO, ZM, BTEX, (PAK)*, VOCL

88.1

Ontvlambare vloeistoffen (benzine)

MO, vluchtige MO C6-C8, BTEX+N, MTBE ** en ***

MO, vluchtige MO C6-C8, BTEX+N, MTBE**

88.2

Ontvlambare vloeistoffen (kerosine, white spirit, naft enz.)

MO, vluchtige MO C6-C8, BTEX+N

MO, vluchtige MO C6-C8, BTEX+N

88.3

Ontvlambare vloeistoffen (stookolie)

MO****

MO, BTEX

88.4

Ontvlambare vloeistoffen (motoroliën)

MO, PAK

MO, (PAK)*

97-99

Werkplaatsen voor de oppervlaktebehandeling van metalen

ZM, VOCL (+andere parameters afhankelijk van het type van behandeling)

ZM, VOCL (+ andere parameters afhankelijk van het type van behandeling)

105

Droogkuis

VOCL, vluchtige MO C6-C8, BTEX

VOCL, vluchtige MO C6-C8, BTEX

138

Verfspuitcabines

ZM, VOCL, vluchtige MO C6-C8, BTEX

ZM, VOCL, vluchtige MO C6-C8, BTEX

151

Opslagplaatsen voor afgedankte voertuigen of autowrakken

MO, ZM, BTEX, PAK, VOCL

MO, ZM, BTEX, (PAK)*, VOCL

154

Opslagplaatsen voor verf en vernis

ZM, BTEX, VOCL, vluchtige MO C6-C8

ZM, BTEX, VOCL, vluchtige MO C6-C8

218

Stortplaatsen voor niet-gevaarlijk afval

MO, ZM, BTEX, PAK, VOCL + CH4 in de bodemlucht)

MO, ZM, BTEX, (PAK)*, VOCL


* Alleen als er een bodemverontreiniging door PAK werd vastgesteld. ** Alleen wanneer de activiteit voldoende recent is (vanaf 1980). *** Alleen als er geen grondwater aangetroffen werd. **** Als een verontreiniging met minerale oliën wordt vastgesteld, zullen de BTEX in het kader van het gedetailleerd onderzoek geanalyseerd worden.

Opmerking : De VOCL omvatten de volgende parameters : 1,2-dichloorethaan, dichloormethaan, tetrachloormethaan, tetrachlooretheen, trichloormethaan, trichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, 1,1-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen; alsook vinylchloride altijd in het grondwater, maar ook in de bodem als er geen grondwater aangetroffen wordt.

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van 8 juli 2010 van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de type-inhoud van het verkennend bodemonderzoek en het gedetailleerd bodemonderzoek en van hun algemene uitvoeringsmodaliteiten Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering bevoegd voor Leefmilieu, Mevr. E. HUYTEBROECK

^