gepubliceerd op 10 juli 2009
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
4 JUNI 2009. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de Bijzondere Wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, inzonderheid op artikel 40;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 september 1969 betreffende de vergelijkende examens en examens georganiseerd voor de werving en de loopbaan van het Rijkspersoneel.
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het Ministerie van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 25 februari 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 18 april 2008;
Gelet op het protocol nr. 2009/04 van Sector XV van 28 januari 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de federale Minister van Pensioenen, gegeven op 10 april 2009;
Gelet op het advies nr. 46.524/2 van de Raad van State, gegeven op 18 mei 2009 in uitvoering van artikel 84, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de minister van Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Artikel 2, vierde lid, van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 6 mei 1999 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van het ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt opgeheven.
Art. 2.Een Hoofdstuk Ibis, bestaand uit een artikel 3bis wordt ingevoegd in Titel II van Boek I van hetzelfde besluit, met als opschrift : « Hoofdstuk Ibis. Rechten en plichten Art. 3bis § 1. De ambtenaar oefent zijn ambt op loyale, zorgvuldige en integere wijze uit onder het gezag van zijn hiërarchische meerderen.
Hij dient daartoe : 1° de van kracht zijnde wetten en reglementeringen, alsmede de richtlijnen waaronder de gedragsregels inzake deontologie, van de overheid waartoe hij behoort, na te leven;2° nauwgezet en correct zijn adviezen te formuleren en zijn verslagen op te stellen;3° de beslissingen zorgvuldig en plichtsbewust uit te voeren. § 2. De ambtenaar heeft het recht om met waardigheid en hoffelijkheid te worden behandeld, zowel door zijn hiërarchische meerderen, door zijn collega's, als door zijn ondergeschikten.
Hij dient zijn collega's, zijn hiërarchische meerderen en zijn ondergeschikten met waardigheid en hoffelijkheid te behandelen. Hij vermijdt elk woord, elke houding, elk voorkomen dat deze waardigheid en deze hoffelijkheid in het gedrang zou kunnen brengen of de goede werking van de dienst zou kunnen schaden. § 3. Onverminderd artikel 29 van het Wetboek van strafvordering stelt de ambtenaar zijn hiërarchische meerdere of, indien nodig, een hogere hiërarchische meerdere op de hoogte van elk onwettigheid of onregelmatigheid waarvan hij kennis heeft. § 4. De ambtenaar behandelt de gebruikers van zijn diensten met welwillendheid. In de manier waarop hij de vragen van de gebruikers beantwoordt of waarop hij de dossiers behandelt, eerbiedigt hij op een strikte manier de beginselen van neutraliteit, van gelijkheid in behandeling en van naleving van de wetten, de reglementen en de richtlijnen.
Zelfs buiten de uitoefening van zijn ambt vermijdt de ambtenaar elk gedrag dat in strijd is met de waardigheid van zijn ambt. Hij vermijdt evenzeer elke toestand waarbij hij, zelfs door een tussenpersoon, in verband zou kunnen gebracht worden met bezigheden die in strijd zijn met de waardigheid van zijn ambt. § 5. De ambtenaar mag, noch rechtstreeks, noch door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambtsuitoefening, maar op basis ervan, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen. Dit slaat niet op symbolische geschenken van kleine waarde uitgewisseld tussen ambtenaren in de normale uitoefening van hun ambt. § 6. De ambtenaar plaatst zich niet en laat zich niet plaatsen in een toestand van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin hij door zichzelf of door een tussenpersoon een persoonlijk voordeel heeft dat van die aard is om de onpartijdige en objectieve uitoefening van zijn ambt te beïnvloeden of de gewettigde verdenking te doen ontstaan van zulke invloed.
Wanneer een ambtenaar van oordeel is dat hij een belangenconflict heeft of vreest te hebben, brengt hij zijn hiërarchische meerdere hierover onmiddellijk op de hoogte. Deze verleent hem hiervan schriftelijk akte.
In geval van een erkend belangenconflict, neemt de hiërarchische meerdere de passende maatregelen om er een einde aan te stellen.
De ambtenaar kan schriftelijk om het advies van de voorzitter van het directieraad of van diens afgevaardigde, vragen over een toestand waarin hij zich bevindt, dit om te weten of deze de oorzaak is van een belangenconflict. § 7. De ambtenaar heeft het recht op vrijheid van meningsuiting ten aanzien van de feiten waarvan hij kennis heeft uit hoofde van zijn ambt.
Het is hem enkel verboden feiten bekend te maken die betrekking hebben op 's lands veiligheid, de bescherming van de openbare orde, de financiële belangen van de overheid, het voorkomen en het bestraffen van strafbare feiten, het medisch geheim, de rechten en de vrijheden van de burger, en in het bijzonder het recht op eerbied voor het privéleven; dit verbod geldt bovendien voor feiten die betrekking hebben op de voorbereiding van alle beslissingen zolang er nog geen eindbeslissing is genomen evenals voor feiten die, wanneer zij bekend worden gemaakt, de mededingingspositie van het organisme waarin de ambtenaar is tewerkgesteld, kunnen schaden.
De bepalingen van de voorgaande leden gelden eveneens voor de ambtenaar die zijn ambt heeft neergelegd. § 8. De ambtenaar heeft recht op informatie wat alle aspecten betreft die nuttig zijn voor de taakvervulling.
De ambtenaar houdt zich permanent op de hoogte van de ontwikkeling van de technieken, regelingen en onderzoekingen in de materies waarmee hij beroepshalve belast is.
De ambtenaar neemt op actieve wijze deel aan de kennisdeling binnen de openbare dienst. § 9. De ambtenaar heeft recht op opleiding die nuttig is voor zijn functioneren in de organisatie. De overheid voorziet in die opleiding en waarborgt tevens de toegang tot de voortgezette opleiding onder meer met het oog op de uitbouw van de beroepsloopbaan.
Periodes van afwezigheid gerechtvaardigd door deelname aan verplichte opleidingsactiviteiten worden in ieder opzicht gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit. § 10. Elke ambtenaar heeft het recht zijn persoonlijk dossier te raadplegen. ».
Art. 3.In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden het tweede en derde lid vervangen door volgende leden : « Zij bepaalt, op voorstel van de directieraad, onder de betrekkingen van eerste attaché van rang A 2 het aantal expertbetrekkingen van hoog niveau.
Voor de toepassing van dit artikel dient te worden verstaan onder expertbetrekking van hoog niveau, een betrekking waarbij de klemtoon wordt gelegd op de uitgebreide gespecialiseerde kennis betreffende de behandelde aangelegenheden, die worden vereist voor de uitoefening van de betrekking. ».
Art. 4.In artikel 19, eerste lid, 2° en tweede lid, van het zelfde besluit wordt het woord A3 vervangen door de woorden « A2 ten minste ».
Art. 5.Hoofdstuk I van Titel III van Boek I van hetzelfde besluit, bestaand uit artikel 25 tot 30, gewijzigd door het besluit van 25 april 2006 (zesde wijziging), wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk I. De werving Afdeling 1. Toekenningswijzen van de betrekkingen, de
wervingsvoorwaarden en de wervingsgraden.
Art. 25.Een vacante betrekking wordt toegewezen aan een kandidaat van de interne mobiliteit, een laureaat van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau of een laureaat van een vergelijkend wervingsexamen De geslaagde van een vergelijkend overgangsexamen naar een hoger niveau heeft voorrang ten opzichte van een kandidaat voor de interne mobiliteit.
Art. 25bis.§ 1. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet aan de volgende voorwaarden voldoet : 1° de voor de te verlenen betrekking bepaalde toelaatbaarheidsvereisten vervullen;2° slagen voor het voorgeschreven vergelijkend wervingsexamen;3° met goed gevolg de stage volbrengen;4° bewijzen dat hij de eventuele vereiste medische geschiktheid voor het uit te oefenen ambt bezit. § 2. Niemand kan tot ambtenaar worden benoemd indien hij niet voldoet aan de hiernavolgende algemene toelaatbaarheidsvereisten : 1° Belg zijn wanneer de uit te oefenen functies verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en ten doel hebben de algemene belangen van de Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest te behartigen;2° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;4° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met het niveau van de te verlenen graad, volgens de bij dit besluit gevoegde tabel.Hiervan kan, voorafgaand aan het vergelijkend wervingsexamen, door de minister, na advies van de afgevaardigde bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid (afgekort tot « SELOR »), bij gemotiveerde beslissing worden afgeweken in geval van schaarste op de arbeidsmarkt.
Art. 26.Vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd voor de graden van rang A1, B1, C1, D1 en E1.
Worden beschouwd als wervingsgraden : in niveau A, rang A1 : attaché ingenieur in niveau B, rang B1 : assistent in niveau C, rang C1 : adjunct in niveau D, rang D1 : klerk in niveau E, rang E1 : beambte. Afdeling 2. Organisatie van de wervingsexamens en samenstelling van de
examenjury's
Art. 27.(6) De vergelijkende wervingsexamens worden georganiseerd door SELOR. De afgevaardigde bestuurder kan echter onder zijn toezicht de organisatie van deze wervingsexamens geheel of gedeeltelijk opdragen aan het ministerie, met instemming van de minister. De minister maakt de organisatie van de vergelijkende wervingsexamens bekend ten minste door een bericht in het Belgisch Staatsblad.
Art. 27bis § 1. Wervingsexamenjury's worden samengesteld voor elk vergelijkend wervingsexamen.
De jury's bestaan uit de voorzitter, die de afgevaardigde bestuurder is, of zijn vertegenwoordiger, en ten minste twee assessoren of hun plaatsvervangers. De voorzitter en de assessoren of hun plaatsvervangers zijn stemgerechtigd. De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.
De minister in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, wijst de juryleden aan onder : 1° de statutaire personeelsleden, titularis van een betrekking van een niveau dat minstens gelijk is aan het niveau van de te begeven betrekking, die een anciënniteit hebben van minstens 3 jaar;2° leden van het onderwijzend personeel die ten minste het niveau hebben van de te begeven betrekking;zij moeten behoren of hebben behoord tot onderwijsinstellingen van de Staat of een Gemeenschap of tot door hen gesubsidieerde of erkende onderwijsinstellingen; 3° personen die, wegens hun bevoegdheid of hun specialisatie, bijzonder geschikt zijn. Een vergoeding kan worden toegekend aan de leden van de jury bedoeld in 2° en 3° van het derde lid van deze paragraaf. De minister bepaalt het bedrag van deze vergoeding. § 2. De afgevaardigden van de representatieve vakbondsorganisaties mogen de zittingen bijwonen.. Zij mogen geen contact hebben met de kandidaten. Zij worden minstens acht dagen vóór de datum van elk gedeelte opgeroepen.
Zij mogen de zitting pas verlaten na het verstrijken van de tijd vermeld in de uitnodiging of met de instemming van de voorzitter. Zij mogen niet aanwezig zijn tijdens de deliberatie. § 3. De afgevaardigde bestuurder van SELOR organiseert het verloop van de proeven in overeenstemming met de minister of zijn afgevaardigde.
Art. 27ter.Bij het organiseren van een vergelijkend wervingsexamen stelt de minister of zijn afgevaardigde de datum vast waarop de kandidaten moeten voldoen aan de vereisten inzake diploma's of studiegetuigschriften en in voorkomend geval, aan de vereiste inzake minimumleeftijd of aan de bijzondere vereisten inzake beroepsbekwaamheid.
Het bericht vermeldt ten minste de uiterste datum van de kandidaatstelling en of er eventueel een reserve van de geslaagden wordt aangelegd. In voorkomend geval wordt de duur en de omvang ervan meegedeeld.
De kandidaten beschikken over ten minste veertien dagen om zich kandidaat te stellen.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn afgevaardigde legt de datum en de plaats van het examen vast, stelt de lijst van de kandidaten vast en roept ze minstens acht dagen vóór de datum van elk selectiegedeelte op. Deze termijn begint vanaf de verzendingsdatum van de oproep. De kandidaten die afwezig zijn, worden uitgesloten.
Zodra de afgevaardigde bestuurder van SELOR, tijdens een vergelijkend wervingsexamen, vaststelt dat een kandidaat niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan een van de algemene of bijzondere toelaatbaarheidsvereisten vereist voor de functie waarnaar de betrokkene mededingt, sluit hij deze van het vergelijkend wervingsexamen uit en brengt hem hiervan op de hoogte. Afdeling 3. Vorming van de reserves van de geslaagden
Art. 28.De minister bepaalt voor elk wervingsexamen of er al dan niet een reserve van geslaagden, algemene reserve genaamd, wordt aangelegd.
Zo de minister beslist om bijkomende proeven te organiseren, zoals bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit, beslist hij of er al dan niet een of meerdere reserves van de geslaagden, bijzondere reserves genaamd, moeten worden aangelegd.
De reserve heeft een geldigheidsduur van twee jaar. De minister kan na raadpleging van de afgevaardigde bestuurder van SELOR een andere duur bepalen. Hij licht de kandidaten ter zake in.
De minister kan ook de duur van een bestaande reserve met telkens een jaar verlengen indien de behoeften van de diensten dit rechtvaardigen.
Hij licht de laureaten ter zake in.
Voorafgaand aan de vorming van een wervingsreserve, kan de minister het aantal toelaatbare geslaagden in deze reserve bepalen. Afdeling 4. Functiebeschrijving, programma van het wervingsexamen en
andere eventuele wervingsvoorwaarden.
Art. 29.Na overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, bepaalt de minister : 1° de functiebeschrijving van de betrekking(en) overeenstemmend met de wervingsgraad en de vereiste kwalificatie van de te werven ambtenaren;2° het programma van het vergelijkend wervingsexamen. Eveneens na overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, kan de minister : 1° bijzondere wervingsvoorwaarden opleggen wanneer de aard van het ambt het vereist;2° nader bepalen welke diploma's in het bijzonder toegang verlenen tot het ambt waarvoor een vergelijkend wervingsexamen wordt uitgeschreven;3° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen een minimumleeftijd voorschrijven;4° voor een bepaald vergelijkend wervingsexamen bijzondere eisen stellen inzake beroepsbekwaamheid verworven door het bezit van praktische kennis of de uitoefening van een vorige werkzaamheid, wanneer de aard van de te verlenen betrekkingen zodanige eisen wettigt;5° tot een bepaald examen de studenten toelaten die in het laatste jaar zitten van de studies voor het behalen van het vereiste diploma of getuigschrift.wanneer de minister in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR vermoedt dat het aantal deelnemers niet groot genoeg zal zijn om voldoende kandidaten of geslaagden op te leveren; in dat geval worden zij die geslaagd zijn voor het examen van het voorlaatste jaar en verklaren dat zij het examen van het laatste jaar voor de examencommissie van hun Gemeenschap zullen afleggen ook tot dat wervingsexamen toegelaten. Voor hun benoeming kunnen de geslaagden van deze wervingsexamens zich slechts vanaf de dag waarop zij aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR het vereiste diploma of studiegetuigschrift hebben voorgelegd, op hun rangschikking beroepen; 6° behalve de in artikel 25bis, § 2, 4°, vermelde diploma's en getuigschriften de volgende, door hem aan te wijzen diploma's en getuigschriften aanvaarden voor het wervingsexamen in een bepaalde graad en wanneer de vereisten van het uit te oefenen ambt dit toelaten : a) diploma's en getuigschriften van het onderwijs voor sociale promotie en van het kunstonderwijs voor socioculturele promotie;b) diploma's en getuigschriften van het technisch, kunst of beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan;7° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde functies van niveaus D en E het bezit van door hem aan te wijzen studie of opleidingsdiploma's eisen als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van de uit te oefenen ambten;8° voor het vergelijkend wervingsexamen in bepaalde graden van de niveaus A, B en C de houders van door hem aan te wijzen vormingsdiploma's en vormingsgetuigschriften aanvaarden als dit verantwoord is vanwege de technische of de gespecialiseerde aard van het uit te oefenen ambt en voor zover de houders van die diploma's en getuigschriften eveneens houder zijn van één van de studiebewijzen vermeld in artikel 25bis, § 2, 4. Afdeling 5. Bepaling van de punten
Art. 29bis.In overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, bepaalt de minister met name : 1° het aantal punten dat aan het volledig examen, aan iedere proef en desgevallend aan de onderverdelingen ervan wordt toegekend.2° het minimum aantal punten dat voor het volledig examen, voor iedere proef of voor elk vak afzonderlijk of voor iedere vakkengroep wordt vereist. Afdeling 6. Voorexamen
Art. 29ter.Na het afsluiten van de inschrijvingen, kan de minister, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, wanneer hij oordeelt dat het aantal ingeschreven kandidaten het rechtvaardigt, aan het programma van het vergelijkend examen een voorexamen toevoegen.
Hij bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard van het voorexamen en in voorkomend geval de examenstof waarop het betrekking heeft.
Op basis van de uitslagen van het voorexamen stelt de commissie het aantal tot het vergelijkend examen toe te laten kandidaten vast en maakt er vervolgens de lijst van op.
Voor de rangschikking van de geslaagden voor het vergelijkend examen wordt geen rekening gehouden met de uitslag die zij op het voorexamen hebben behaald. Afdeling 7. Organisatie van het wervingsexamen buiten de aanvullende
proef en algemene rangschikking van de geslaagden
Art. 29quater.§ 1. Indien voor een zelfde vergelijkend examen, meerdere proeven worden georganiseerd buiten de aanvullende proef, bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit, bepaalt de minister voor deze proeven, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR : 1° het maximum aantal kandidaten bepalen dat, onder voorbehoud van het behalen van het vastgestelde minimumaantal punten, tot een volgende proef wordt toegelaten;2° de regels volgens de welke de kandidaten worden toegelaten tot de volgende proef. § 2. Een rangschikking van de geslaagden, algemene rangschikking genaamd, wordt opgemaakt op basis van de door de geslaagden behaalde resultaten voor de proeven georganiseerd buiten de aanvullende proef bedoeld in artikel 29quinquies van dit besluit.
De minister bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, voorafgaandelijk aan het vergelijkende examen, de proef of proeven die in aanmerking komen voor het opmaken van de algemene rangschikking. Afdeling 8. Aanvullende proef en bijzondere rangschikking van de
geslaagden
Art. 29quinquies.§ 1. De minister kan, in overeenstemming met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren op basis van een bepaalde functiebeschrijving of typefuncties.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 29quater, het aantal geslaagden dat moet worden ingelicht over de betrekking waarvoor een aanvullende proef wordt georganiseerd.
De geslaagden die werden ingelicht in overeenstemming met het voorgaande lid, betekenen hun belangstelling voor de betrekking met een aangetekende brief.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, rekening houdend met de volgorde van de algemene rangschikking bedoeld in artikel 29quater, het aantal geslaagden bedoeld in het voorgaande lid, dat mag deelnemen aan de aanvullende proef.
Indien, na afloop van de aanvullende proef, die werd georganiseerd voor de in het vorige lid bedoelde geslaagden, geen enkele van deze laatsten geschikt wordt geacht voor de functie, bepaalt de minister of zijn afgevaardigde opnieuw het aantal geslaagden, volgend in de algemene rangschikking, die mogen deelnemen aan de genoemde proef. Hij herhaalt deze handeling, zoveel als nodig is, telkens met inachtneming van de volgorde van de rangschikking.
De deelname aan de aanvullende proef is niet verplicht.
De kandidaten voor de aanvullende proef worden door de minister of zijn afgevaardigde opgeroepen in de volgorde van de algemene rangschikking, bedoeld in artikel 29quater. Zij worden opgeroepen per brief minstens tien dagen voor de datum van de proef. Deze termijn begint vanaf de verzendingdatum van de oproep. De afwezige kandidaten worden uitgesloten. § 2. De geslaagden voor de aanvullende proef die door de commissie worden geschikt bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, apart van de algemene rangschikking.
De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn vertegenwoordiger stelt het proces-verbaal met de bijzondere rangschikking van de kandidaten op.
De algemene rangschikking wordt gehandhaafd naast de op basis van de aanvullende proef opgestelde bijzondere rangschikking. § 3. Onverminderd de toepassing van artikel 28, vijfde lid, van dit besluit, indien de minister beslist om een bijzondere reserve te vormen voor een aanvullende proef, worden de niet batig gerangschikte geslaagden van deze aanvullende proef daarin opgenomen. Zij behouden tegelijkertijd hun algemene rangschikking in de algemene reserve.
De geslaagden voor een of meerdere aanvullende proeven kunnen deel uitmaken van een of meerdere bijzondere reserves en, tegelijkertijd, van de algemene reserve.
De geslaagden voor een aanvullende proef, die niet geslaagd zijn voor deze proef of er niet aan deelgenomen hebben, behouden hun algemene rangschikking evenals hun bijzondere rangschikking vastgesteld op basis van andere aanvullende proeven waarvoor zij wel slaagden. Afdeling 9. Regels voor de toelating van de geslaagden
Art. 29sexies.§ 1er. De afgevaardigde bestuurder van SELOR of zijn vertegenwoordiger stelt het proces-verbaal met de rangschikking van de kandidaten vast. Hij maakt ze bekend in het Belgisch Staatsblad, tenzij de lijst aan alle deelnemers aan het vergelijkend examen wordt medegedeeld.
Elke geslaagde krijgt kennisgeving van zijn resultaat. Dit wordt in het individueel dossier opgenomen zodra hij tot ambtenaar wordt benoemd. § 2. Na het afsluiten van het proces-verbaal van het vergelijkend wervingsexamen vergewist de afgevaardigde bestuurder van SELOR zich ervan dat de geslaagden aan de gestelde eisen voldoen. Zij die voldoen worden door hem toegelaten verklaard.
Wanneer de afgevaardigde bestuurder van SELOR vaststelt dat een nader onderzoek geboden is om uit te maken of een geslaagde er een gedrag op na houdt dat beantwoordt aan het toe te kennen functie, wordt deze voorlopig geweerd zolang dat onderzoek loopt. De kandidaat wordt daarover ingelicht.
De geslaagden die het vereiste diploma of studiegetuigschrift nog niet bezitten of deze documenten niet kunnen voorleggen, kunnen zich, met het oog op een benoeming, pas beroepen op hun rangschikking onder de geslaagden vanaf de dag waarop zij dat diploma of studiegetuigschrift aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR hebben voorgelegd. De geslaagden moeten er het bewijs van leveren. § 3. De geslaagden kunnen vragen om tijdelijk niet meer geraadpleegd te worden. Op hun schriftelijk verzoek wordt met hun kandidatuur opnieuw rekening gehouden bij de eerstvolgende raadpleging. § 4. De geslaagden die een oproep om een betrekking te bekleden niet beantwoorden, worden van ambtswege geschorst en worden niet meer opgeroepen zolang zij het niet per aangetekend schrijven aanvragen. § 5. De geslaagden van de aanvullende proef kunnen een voorgestelde betrekking weigeren. Na de derde weigering worden ze niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt.
Na vijf maal niet geslaagd te zijn voor aanvullende proeven voor eenzelfde vergelijkend examen wordt de geslaagde eveneens niet meer opgeroepen en van ambtswege uit de algemene reserve en de bijzondere reserves geschrapt De geslaagden die een betrekking aanvaarden, verbinden er zich toe in dienst te treden. Zij die, na deze aanvaarding, weigeren in dienst te treden, worden niet meer opgeroepen en uit de genoemde reserves geschrapt. § 6. Onder geslaagden van twee of meer vergelijkende wervingsexamens, wordt voorrang verleend aan de geslaagden van het vergelijkend examen waarvan het proces-verbaal op de minst recente datum werd afgesloten. § 7. Na het afsluiten van het proces-verbaal van de aanvullende proef, worden de batig gerangschikte geslaagden die aan de gestelde eisen voldoen, in de orde van hun specifieke rangschikking, tot de stage toegelaten in de functie waarvoor zij hebben medegedongen.
Zij worden voor een vacante vaste betrekking van die graad aangewezen.
De geslaagden die voorlopig werden geweerd doch naderhand aan de gestelde eisen voldoen, worden tot de stage toegelaten in de graad waarvoor zij hebben medegedongen. Zij, die aan deze eisen niet voldoen, worden uitgesloten. Afdeling 10. Oproep tot de reserves behorende tot andere overheden
Art. 29septies.Middels het akkoord van de federale of de andere gefedereerde overheden, kan de minister, voor een werving in een betrekking van het ministerie, beroep doen op de reserves van de geslaagden die behoren tot deze overheden.
De minister kan, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, beslissen om een of meerdere aanvullende proeven te organiseren volgens de regels die in artikel 29quinquies van dit besluit voorzien zijn. Afdeling 11. Oproep tot indiensttreding van de geslaagden
Art. 30.Wanneer een vacante betrekking moet worden ingevuld door een geslaagde van een vergelijkend wervingsexamen en indien geen enkel aanvullende proef voor de uit te oefenen functie werd georganiseerd, is de minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, gebonden door de algemene rangschikking van de geslaagden; hij houdt rekening met de volgorde van deze rangschikking en richt hij een verzoek in deze zin aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR. (6) Voor een werving, uitgevoerd na een aanvullende proef, is de minister of zijn afgevaardigde, gebonden door de bijzondere rangschikking opgesteld op basis van de aanvullende proef; hij houdt rekening met de volgorde van deze rangschikking en richt hij een verzoek in deze zin aan de afgevaardigde bestuurder van SELOR. De minister of de ambtenaar die hij daartoe aanwijst, roept de geselecteerde kandidaat in dienst. De minister of zijn afgevaardigde stelt een maximumtermijn vast voor de indiensttreding van de geselecteerde kandidaat.
Indien meerdere betrekkingen gelijktijdig worden aangeboden aan de geslaagden van een wervingsreserve, kan het ministerie of zijn afgevaardigde beroep doen op de geselecteerde kandidaat hetzij na afsluiting van elke bijkomende proef, hetzij van meerdere proeven.
Indien de oproep plaats heeft na de afsluiting van meerdere bijkomende proeven, kan de geselecteerde kandidaat kiezen uit de betrekkingen waarvoor hij werd geselecteerd.
Wanneer evenwel de geslaagde die werd aangeworven bij arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur bij zijn werkgever een opzeggingstermijn moet eerbiedigen, wordt hij in dienst geroepen de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van deze termijn.
De geslaagden die de functie niet binnen de gestelde termijnen vervullen, kunnen niet meer worden opgeroepen en worden van ambtswege geschrapt uit de algemene reserve en de bijzondere reserves, die in voorkomend geval werden gevormd voor het betrokken vergelijkend examen.
Art. 6.Een opschrift, luidend als volgt, wordt ingevoegd in Titel III van Boek I van hetzelfde besluit tussen artikel 30 en 30bis : « Hoofdstuk Ibis. Toekenning van de mandaatbetrekkingen via een open procedure ».
Art. 7.In artikel 34, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) worden de woorden « , 10 werkdagen » vervangen door de woorden « en 8°, vijftien dagen ».
Art. 8.Artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) wordt aangevuld met het volgende lid : « De secretaris-generaal of de adjunct secretaris-generaal kan de stagiair toestaan zijn stage te vervullen in een ministerieel kabinet van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering. De stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet is onderworpen aan de regels van dit besluit inzake stage. Het verlof van de stagiair voor detachering in een ministerieel kabinet is gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ».
Art. 9.Artikel 36 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging) wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van de voorgaande leden, wijst de minister die de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, onder zijn gezag heeft, het personeelslid van zijn kabinet aan, dat belast wordt met de stageleiding, overeenkomstig de taalrol van de stagiair.
Dit personeelslid heeft dezelfde prerogatieven als die uitgeoefend door de ambtenaar belast met de stageleiding krachtens dit besluit. ».
Art. 10.Artikel 37 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van de voorgaande leden, is het personeelslid belast met de stageleiding, verantwoordelijk voor de vorming van de stagiair, die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet. Hij zorgt voor de vorming betreffende de in het kabinet behandelde materies en werkt samen met de vormingsdienst van het ministerie. Deze laatste licht de stagiair in over de dienstactiviteiten van het ministerie en bepaalt de vormingsactiviteiten waaraan de stagiair moet deelnemen. Het ministerie zorgt enkel voor de vormingen in verband met het onthaal van de stagiair. ».
Art. 11.Artikel 40 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 24 maart 2005 wordt aangevuld met het volgende lid : « In afwijking van de voorgaande leden, stelt de stagiair die zijn stage vervult in een ministerieel kabinet, een eindverhandeling op, waarvan het onderwerp wordt bepaald in overleg met het personeelslid van het ministerieel kabinet belast met de stageleiding en de vormingsdienst van het ministerie. ».
Art. 12.In artikel 41 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° Het eerste lid wordt vervangen als volgt : « Na de 1ste, 3de, 6de, 8ste, 10de en 12de maand van de stage, organiseert de ambtenaar belast met de leiding van de stage een evaluatiegesprek over het verloop van de stage.Wanneer hij het nodig acht, kan hij besluiten tot bijkomende gesprekken. Het onderhoud verloopt met name over : » 2° Tussen het tweede en het derde lid wordt volgend lid ingevoegd : « Het beoogt eveneens de beoordeling mogelijk te maken van zowel de gunstige als de ongunstige feiten.Ingeval ongunstige feiten worden vastgesteld, geeft de ambtenaar belast met de leiding van de stage de stagiair een verwittiging. Bij een tweede verwittiging, licht hij de gemachtigde hiërarchische meerdere, evenals het HRM, hierover in. De tweede verwittiging mag alleen worden uitgesproken na een termijn van één maand die direct volgt op de eerste verwittiging ».
Art. 13.In artikel 44, tweede lid van hetzelfde besluit worden de woorden « tien werkdagen » vervangen door de woorden « vijftien dagen ».
Art. 14.Er wordt een artikel 47bis ingevoegd in de afdeling 4 van Hoofdstuk II van Titel III van Boek I : «
Art. 47bis.Indien, in de loop van de stage, de stagiair twee verwittigingen heeft gekregen van de ambtenaar belast met de leiding van de stage, legt deze laatste onmiddellijk een ongunstig verslag voor aan de ambtenaren bedoeld in artikel 46 van dit besluit. Zij stellen het ontslag van de stagiair voor, wegens ongeschiktheid voor de uitoefening van de functie. ».
Art. 15.In artikel 48, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) : - worden de woorden « en 47bis » ingevoegd tussen de woorden « 47 » en « , legt de secretaris-generaal ». - wordt het woord « en » voor het getal 47 geschrapt.
Art. 16.In artikel 59, § 2, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « vijftien werkdagen » vervangen door de woorden « twintig dagen ».
Art. 17.In artikel 61, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « kaderbetrekkingen en de expertbetrekkingen » vervangen door de woorden « betrekkingen van eerste attaché ».
Art. 18.In artikel 62 van hetzelfde besluit worden de woorden « ambtenaren met de graad van eerste attaché van rang A2, die titularis zijn van een kader- of expertbetrekking » vervangen door de woorden « andere titularissen van met de graad van eerste attaché van rang A2 ».
Art. 19.In artikel 65, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « een kaderbetrekking van rang A2 of voor » geschrapt.
Art. 20.In artikel 66 van hetzelfde besluit wordt het woord « voldoende » vervangen door het woord « gunstig ».
Art. 21.In artikel 69 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) wordt het derde lid vervangen als volgt : « De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens dezelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. ».
Art. 22.In artikel 75 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) wordt het derde lid vervangen als volgt : « De ambtenaar die zich benadeeld acht, kan binnen vijftien dagen bezwaar indienen bij de voorzitter van de directieraad.
De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. ».
Art. 23.In artikel 79, vierde lid, 2° van hetzelfde besluit wordt het woord « voldoende » vervangen door het woord « gunstig ».
Art. 24.In artikel 80, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 24 maart 2005 worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « voldoende » wordt vervangen door het woord « gunstig ».2° het woord « succesvol » wordt ingevoegd tussen de woorden « door het » en de woorden « afwerken van een programma ».
Art. 25.In artikel 88bis, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) worden de woorden « twintig werkdagen » vervangen door de woorden « dertig dagen ».
Art. 26.Hoofdstuk IV van Titel IV van Boek I van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) en het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging) wordt vervangen als volgt : « Hoofdstuk IV. De bevordering door overgang naar een hoger niveau Afdeling 1. Algemene bepalingen
Art. 94.De overgang naar een hoger niveau wordt verleend bij wijze van een vergelijkend examen georganiseerd door SELOR. De afgevaardigde bestuurder van SELOR kan, onder zijn toezicht, de organisatie van de vergelijkende examens geheel of gedeeltelijk toevertrouwen aan het ministerie, met akkoord van de minister of zijn afgevaardigde.
Art. 95.De bevordering door overgang naar een hoger niveau is alleen mogelijk als er een betrekking in de wervingsgraad van dat niveau vacant is.
Art. 95bis.§ 1. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau dient een ambtenaar zich in een administratieve stand te bevinden waarbij hij op de bevordering aanspraak kan maken en de evaluatievermelding « gunstig » te hebben gekregen. § 2. Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau A dient een ambtenaar van niveau B of C bovendien in een van beide of in beide niveaus een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben.
Om deel te nemen aan een vergelijkend examen voor overgang naar niveau B, C en D dient een ambtenaar in het niveau dat voorafgaat aan datgene waartoe de te verlenen graad behoort bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 3 jaar te hebben. § 3. De gestelde deelnemingsvoorwaarden bedoeld in §§ 1 en 2 van dit artikel dienen vervuld te zijn op de datum waarop de inschrijvingen voor de eerste proef worden afgesloten. § 4. De inschrijvingen voor de eerste proef zijn onbeperkt.
Art. 96.De vergelijkende examens worden georganiseerd voor zover er voldoende vacante betrekkingen in de personeelsformatie zijn.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de samenstelling van de examencommissies en wijst de voorzitter aan evenals de assessoren en hun plaatsvervangers.
De regels betreffende de examencommissies, bedoeld in artikel 27bis §§ 2 tot 3 van dit besluit, zijn van toepassing op dit hoofdstuk. Afdeling 2. Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A.
Art. 97.De overgang naar niveau A staat open voor ambtenaren van de niveaus B en C.
Art. 98.Het vergelijkende examen voor overgang naar niveau A bestaat uit twee eerste schiftingsproeven gevolgd door drie brevetten en een mondelinge proef.
Enkel de geslaagden voor de eerste proef kunnen deelnemen aan de tweede proef en de geslaagden voor de tweede proef kunnen de drie brevetten en de mondelinge proef afleggen.
Om de mondelinge proef af te leggen, moeten de kandidaten bovendien slagen voor elk brevet.
Om te slagen moeten de kandidaten ten minste 60 % der punten behalen voor het geheel van de proeven en brevetten en ten minste 50 % voor elke proef en elk brevet.
De eerste twee schiftingsproeven, waarvoor de kandidaat ten minste 60 % van de punten heeft behaald zijn definitief verworven.
Elk brevet waarvoor de kandidaat 50 % van de punten heeft behaald is definitief verworven.
Art. 99.De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven en de brevetten, bedoeld in artikel 98.
Art. 100.De geslaagden voor het vergelijkend examen worden gerangschikt volgens de punten behaald voor het geheel van de proeven, bedoeld in artikel 98. Afdeling 3. De vergelijkende examens voor overgang naar niveau B, C en
D
Art. 101.De overgang naar niveaus B, C en D staat open voor de ambtenaren van respectievelijk niveaus C, D en E.
Art. 102.Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau B of C omvat een algemeen gedeelte en een bijzonder gedeelte.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proeven, bedoeld in het eerste lid.
Art. 103.Alleen wie slaagt voor het algemene examengedeelte kan deelnemen aan het specifieke examengedeelte.
Om te slagen moeten de kandidaten minstens 50 % van de punten voor elk gedeelte behalen en 60 % van de punten voor het geheel van het examen.
Een kandidaat die 60 % behaalde voor het eerste gedeelte maar niet voor het tweede, wordt vrijgesteld van het eerste gedeelte als hij nogmaals aan een vergelijkend examen voor overgang naar hetzelfde niveau deelneemt.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de in beide examengedeelten behaalde punten.
Art. 104.Het vergelijkend examen voor overgang naar niveau D bestaat uit een eenmalige proef gebaseerd op de voor het hogere niveau vereiste kwalificaties en geschiktheden.
De minister of zijn afgevaardigde bepaalt, in overleg met de afgevaardigde bestuurder van SELOR, de aard en de materies van de proef, bedoeld in het eerste lid.
Om te slagen moeten de kandidaten 60 % van de punten behalen.
De geslaagden worden gerangschikt volgens de behaalde punten. Afdeling 4. Aanvullende mondelinge proef.
Art. 104bis.§ 1. Aan het einde van het vergelijkend examen, wordt een aanvullende mondelinge proef georganiseerd op basis van een beschrijving van bepaalde functies of typefuncties.
De kandidaten voor een aanvullende proef worden opgeroepen in de volgorde van hun eerste rangschikking.
De geslaagden die geschikt worden bevonden voor de uit te oefenen functie worden opgenomen in een bijzondere rangschikking, verschillend van de eerste rangschikking.
Zij die niet geschikt werden bevonden voor de uit te oefenen functie behouden hun eerste rangschikking en kunnen deelnemen aan andere aanvullende proeven.
De geslaagden worden in functie geroepen in de volgorde van hun bijzondere rangschikking Afdeling 5. Proefperiode
Art. 104ter.In geval van selectie van een geslaagde, wordt laatstgenoemde toegelaten tot een proefperiode van zes maanden vanaf zijn infunctietreding.
De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal wijst in hun diensten de ambtenaren een hogere graad aan die de supervisie van de proefperiode waarnemen.
Na de 1ste en 6de maand organiseren ze een evaluatiegesprek over het verloop van de proefperiode. Ze kunnen besluiten tot bijkomende gesprekken. Ze stellen de verslagen van deze gesprekken op en overhandigen ze aan de dienst HRM. Tijdens de proefperiode zijn de geslaagden van een overgangsexamen naar niveau A of B gehouden een activiteitenverslag op te stellen.
Bij het verstrijken van de proefperiode wordt de kandidatuur van de ambtenaar definitief aanvaard of verworpen door de door de secretaris-generaal gemachtigde ambtenaar. Hij betekent zijn beslissing aan de ambtenaar en motiveert zijn beslissing.
Zowel de ambtenaar als de gemachtigde ambtenaar kunnen de proefperiode voortijdig beëindigen. Laatstgenoemde kan dat enkel indien op grond van een gemotiveerd verslag is aangetoond dat de kandidaat niet voldoet aan de vereisten van het ambt, alsook bij tuchtstraffen.
Tijdens de proefperiode, wordt de evaluatie van de ambtenaar opgeschort. Er kan geen melding worden gemaakt van de motivering die een einde maakt aan de proefperiode in het evaluatiedossier van de ambtenaar.
De ambtenaren die niet slaagden voor hun proefperiode of die de betrekking opgeven, hernemen hun oorspronkelijke graad en behouden hun eerste rangschikking, evenals hun eventuele rangschikking op basis van een andere functiebeschrijving. Zij hernemen hun voormalige betrekking of een gelijkgestelde betrekking Afdeling 6. De procedure inzake beroep tegen de beslissing van de
gemachtigde ambtenaar
Art. 104quater.De ambtenaar kan beroep indienen bij de commissie van beroep binnen acht dagen na de betekening van de beslissing van de gemachtigde ambtenaar. Het beroep is opschortend.
De voorzitter van de commissie roept de ambtenaar op binnen vijftien dagen na de indiening van het beroep. Deze laatste kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
De gemachtigde ambtenaar brengt verslag uit bij de commissie van beroep betreffende het verloop van de proefperiode en wordt gehoord door de commissie.
De commissie beslist om de beslissing van de gemachtigde ambtenaar te bevestigen of te vernietigen. Deze beslissing wordt genomen binnen een termijn van een maand na de indiening van het beroep en wordt betekend aan de ambtenaar, de gemachtigde ambtenaar en de verantwoordelijke van de HRM. De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit hoofdstuk worden geregeld volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. ».
Art. 27.In artikel 115 van hetzelfde besluit worden de woorden « 7, 11 en 12 » vervangen door de woorden « 7, 12 of 11 en 9, § 1 ».
Art. 28.In artikel 119 van hetzelfde besluit worden de woorden « Als de ambtenaar het verslag van het functiegesprek niet tekent voor ontvangst, wordt het verslag hem aangetekend opgestuurd. » ingevoegd tussen de woorden « Dit verslag wordt geviseerd door de ambtenaar. » en « De gemachtigde hiërarchische meerdere ».
Art. 29.Artikel 122 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 122.Dit evaluatie gesprek heeft plaats om de twee jaar tussen 15 januari en 15 maart voor de ambtenaren van niveau A en B, het jaar daarop voor de ambtenaren van de andere niveaus.
Als het evaluatiegesprek niet kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart, kan het plaatshebben op een andere datum, voor zover de periode van effectieve prestaties van de geëvalueerde ambtenaar sinds het functiegesprek minstens zes maanden bedraagt.
Dit evaluatiegesprek handelt over de verwezenlijking van de doelstellingen en de elementen bedoeld in artikel 118 opgesteld tijdens het functiegesprek.
Bij toekenning van een vermelding « met voorbehoud » of « onvoldoende » moet een nieuwe evaluatie plaatshebben na een termijn van een jaar.
Deze termijn kan op vraag van de ambtenaar tot zes maanden worden teruggebracht. » Deze laatste evaluatie moet worden gevolgd door een nieuw functiegesprek; het nieuwe functiegesprek kan plaatshebben tussen 15 januari en 15 maart aan het einde van de lopende evaluatieperiode voor zover de effectieve prestaties een periode van minstens zes maanden bestrijken. ».
Art. 30.In artikel 123 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging) worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het woord « voldoende » wordt vervangen door het woord « gunstig »;2° artikel 123 wordt aangevuld als volgt : « Indien de ambtenaar het evaluatieverslag niet tekent voor gezien, wordt het hem aangetekend opgestuurd.»
Art. 31.Artikel 124, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging) wordt aangevuld als volgt : « Hij stuurt hem een afschrift van het verslag van het functiegesprek en het evaluatieverslag.
Art. 32.In artikel 125, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging) worden de woorden « tussen 15 oktober en 15 december » vervangen door de woorden « tussen 15 januari en 15 maart »
Art. 33.Artikel 126, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging) wordt aangevuld als volgt : « Buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, krijgt de ambtenaar die om welke reden dan ook niet werd geëvalueerd, een gunstige evaluatie, ongeacht de periode tijdens dewelke hij effectief zijn prestaties leverde, behalve als hij bewust weigerde geëvalueerd te worden.
Na afloop van de stage, krijgt de benoemde ambtenaar van ambtswege een gunstige evaluatie. ».
Art. 34.In artikel 130 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 april 2007, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « tien werkdagen » worden vervangen door de woorden « vijftien dagen »;2° volgend lid wordt ingevoegd tussen het eerste en het tweede lid : « De betekeningen en de termijnen bedoeld in dit artikel worden geregeld volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.».
Art. 35.In artikel 132 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden de woorden « tien werkdagen » vervangen door de woorden « vijftien dagen ».
Art. 36.Artikel 133, eerste lid van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), wordt vervangen door volgende bepaling : «
Art. 133.Deze termijn is berekend volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit. ».
Art. 37.De Nederlandse versie van artikel 134, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende versie : «
Art. 134.Elk beroep dient te worden ingeschreven binnen een maand na de plaatsing op de agenda van de commissie van beroep. ».
Art. 38.In artikel 137, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « tien werkdagen » vervangen door de woorden « vijftien dagen »;2° het tweede lid wordt vervangen door volgende bepaling : « Deze termijn is berekend volgens de zelfde bepalingen als die bedoeld in artikel 274ter van dit besluit.».
Art. 39.Artikel 137, § 3, tweede lid, van hetzelfde besluit,, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), wordt vervangen door de volgende leden : « Aan de wegens beroepsongeschiktheid ontslagen ambtenaar wordt een vergoeding wegens ontslag toegekend.
Deze vergoeding is gelijk aan twaalf maal de laatste maandbezoldiging van de ambtenaar indien hij ten minste twintig jaar dienst heeft, aan acht maal of zes maal deze bezoldiging naargelang de ambtenaar tien jaar dienst of minder dan tien jaar dienst heeft.
Voor de toepassing van dit artikel moet onder « bezoldiging » worden verstaan elke wedde, elk loon of elke vergoeding geldend als wedde of loon, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen.
De in aanmerking te nemen bezoldiging is die welke verschuldigd is voor volledige prestaties, eventueel met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, rekening houdend met de verhogingen of verminderingen die te wijten zijn aan de schommelingen van de index der kleinhandelsprijzen. ».
Art. 40.In artikel 139 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Franse versie van het eerste lid, worden het woord « autre » ingevoegd tussen de woorden « agent à un » en het woord « emploi ».2° in alinea 2, worden de woorden « ,tweede en derde lid » geschrapt.
Art. 41.In artikel 143 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het zesde lid wordt aangevuld als volgt : « Deze termijn kan worden verlengd tot maximaal zes maanden op basis van het advies van de directieraad.». 2° artikel 143 wordt aangevuld met volgend lid : « De bij interne mobiliteit overgeplaatste ambtenaar is verplicht zijn nieuwe functie uit te oefenen gedurende een periode van minimaal drie jaar, behoudens afwijking vanwege de directieraad.» .
Art. 42.In artikel 146, derde lid van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), wordt het woord « zesde » vervangen door het woord « zevende ».
Art. 43.Artikel 147 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), wordt aangevuld met volgend lid : « Tot ambtshalve mutatie kan eveneens wordt beslist indien zij gerechtvaardigd is door dienstbehoeften of -noodwendigheden. » .
Art. 44.In artikel 157 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 2 wordt aangevuld met volgende leden : « Het wachtgeld wordt vastgesteld op grondslag van de laatste activiteitswedde. In geval van cumulatie van betrekkingen wordt het wachtgeld slechts toegekend op grond van het hoofdambt. ». 2° In § 3, eerste lid worden de woorden « de sociaal-medische rijksdienst » vervangen door de woorden « het Bestuur van de medische expertise van de Staat ».
Art. 45.Artikel 184, § 3 wordt aangevuld met volgend lid : « Bij definitieve ambtsneerlegging of inpensioenstelling voor de periode bedoeld in § 2, heeft de ambtenaar recht op een aantal verlofdagen gelijk aan het aantal feestdagen die samenvielen met een niet-werkdag in de periode dat hij nog wel in dienst was. Deze kunnen genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof. ».
Art. 46.In artikel 189, eerste lid worden de woorden « of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg » ingevoegd tussen de woorden « de adoptie » en de woorden « , maximum drie maanden ».
Art. 47.Het opschrift van onderafdeling 4 van afdeling 3 van Hoofdstuk IV van Titel VII van Boek I van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « of plaatsing in een onthaalgezin naar aanleiding van een rechterlijke beslissing. »
Art. 48.Artikel 191 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepalingen : «
Art. 191.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie.
Het verlof bedraagt ten hoogste 6 weken. Het verlof kan gesplitst worden in weken en dient te worden genomen uiterlijk binnen de vier maanden na de opname van het kind in het gezin van de ambtenaar. Op vraag van de ambtenaar kan ten hoogste 3 weken van dit verlof opgenomen worden vooraleer het kind effectief in het gezin opgenomen De maximumduur van het adoptieverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
De ambtenaar die het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert, de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
De ambtenaar dient de volgende documenten voor te leggen : 1° een attest, uitgereikt door de bevoegde centrale autoriteit van de Gemeenschap, waarin de toewijzing van het kind aan de ambtenaar, wordt bevestigd, om het verlof van ten hoogste 3 weken te verkrijgen vooraleer het kind opgenomen wordt in het gezin;2° een attest dat de inschrijving van het kind in het bevolkings- of vreemdelingenregister bevestigt om het resterend verlof te kunnen opnemen.».
Art. 49.Een artikel 191bis luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «
Art. 191bis.De ambtenaar kan verlof krijgen wanneer een kind beneden tien jaar in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op pleegvoogdij. Hij kan ook dit verlof krijgen wanneer hij een minderjarige opneemt in zijn gezin ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin.
De maximumduur van het verlof bedraagt vier weken indien het opgenomen kind ouder is dan drie jaar en zes weken indien het die leeftijd nog niet heeft bereikt. Het verlof vangt aan op de dag dat het kind in het gezin wordt opgenomen en kan niet gesplitst worden.
De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke en geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct. of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal overeenkomstig de regelgeving betreffende de kinderbijslag. ».
Art. 50.Artikel 192 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «
Art. 192.Het verlof voor de opvang met het oog op adoptie, pleegvoogdij en plaatsing in een onthaalgezin van een minderjarige naar aanleiding van een rechterlijke beslissing wordt bezoldigd en gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. ».
Art. 51.In artikel 193 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 30 april 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 2, eerste lid wordt het getal « zeventien » vervangen door het getal « negentien »;2° § 2 wordt aangevuld met volgende leden : « De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 193ter, mag niet meer dan één week bestrijken. De bezoldiging voor de verlenging van de postnatale rust toegestaan in toepassing van artikel 193 septies, § 5 mag niet meer dan 24 weken bestrijken. »; 3° in § 3, eerste lid wordt het cijfer « zes » vervangen door het cijfer « vijf »;4° in § 3, tweede lid wordt het cijfer « acht » vervangen door het cijfer « zeven »;
Art. 52.In artikel 193bis van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 30 april 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste en tweede lid worden § 1;2° een § 2, luidend als volgt, wordt ingevoegd in artikel 193bis : « § 2.Op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar wordt het moederschapsverlof, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat. » ; 3° artikel 193ter wordt § 3 van het artikel 193bis.
Art. 53.Een nieuw artikel 193ter, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «
Art. 193ter.Op vraag van de vrouwelijke ambtenaar wordt de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, verlengd met één week, wanneer de vrouwelijke ambtenaar afwezig is geweest wegens ziekte gedurende de ganse periode vanaf de zesde week voorafgaand aan de werkelijke datum van de bevalling, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Ingeval van geboorte van een meerling, wordt op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de periode van arbeidsonderbreking na de negende week, eventueel verlengd, verlengd met een periode van maximaal twee weken. ».
Art. 54.In artikel 193quinquies, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 30 april 2003, worden de woorden « en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector » ingevoegd tussen de woorden « van 16 maart 1971 » en de woorden « is vrijgesteld van arbeid ».
Art. 55.Artikel 193septies, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 30 april 2003, wordt aangevuld met een § 5 luidend als volgt : « § 5. Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf zijn geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar de postnatale rustperiode verlengd worden met een duur gelijk aan de periode dat haar kind na die eerste zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. Met dat doel bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waaronder zij ressorteert : 1° bij het einde van de postnatale rustperiode, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen blijft na de eerste zeven dagen vanaf zijn geboorte en met vermelding van de duur van de opname;2° in voorkomend geval een nieuw getuigschrift van de verplegingsinrichting bij het einde van de verlenging die voortvloeit uit het bepaalde in dit lid waaruit blijkt dat tijdens deze verlenging het pasgeboren kind de verplegingsinrichting nog niet heeft mogen verlaten en met vermelding van de duur van de opname.».
Art. 56.Een artikel 193octies, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : « Art. 193octies § 1. De vrouwelijke ambtenaar heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd. § 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. De vrouwelijke ambtenaar die tijdens een werkdag ten minste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één keer of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
De vrouwelijke ambtenaar dient met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden. § 3. De vrouwelijke ambtenaar die wenst de borstvoedingspauzes te genieten brengt schriftelijk twee weken op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert hiervan op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt de vrouwelijke ambtenaar aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. ».
Art. 57.Een afdeling zes met volgend opschrift wordt ingevoegd in Hoofdstuk IV van Titel VII van Boek I van hetzelfde besluit : « Afdeling 6. Uitzonderlijk verlof »
Art. 58.In sectie zes van Hoofdstuk IV van Titel VII van Boek I van hetzelfde besluit wordt een artikel 200bis ingevoegd, luidend als volgt : «
Art. 200bis.§ 1. De ambtenaar kan verlof krijgen om gevolg te geven aan een wederoproeping als reservist § 2. De ambtenaar bekomt een verlof om deel uit te maken van de jury van het Hof van Assisen en dit tijdens de duur van de zitting. § 3. Deze verloven worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. ».
Art. 59.In artikel 205, derde lid van hetzelfde besluit wordt het woord in de Franse versie « normale » geschrapt.
Art. 60.In artikel 218 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging), wordt het woord « wettelijke » geschrapt.
Art. 61.In artikel 222 van hetzelfde besluit worden de woorden « de federale Administratieve Gezondheidsdienst » vervangen door de woorden « het Bestuur van de medische expertise van de Staat ».
Art. 62.Afdeling 3 van Hoofdstuk VI van Titel VII van Boek I van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 30 april 2003, wordt vervangen door volgende afdeling : « Afdeling 3. De verminderde prestaties wegens ziekte
Art. 224bis.Met het oog op zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme, kan een ambtenaar zijn ambt met verminderde prestaties wegens ziekte uitoefenen. Deze verminderde prestaties moeten onmiddellijk aansluiten bij een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van tenminste dertig dagen.
De verminderde prestaties worden elke dag verricht.
Art. 225.Onverminderd wat voor de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte bepaald is in de artikelen 157, 157 en 222, oordeelt de medische controledienst bedoeld in artikel 221, eerste lid of een ambtenaar met ziekteverlof in staat is om zijn ambt terug op te nemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van de normale prestaties.
De ambtenaar met ziekteverlof wordt onderworpen aan de arbitrageprocedure bedoeld in artikel 221, tweede lid.
De ambtenaar met ziekteverlof kan zelf vragen zijn ambt weder te mogen opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties.
Deze ambtenaar dient een geneeskundig getuigschrift en een plan voor reïntegratie voor te leggen van zijn behandelend arts. In het plan voor reïntegratie vermeldt de behandelend arts de vermoedelijke datum van de volledige werkhervatting.
De medische controledienst geeft kennis van zijn beslissing aan de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal.
Art. 226.De secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal roept de ambtenaar opnieuw in dienst en staan hem toe die verminderde prestaties te verrichten, tenzij die maatregel niet in overeenstemming kan worden gebracht met de eisen van de goede werking van de dienst.
Art. 227.Een ambtenaar zal zijn ambt opnieuw kunnen opnemen ten belope van 50 %, 60 % of 80 % van zijn normale prestaties voor een periode van maximum dertig kalenderdagen.
Verlengingen voor ten hoogste dezelfde periode mogen worden toegestaan, indien de medische controledienst zich bij een nieuw onderzoek in die zin uitspreekt.
De duur van de verminderde prestaties bedoeld in deze afdeling bedraagt maximaal een jaar in een loopbaan tenzij de aandoening waaraan de ambtenaar lijdt erkend is als ernstige ziekte en van lange duur door het Bestuur van de medische expertise van de Staat.
Art. 228.De dagen dat een ambtenaar afwezig is tijdens een periode van verminderde prestaties wegens ziekte worden beschouwd als verlof.
Dit verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Niettemin moet de ambtenaar, die zijn ambt uitoefent met verminderde prestaties wegens ziekte, zijn vakantieverlofdagen opnemen met volledige dagen. ».
Art. 63.Artikel 238 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 238.De ambtenaar krijgt een vrijstelling van dienst van twee dagen per maand voor de uitoefening van de volgende politieke mandaten : a) gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is;b) lid van een raad voor maatschappelijk welzijn, de voorzitter uitgezonderd;c) lid van een districtsraad, de bureauleden en de voorzitter uitgezonderd;d) provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie.
Art. 64.Artikel 240 en 241 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 30 april 2003, worden vervangen door de volgende bepalingen : «
Art. 240.De ambtenaar kan, binnen de hierna bepaalde grenzen, op zijn aanvraag een facultatief politiek verlof krijgen voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° gemeenteraadslid dat noch burgemeester noch schepen noch voorzitter van een raad voor maatschappelijk welzijn is, lid van een raad voor maatschappelijk welzijn dat noch voorzitter noch lid van het vast bureau is, of lid van een districtsraad, dat noch voorzitter noch lid van het bureau is, van een gemeente : a) tot 80.000 inwoners : 2 dagen per maand; b) meer dan 80.000 inwoners : 4 dagen per maand; 2° schepen, voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn of lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30.000 inwoners : 4 dagen per maand; b) van 30.001 tot 50.000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt; c) van 50.001 tot 80.000 inwoners : de h elft van een voltijds ambt; 3° burgemeester van een gemeente of voorzitter van een districtsraad van een gemeente : a) tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;b) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;4° lid van het vast bureau van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 10 000 inwoners : 1 of 2 dagen per maand;b) van 10 001 tot 20 000 inwoners : 1, 2 of 3 dagen per maand;c) meer dan 20 000 inwoners : 1, 2, 3, 4 of 5 dagen per maand;5° provincieraadslid, niet-lid van de bestendige deputatie : 4 dagen per maand;
Art. 241.De ambtenaar is, binnen de hierna bepaalde grenzen, in politiek verlof van ambtswege voor de uitoefening van volgende politieke mandaten : 1° burgemeester van een gemeente : a) tot 20 000 inwoners : 3 dagen per maand;b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;d) meer dan 50 000 inwoners : voltijds;2° de voorzitter van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een burgemeester van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof beperkt wordt tot het percentage van de wedde van die burgemeester die hij ontvangt;3° schepen of voorzitter van de raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente : a) tot 20 000 inwoners : 2 dagen per maand;b) van 20 001 tot 30 000 inwoners : 4 dagen per maand;c) van 30 001 tot 50 000 inwoners : een vierde van een voltijds ambt;d) van 50 001 tot 80 000 inwoners : de helft van een voltijds ambt;e) meer dan 80 000 inwoners : voltijds;4° een lid van het bureau van een districtsraad van een gemeente wordt wat betreft het politiek verlof van ambtswege gelijkgesteld met een schepen van een gemeente waarvan het bevolkingsaantal overeenstemt met dat van het district, waarbij de duur van het ambtshalve politiek verlof wordt beperkt tot het percentage van de wedde van die schepen die hij ontvangt;5° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad : voltijds.»
Art. 65.In artikel 244 van hetzelfde besluit worden de getallen « 245, 247 en 248 » vervangen door de getallen « 238, 240 en 241 ».
Art. 66.Artikel 245 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met volgend lid : «
Art. 245.Het aantal politieke verlofdagen wordt vastgesteld in verhouding tot de effectief door het personeelslid gepresteerde diensten. ».
Art. 67.In artikel 250 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) en het besluit van 30 april 2003, worden de woorden « , inzake verlof voor opdracht » ingevoegd tussen de woorden « in geval van disponibiliteit wegens ziekte » en de woorden « en in geval van ontslag van ambtswege ».
Art. 68.In artikel 251 van hetzelfde besluit wordt de lettergreep « werk » geschrapt.
Art. 69.Artikel 257 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling :
Art. 70.Het vormingsplan wordt opgesteld in samenwerking met de vormingsverantwoordelijke(n) die in ieder bestuur worden aangewezen door de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal. Deze laatsten bespreken de vormingsnoden vooraf met de chef van hun bestuur.
Art. 71.In afdeling 3 van Hoofdstuk II van Titel VIII van Boek I van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het opschrift van afdeling 3 wordt vervangen door een opschrift, luidende als volgt : « Afdeling 3.De vorming inzake vergelijkende examens voor overgang naar hoger niveau »; 2° artikel 264 wordt opgeheven;3° artikel 265 en 266 worden vervangen door volgende bepalingen : « Art.265. De ambtenaar heeft recht op een opleiding die hem voorbereidt op de in artikel 98, 102 et 104 van dit besluit bedoelde examens.
Hij mag evenwel slechts tweemaal dezelfde opleiding volgen.
Art. 266.Indien de opleidingen worden gegeven tijdens de diensturen, geniet hij dienstvrijstelling.
Op zijn verzoek, krijgt hij een studieverlof van ten hoogste vijf dagen voor het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A en B en van ten hoogste 2 dagen voor de vergelijkende examens voor overgang naar niveau C en D. Hij heeft recht op een dag studieverlof voor de eerste proef.
Wat betreft het vergelijkend examen voor overgang naar niveau A heeft de ambtenaar recht op een dag studieverlof per proef of brevet. ».
Art. 72.In artikel 267 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de nummering « 3°, 4°, 5° en 6° » wordt respectievelijk de volgende nummering « 4°, 5°, 6° en 8° »;2° volgende tuchtstraffen worden ingevoegd : « 3° de verplaatsing bij tuchtmaatregel;7° het ontslag van ambtswege;».
Art. 73.Artikel 268bis, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «
Art. 268bis.De bij tuchtmaatregel verplaatste ambtenaar kan op zijn aanvraag geen nieuwe aanwijzing noch overplaatsing bekomen gedurende de termijn die voor de uitwissing van zijn tuchtstraf is bepaald. ».
Art. 74.In artikel 269, vierde lid worden de woorden « kan een inhouding van wedde ondergaan » worden vervangen door de woorden « ondergaat een inhouding van wedde ».
Art. 75.In artikel 271 worden het woord « verbreekt » vervangen door de woorden « en het ontslag van ambtswege verbreken ».
Art. 76.In artikel 274bis van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden de woorden « zijn dossier consulteren, » ingevoegd tussen de woorden « voor zijn verdediging, » en de woorden « gehoord en bijgestaan worden ».
Art. 77.Een artikel 274ter, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «
Art. 274ter.§ 1er. De betekeningen bedoeld in deze titel IX gebeuren : - hetzij middels de afgifte van een stuk tegen een gedateerd en getekend ontvangstbewijs - hetzij middels de aangetekende verzending van een stuk. § 2. Elke termijn wordt berekend vanaf de dag volgend op de afgifte van het stuk of vanaf de derde dag volgend op de aangetekende verzending ervan, postdatum ter staving, behoudens tegenbewijs van de verzender. De termijn omvat alle dagen, zelfs zaterdagen, zondagen en de feestdagen bedoeld in artikel 184, § 1.
De vervaldag wordt inbegrepen in de termijn. Wanneer deze dag evenwel valt op een zaterdag, een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 184, § 1, wordt de vervaldag verplaatst naar de eerstvolgende werkdag.
Als deze dag valt tussen Kerstmis en Nieuwjaar, wordt hij verplaatst naar de eerstvolgende werkdag na Nieuwjaar. ».
Art. 78.Een artikel 274quater, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit :
Art. 274quater.Tijdens elke tuchtprocedure wijst de secretaris-generaal of de adjunct-secretaris-generaal de gemachtigde hiërarchische meerdere tot het voorstellen van de tuchtstraf krachtens artikelen 275, 1° en 301, 1°, aan.
Art. 79.Een artikel 275, luidend als volgt, wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «
Art. 275.Kunnen een voorstel van tuchtstraffen opmaken : 1° een gemachtigde hiërarchische meerdere, voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing uit jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;2° de directieraad voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;3° een minister of een Staatssecretaris, aangewezen door de Regering voor alle straffen jegens ambtenaren van rang A4 of hoger.
Art. 80.In artikel 276 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in de Nederlandse tekst van het eerste lid worden de woorden « De bedoelde overheden bedoeld in artikel 275 » vervangen door de woorden « De in artikel 275 bedoelde overheden »;2° een lid, luidend als volgt, wordt ingevoegd tussen het tweede en derde lid : « Het voorstel van straf wordt eveneens gelijktijdig betekend aan de overheid die de straf uitspreekt.». 3° het laatste lid wordt geschrapt.
Art. 81.Afdeling 3 van Hoofdstuk II van Titel IX van Boek I van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) en het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), bestaand uit artikel 277 tot 282 wordt opgeheven.
Art. 82.Artikel 283 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepalingen : «
Art. 283.De ambtenaar tegen wie de straf werd voorgesteld, kan, binnen twintig dagen na de betekening van het voorstel, hetzij persoonlijk, hetzij door zijn advocaat, beroep indienen bij de raad van beroep van het ministerie of de gewestelijke raad van beroep van de ambtenaren-generaal, naargelang zijn graad. Bij ontvangst van het beroep, informeert de griffier ervan de bevoegde overheid die de straf uitspreekt.
Het beroep wordt aangetekend aan de voorzitter gericht op het adres vastgesteld door het huishoudelijk reglement. ».
Art. 83.Artikel 284 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 84.In artikel 286, § 1, 4°, van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), wordt het woord »Regering » vervangen door de woorden « secretaris-generaal of de Adjunct-Secretaris-generaal ».
Art. 85.Een artikel 286bis wordt ingevoegd in hetzelfde besluit : «
Art. 286bis.De verenigde afdelingen stellen een gemeenschappelijk huishoudelijk reglement op en leggen het ter goedkeuring aan de Regering voor. ».
Art. 86.In artikel 289 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « de aangevochten straf » vervangen door de woorden « het aangevochten voorstel van straf ».2° in de Nederlandse tekst van het tweede lid wordt het woord « geëerbiedigd » vervangen door de woorden « in acht genomen ».
Art. 87.In artikel 292 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « of vertegenwoordigen » geschrapt.2° een lid, luidend als volgt, wordt ingevoegd tussen het tweede en derde lid : « Ingeval van overmacht of ziekte, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een persoon naar keuze.».
Art. 88.In artikel 29 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging) en het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « § § 1 tot 3 » vervangen door de woorden « 1° tot 4° »;2° in de Nederlandse tekst van het tweede lid worden de woorden « brengt de voorzitter de afvoering van de zaak ter kennis van » vervangen door de woorden « betekent de voorzitter de afvoering van de zaak aan ».3° de laatste zin van het tweede lid wordt geschrapt.
Art. 89.Het eerste lid van artikel 294 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepalingen : « De eiser heeft het recht een of meerdere assessoren te wraken Dit recht kan slechts eenmaal worden uitgeoefend voor eenzelfde zaak De griffier-verslaggever betekent aan de eiser, per aangetekend schrijven, de lijst van effectieve assessoren en plaatsvervangers die voor de zaak die hem aanbelangt werden opgeroepen.
Binnen een termijn van acht dagen vanaf de betekening van de lijst, stuurt de eiser ze aangetekend terug naar de griffie met aanduiding van de naam van de assessoren die hij wraakt. De wraking moet worden gemotiveerd.
Na deze termijn, bepaald in het derde lid, wordt de eiser geacht af te zien van zijn recht op wraking.
Alvorens in te gaan op de grond van de zaak, beslist de voorzitter of er reden is om de vraag tot wraking in te willigen. ».
Art. 90.Artikel 295 wordt aangevuld met volgende leden : « Zij beraadslagen in afwezigheid van de eiser en zijn raadgevers en van de ambtenaar die het standpunt van de overheid verdedigt.
Zij oordelen over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het beroep. ».
Art. 91.In artikel 297 van hetzelfde besluit wordt een lid, luidend als volgt, ingevoegd tussen het tweede en derde lid. « Elk lid, met inbegrip van de voorzitter, is stemgerechtigd. »
Art. 92.In artikel 299 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door volgend lid, luidend als volgt : « De betrokken raad van beroep stuurt haar advies alsook het volledige dossier naar de bevoegde overheid bedoeld in artikel 301, 1° tot 4°, ten laatste twintig dagen na het uitbrengen van het advies ».Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de stemming werd bereikt. » 2° het tweede lid wordt vervangen door volgend lid, luidend als volgt : « De raad betekent het advies aan de ambtenaar binnen dezelfde termijn.».
Art. 93.De woorden « na beroep » van de titel van hoofdstuk IV van Titel IX van Boek I van hetzelfde besluit worden geschrapt.
Art. 94.Artikel 301 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging), wordt vervangen door volgende bepalingen : «
Art. 301.Volgende overheden spreken de tuchtstraf uit : 1° een gemachtigde hiërarchische meerdere voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;deze meerdere mag niet diegene zijn die krachtens artikel 275, 1°, de tuchtstraf heeft voorgesteld. In afwezigheid van een hiërarchische meerdere, spreekt de directieraad de straf uit. 2° de benoemende overheid voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A3 of lager;3° twee Ministers of Staatssecretarissen, aangewezen door de Regering voor de terechtwijzing, de inhouding van wedde, de verplaatsing bij tuchtmaatregel en de tuchtschorsing uit jegens de ambtenaren van rang A4 of hoger.4° de benoemende overheid voor de lagere inschaling, de terugzetting in graad, het ontslag van ambtswege en de afzetting jegens de ambtenaren van rang A4 of hoger. De bevoegde overheid kan geen zwaardere straf uitspreken dan de voorgestelde straf en kan alsook geen andere feiten inroepen dan die welke het voorstel van straf hebben gemotiveerd. ».
Art. 95.In artikel 302 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (eerste wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « eerste lid » geschrapt;2° in het tweede lid worden de woorden « tien werkdagen » vervangen door de woorden « vijftien dagen » Art.96. In artikel 304 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid wordt nummering « 3° en 4° » vervangen door volgende nummering « 4° en 5° ».2° in het eerste lid wordt een nieuw 3° ingevoegd, luidend als volgt : « 3° achttien maanden voor de verplaatsing bij tuchtmaatregel;»; 3° het tweede lid wordt vervangen door volgende bepaling : « De termijn gaat in vanaf de betekening van de straf.».
Art. 97.In artikel 307 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « tien werkdagen » vervangen door « vijftien dagen »;2° het vierde lid wordt vervangen door volgend lid : « De schorsingsbeslissing wordt betekend volgens de regels bedoeld in artikel 274ter.».
Art. 98.Artikel 308 van hetzelfde besluit wordt vervangen door volgende bepaling : «
Art. 308.De ambtenaar kan binnen acht dagen na de betekening zoals bedoeld in artikel 274ter, in beroep gaan bij een der raden van beroep bedoeld in artikel 285 naargelang zijn graad. ».
Art. 99.Artikel 309 van hetzelfde besluit wordt aangevuld als volgt : « Zij kan worden verlengd met zesmaandelijkse termijnen in geval van strafrechtelijke vervolging. ».
Art. 100.In artikel 318 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden de woorden « twintig worden de woorden « twintig werkdagen » vervangen door de woorden « dertig dagen ».
Art. 101.Titel XII van Boek I van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), wordt als volgt vervangen : « TITEL XII. DE INSCHAKELING VAN PERSONEN MET EEN HANDICAP
Art. 319bis.§ 1. Het ministerie moet een aantal gehandicapte personen tewerkstellen dat gelijk is aan twee percent van de personeelsformatie. § 2. Voor de toepassing van deze titel, wordt verstaan onder « erkenningsinstellingen » de vier volgende instellingen : 1° het Waals Agentschap voor de integratie van gehandicapte personen, in het kort A.W.I.P.H.; 2° de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor personen met een handicap (Dienststelle der Deutschsprachigen Gemeinschaft für Personen mit einer Behinderung);3° het « Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap », voorheen het « Vlaams Fonds voor Personen met een Handicap » 4° de Brusselse Franstalige dienst voor mindervaliden.5° de persoon die in het bezit is van een attest afgeleverd door de Algemene Directie Personen met een Handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid voor het verstrekken van sociale en fiscale voordelen. § 3. De betrekkingen die voor gehandicapte personen bestemd zijn, kunnen bekleed worden door kandidaten die bij hun aanwerving ten minste één van de volgende voorwaarden vervullen : 1° ingeschreven zijn bij één van de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2 of het voorwerp hebben uitgemaakt van een beslissing tot tegemoetkoming vanwege één van deze instellingen en één van deze instellingen in kennis te hebben gesteld van elke beslissing betreffende maatregelen inzake hulp of sociale integratie of inschakeling in het arbeidsproces, die door de federale of gemeenschapsoverheid is genomen;2° het slachtoffer zijn geweest van een arbeidsongeval en een attest overleggen van het Fonds voor Arbeidsongevallen of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;3° door de beroepsziekte zijn getroffen en een attest voorleggen van het Fonds voor Beroepsziekten of van de Sociaal-Medische Rijksdienst waarbij een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;4° het slachtoffer zijn geweest van een gemeenrechtelijk ongeval en een door de griffie van de rechtbank afgeven afschrift van het vonnis waarbij een handicap of een ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;5° het slachtoffer zijn geweest van een thuisongeval en een afschrift van de beslissing van de verzekeringsinstelling overleggen waarbij een vaste ongeschiktheid van ten minste 66 % wordt bevestigd;6° een inkomensvervangende- of integratietegemoetkoming genieten krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkoming aan de gehandicapten.
Art. 319ter.De gehandicapte persoon heeft de mogelijkheid om deel te nemen aan een vergelijkend wervingsexamen bedoeld in artikel 25 en volgende van het hoofdstuk Werving van dit besluit. Hij kan, bij deze gelegenheid, SELOR - Selectiebureau van de Federale overheid, vragen om een behoorlijke inrichting tijdens zijn deelname aan de proeven.
Voor elk vergelijkend wervingsexamen, worden, buiten de lijsten bedoeld in het hoofdstuk betreffende de werving, bijzondere lijsten van de geslaagde gehandicapte personen aangelegd. Deze laatsten worden er slechts in opgenomen op hun vraag en voor zover een attest hebben voorgelegd dat hen de hoedanigheid van gehandicapte persoon in de zin van artikel 319bis verleent De gehandicapte personen opgenomen in de bijzondere lijst bedoeld in het eerste lid behouden hun rangschikking zonder tijdsbeperking.
Onverminderd de bepalingen van voorgaand artikel, zijn de regels betreffende de in dit besluit bedoelde werving van toepassing op de selectie en werving van gehandicapte personen.
Als het percentage dat bepaald is in artikel 319bis,§ 1, eerste lid, van dit besluit niet bereikt is, kan de minister of zijn afgevaardigde bij de aanwerving voorrang geven aan personen met een handicap die laureaat zijn.
Art. 319quater.§ 1 De modaliteiten van de examens voor overgang tot een hoger niveau en van de vormingen ter voorbereiding op een bevordering zijn aangepast aan de beperkingen opgelegd door de handicaps. § 2. In geval van verandering van betrekking kan het advies van de arbeidsgeneesheer vereist worden om de bekwaamheid van de gehandicapte persoon tot het bekleden van de nieuwe betrekking na te gaan. § 3. De secretaris-generaal of de adjunct- secretaris-generaal kan in samenwerking met de erkenningsinstellingen bedoeld in § 2, het onthaal, de vorming en de inschakeling in het arbeidsproces van de gehandicapte personen organiseren. ».
Art. 102.In de Franse tekst van artikel 322, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden « à dans l'annexe I au présent arrêté » vervangen door de woorden « dans l'annexe I du présent arrêté ».
Art. 103.In artikel 335 van hetzelfde besluit worden de woorden « en eigen aan de functie » ingevoegd tussen de woorden « als normaal » en de woorden « kunnen worden beschouwd ».
Art. 104.In artikel 342 van hetzelfde besluit de cijfers « 08.00 » vervangen door de cijfers « 07.30 ».
Art. 105.In artikel 343 van hetzelfde besluit de cijfers « 07.00 » vervangen door de cijfers « 07.30 ».
Art. 106.In artikel 349 van hetzelfde besluit worden de woorden « De toelagen mogen niet samengevoegd worden met de toelagen » vervangen door de woorden « De toelagen, bedoeld in deze afdeling, mogen niet gecumuleerd worden met de toelagen ».
Art. 107.Artikel 351 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art. 108.Een afdeling 2bis, bestaande uit het artikel 351bis wordt ingevoegd in het Hoofdstuk III van Titel II van Boek II van hetzelfde besluit : « Afdeling 2bis. - Stelsel van toelagen toegekend aan de winterdienst van het ministerie
Art. 351bis.In afwijking van afdeling 1 en 2 van dit hoofdstuk, kan de Regering voorzien in een bijzonder stelsel van toelagen aan de ambtenaren die behoren tot de winterdienst van het ministerie. ».
Art. 109.In artikel 353bis van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 26 september 2002 (vierde wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, eerste lid worden de woorden « Aan de gewone en buitengewone rekenplichtigen » vervangen door de woorden « Aan de rekenplichtigen van de ontvangsten en de beheerders van de voorschotten »;2° § 2 wordt geschrapt;3° in § 4 worden de woorden « of aan de plaatsvervangend beheerders van de voorschotten » ingevoegd tussen de woorden « plaatsvervangend rekenplichtige » en de woorden « toegekend naar rato »;4° in § 5 worden de woorden « of de plaatsvervangend beheerder van de voorschotten » ingevoegd tussen de woorden « waarvoor de rekenplichtige » en de woorden « verantwoordelijk is ».
Art. 110.In artikel 358 sexies van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 24 maart 2005, wordt het woord « voldoende » vervangen door het woord « gunstig ».
Art. 111.In bijlage IV, Hoofdstuk I van hetzelfde besluit, gewijzigd door het besluit van 25 april 2002 (zesde wijziging), worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° onder het opschrift NIVEAU A wordt volgende onderverdeling ingevoegd : « 5) Diploma van master uitgereikt door een universiteit of een hogeschool na een masteropleiding van de 2e cyclus van ten minste 60 studiepunten.». 2° onder het opschrift NIVEAU B, in 7) worden de woorden « in het economisch hoger of het sociaal hoger onderwijs » vervangen door de woorden « in het economisch, paramedisch, pedagogisch, landbouwkundig of sociaal hoger onderwijs ».3° onder het opschrift NIVEAU B wordt volgende onderverdeling ingevoegd : « 9) Diploma van bachelor uitgereikt na een opleiding van één cyclus of na de eerste cyclus van een opleiding van twee cycli na ten minste 180 studiepunten uitgereikt door een universiteit of een Hogeschool of door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie.».
Art. 112.Volgende bepalingen worden bij wijze van overgangsmaatregel ingevoerd : 1° de kader- en expertbetrekkingen van eerste attaché van rang A2 bedoeld in hetzelfde besluit worden omgezet in betrekkingen van eerste attaché van rang A2;de ambtenaren die titularis zijn van deze betrekkingen bij de inwerkingtreding van dit besluit behouden de graad van eerste attaché; 2° de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 september 1969 betreffende de vergelijkende examens en examens georganiseerd voor de werving en de loopbaan van het Rijkspersoneel blijven van toepassing op de op de datum van de inwerkingtreding van dit besluit aan gang zijnde vergelijkende examens en examens;3° de bepalingen van dit besluit betreffende de bevordering door overgang naar het hoger niveau die van kracht zijn voor de inwerkingtreding van dit besluit blijven van toepassing voor de lopende vergelijkende overgangsexamens;4° twee vergelijkende overgangsexamenperiodes kunnen, in voorkomend geval, nog worden georganiseerd op basis van het voor de inwerkingtreding van dit besluit van kracht zijnde stelsel ten gunste van ambtenaren die zijn geslaagd voor een of meerdere op basis van het genoemde systeem georganiseerde vergelijkende examenproeven;artikelen 109bis tot 109ter zijn niettemin van toepassing op deze ambtenaren; de ambtenaren kunnen kiezen voor het afleggen van een vergelijkende examen op basis van dit hogerbedoeld systeem; deze keuze is eenmalig; geen enkele vorming zal worden gegeven in het kader van deze vergelijkende examens; 5° de nog bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende tuchtprocedures blijven geregeld door de bepalingen van de tuchtregeling van hetzelfde besluit.
Art. 113.Wordt opgeheven voor het ministerie, het koninklijk besluit van 17 september 1969 betreffende de vergelijkende examens en examens georganiseerd voor de werving en de loopbaan van het Rijkspersoneel.
Art. 114.De artikels 63 en 64 van dit besluit treden in werking bij de eerstvolgende algehele vernieuwing van de gemeenteraden.
Art. 115.De Minister bevoegd voor Openbaar Ambt wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 4 juni 2009.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen.
G. VANHENGEL