gepubliceerd op 03 mei 2007
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
4 MEI 2006. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 8 september 1994 houdende oprichting van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, inzonderheid op artikel 8 vervangen door de ordonnantie van 8 december 2005;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 20 januari 1993 tot organisatie van de toekenning van maaltijdcheques aan het personeel van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van sommige onder het gezag of de controle van de Executieve geplaatste instellingen van openbaar nut, gewijzigd door de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 1993, 25 februari 1999, 19 april 2001 en 2 december 2004;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door de besluiten van 26 september 2002 en de besluiten van 3 oktober 2002, 30 april 2003 3 juli 2003, 25 september 2003, 24 maart 2005, 16 juni 2005 en 23 februari 2006;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de ambtenaren die behoren tot het ministerie en sommige openbare instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mandaat kunnen opnemen bij een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 april 2004;
Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de ambtenaren die behoren tot sommige openbare instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie, gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 april 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 9 mei 2005;
Gelet op het akkoord van de Minister belast met Begroting, gegeven op 18 mei 2005;
Gelet op het voorafgaandelijk akkoord van de Minister bevoegd voor Openbaar Ambt, gegeven op 11 mei 2005;
Gelet op het akkoord van de Minister belast met Pensioenen, gegeven op 6 juni 2005;
Gelet op het advies van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 16 juni 2005;
Gelet op protocol nr. 2005/17 van 27 october 2005 van Sectorcomité XV;
Gelet op het advies 39.821/1 van de Raad van State, gegeven op 23 februari 2006, in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State;
Op voorstel van Minister belast met Economie, Besluit : TITEL I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van onderhavig besluit dient te worden verstaan onder : 1° "Besluit van 26 september 2002", het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn latere wijzigingen;2° "Benoemende overheid", de raad van bestuur van de Economische en Sociale Raad;3° "Economische en Sociale Raad", de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;4° "Hoge raad", de Hoge Raad voor Ambtenarenzaken bedoeld in artikel 24 van het besluit van 26 september 2002 of om het even welke andere instantie door dewelke deze later zou worden vervangen wat betreft zijn evaluatiebevoegdheid van de leidende ambtenaren. TITEL II. - Aanpassing van de bepalingen van toepassing op de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van categorie B van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met het oog op de toepassing ervan op de ambtenaren van de economische en sociale raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Art. 2.Onder voorbehoud van de specifieke bepalingen van onderhavig besluit zijn de bepalingen betreffende de ambtenaren van de instelling van openbaar nut van categorie B in het Besluit van 26 september 2002 en zijn latere wijzigingen van toepassing op de ambtenaren van de Economische en Sociale Raad.
Art. 3.Behoudens tegengestelde bepaling dienen voor de toepassing op de ambtenaren van de Economische en Sociale Raad van de beginselen van het besluit van 26 september 2002 de benamingen van kolom 1 te worden vervangen door de benamingen die zich ertegenover bevinden in kolom 2 : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II. - Modaliteiten voor de toepassing van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 26 september 2002 houdende het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van de ambtenaren van de instellingen van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Afdeling 1. - De graden
Art. 4.Artikel 6, tweede lid, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : « De rangen worden als volgt verdeeld onder de niveaus : 1° in niveau A, drie rangen, namelijk de rangen A1, A2 en A3;2° in niveau B, twee rangen, namelijk de rangen B1 en B2;3° in niveau C, twee rangen, namelijk de rangen C1 en C2;4° in niveau D, één rang, namelijk rang D1 of D2. Niveau A is het hoogste niveau. »
Art. 5.Artikel 7 van het Besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 7.De volgende graden worden gecreëerd : in rang A3 : directeur en adjunct-directeur; in rang A2 : eerste attaché; in rang A1 : attaché; in rang B2 : eerste assistent; in rang B1 : assistent; in rang C2 : eerste adjunct; in rang C1 : adjunct; in rang D2 : hoodfdklerk In rang D1 : klerk. » Afdeling 2. - Over de personeelsformatie
Art. 6.Artikel 9, eerste lid, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 9.Na het advies van de Raad te hebben gevraagd, bepaald de Regering het organieke kader de personeelsformatie, op voorstel van de directeur en de adjunct-directeur, de betrekkingen van eerste attaché van rang A2 in kaderbetrekkingen, expertbetrekkingen en expertbetrekkingen van hoog niveau. »
Art. 7.Artikel 10, eerste lid, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 10.De directeur en de adjunct-directeur zijn belast met het "human resources management". Zij stellen de functiebeschrijvingen op. » Afdeling 3. - De leidende ambtenaren
Art. 8.Artikel 12 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 12.De leidende ambtenaren zijn de directeur en de adjunct-directeur. » Afdeling 4. - De directieraad
Art. 9.Artikel 14, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 14.De directieraad bestaat uit de directeur en de adjunct-directeur van rang A3 en de eerste attachés van rang A2.
De directieraad wordt voorgezeten door de directeur of, bij afwezigheid of verhindering, door de adjunct-directeur.
Indien beiden afwezig of verhinderd zijn, wordt de directieraad voorgezeten door het lid aangewezen door de directeur of door de adjunct-directeur. » Afdeling 5. - De Hoge Raad voor Ambtenarenzaken
Art. 10.Artikel 24, eerste lid, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 24.De Hoge Raad is eveneens bevoegd inzake de evaluatie van de leidende ambtenaren van de Economische en Sociale Raad. »
Art. 11.Artikel 31 van het besluit van 26 september 2002 is niet van toepassing op de aan onderhavig statuut onderworpen ambtenaren. Afdeling 6. - De loopbaan
Art. 12.Artikel 67, § 1er, eerste lid, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : « Voor iedere bevordering in een betrekking van rang A2 verstrekt de directieraad een gemotiveerd advies. »
Art. 13.Artikel 68 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 68.Voor elke bevordering in een betrekking van rang A2 verstrekt de directieraad een voorstel van benoeming dat ten hoogste zes namen van kandidaten per vacante betrekking bevat. De kandidaten worden gerangschikt in de volgorde volgens dewelke ze in aanmerking worden genomen voor de benoeming. »
Art. 14.Artikel 69, eerste lid, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : « Van het voorstel van benoeming in een betrekking van rang A2 wordt kennis gegeven per dienstnota aan de ambtenaren die zich kandidaat hebben gesteld voor de te begeven betrekking. »
Art. 15.Artikel 70 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 70.§ 1. Voor elke bevordering in een betrekking van rang A2 volgt de benoemende overheid het voorstel van definitieve volgorde indien het éénparig werd uitgebracht.
Indien het voorstel van de directieraad niet eenparig wordt uitgebracht en de benoemende overheid niet instemt met de door de directieraad voorgestelde volgorde, moet zij haar beslissing omstandig met redenen omkleden. § 2. Voor elke bevordering in een betrekking van rang A3 neemt de benoemende overheid hierbij in overweging : 1° de beschrijving van de functie en de vereiste kwalificatie van de kandidaat;2° de aanspraken en ervaringen die de sollicitant doet gelden voor een bevordering in de vacante betrekking;3° het evaluatiedossier van de kandidaat.»
Art. 16.De artikelen 81 tot 96 en artikel 110 van het besluit van 26 september 2002 zijn niet van toepassing op de aan onderhavig statuut onderworpen ambtenaren. Afdeling 7. - De evaluatie
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 17.In artikel 120 dient onder "bevoegde hiërarchische meerdere" de directeur of de adjunct-directeur te worden verstaan, al naargelang de taalrol van de geëvalueerde.
Onderafdeling 2. - Over de evaluatie van de leidende ambtenaren
Art. 18.Het opschrift van hoofdstuk III van titel V van boek I van het Besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : « HOOFDSTUK III. - Over de evaluatie van de leidende ambtenaren ».
Art. 19.Artikel 132 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 132.De directeur en de adjunctdirecteur stellen elk om de twee jaar, op het einde van iedere evaluatieperiode van de ambtenaren, ter attentie van de Hoge Raad, een verslag op over hun werkzaamheden als leidende ambtenaren van de Economische en Sociale Raad. »
Art. 20.Artikel 133 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 133.De Hoge Raad evalueert de directeur en de adjunct-directeur over de wijze waarop zij de Economische en Sociale Raad hebben bestuurd.
Hij neemt kennis van de verslagen opgesteld door de leidende ambtenaren en nodigt deze afzonderlijk uit voor een evaluatiegesprek.
De Hoge Raad kent binnen de vijftien dagen na het evaluatiegesprek de vermelding "voldoende", "onder voorbehoud" of "onvoldoende" toe, vergezeld van een motivering.
De evaluatie wordt overhandigd aan de Regering en betekend aan de betrokken leidende ambtenaar. »
Art. 21.Artikel 134 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 134.§ 1. Indien de toegekende evaluatie "onvoldoende" of "onder voorbehoud" is, dan heeft een nieuwe evaluatie plaats na zes maanden. » § 2. Er mag slechts één vermelding "onvoldoende" worden toegekend.
Indien de leidende ambtenaar na de toekenning van deze evaluatie "onvoldoende" geen van de andere in artikel 133 voorziene vermeldingen krijgt, dat wordt hij door de Hoge Raad "ongeschikt" verklaard. »
Art. 22.De eerste sectie van hoofdstuk IV van Titel V van boek I van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : « Afdeling 1. - De beroepsprocedure voor de leidende ambtenaren"
Art. 23.Artikel 135 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 135.§ 1. De leidende ambtenaar, die niet akkoord kan gaan met de evaluatie "onder voorbehoud" of "onvoldoende" die hem is toegekend, of met de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid, beschikt over een termijn van tien dagen om met behulp van een bij ter post aangetekend schrijven beroep aan te tekenen bij de beroepscommissie.
Deze termijn is voorzien op straffe van verval.
Deze termijn gaat in vanaf de betekening van de evaluatie aan de leidende ambtenaar.
Aan de leidende ambtenaar wordt een ontvangstbewijs van het beroep afgeleverd. § 2. De in de artikelen 139 en 140 bedoelde procedure is van toepassing. § 3. In geval van een verklaring van beroepsongeschiktheid verstrekt de commissie een advies aan de benoemende overheid. Deze spreekt zich uit over de verklaring van definitieve beroepsongeschiktheid. § 4. In geval van bevestiging van de verklaring van beroepsongeschiktheid, of indien de leidende ambtenaar geen beroep heeft aangetekend tegen de verklaring van beroepsongeschiktheid, dan wordt de leidende ambtenaar ontslagen door de benoemende overheid.
De omwille van beroepsongeschiktheid ontslagen leidende ambtenaar geniet een opzegtermijn van drie maanden. »
Art. 24.Artikel 136 van het Besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 136.De commissie van beroep moet zich uitspreken binnen de drie maanden na ontvangst van het verzoekschrift.
De leidende ambtenaar wordt op zijn verzoek gehoord en kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
Indien geen beslissing wordt genomen binnen de vereiste termijn, wordt ze gunstig geacht voor de leidende ambtenaar. » Afdeling 8. - De tuchtvordering
Onderafdeling 1. - Over het voorstel van straf
Art. 25.Artikel 281 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 281.Kunnen een tuchtstraf voorstellen tegenover : 1° de ambtenaren van een graad van rang A2 of een lagere graad : de directeur of de adjunct-directeur voor alle straffen;2° de directeur en de adjunct-directeur : de benoemende overheid voor alle straffen.» Onderafdeling 2. - De uitspraak van de straf in eerste aanleg
Art. 26.Artikel 283 van het Besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 283.Spreken de tuchtstraffen uit tegenover : 1° de ambtenaren van een graad van rang A2 of een lagere rang : de benoemende overheid voor alle straffen;2° de leidende ambtenaren : de functioneel bevoegde minister voor alle straffen.» Onderafdeling 3. - De gemeenschappelijke raad van beroep voor de instellingen van openbaar nut
Art. 27.Artikel 289 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 289.De gemeenschappelijke raad van beroep voor de instellingen van openbaar nut behandelt voor beroepen inzake tuchtzaken van de ambtenaren van alle niveaus van de Economische en Sociale Raad, met inbegrip van de leidende ambtenaren. »
Art. 28.Artikel 290 van het Besluit van 26 september 2002 is niet van toepassing op de aan onderhavig statuut onderworpen ambtenaren.
Onderafdeling 4. - De uitspraak van de tuchtstraf in beroep
Art. 29.Artikel 306 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 306.§ 1. Indien het advies van de betrokken raad van beroep afwijkt van de beslissing van de bevoegde overheid in eerste aanleg, zijn gemachtigd de volgende straffen uit te spreken tegen : 1° de ambtenaren van een graad van rang A2 of lager : de functioneel bevoegde minister Regering voor alle straffen;2° de leidende ambtenaren : de Regering voor alle straffen;de functioneel bevoegde minister, die de straf heeft uitgesproken, neemt niet deel aan de beraadslaging van de Regering betreffende de uitspraak van de straf na beroep. § 2. indien het advies van de betrokken raad van beroep overeenstemt met de beslissing van de bevoegde overheid in eerste aanleg, wordt de straf bevestigd door de in uitvoering van § 1 van onderhavig artikelbevoegde overheid. § 3. De bevoegde overheid kan in geen geval een zwaardere straf opleggen dan de voorgestelde straf. » Afdeling 9. - De onverenigbaarheden en de cumulatie van
beroepsactiviteiten
Art. 30.Artikel 319, tweede lid, van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : « De verkozen ambtenaar moet de de directeur en de adjunct-directeur verwittigen. »
Art. 31.Artikel 322 van het besluit van 26 september 2002 dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 322.De aanvraag tot cumulatie wordt schriftelijk ingediend bij de directeur of de adjunct-directeur door middel van een modelformulier dat aan de ambtenaren wordt verstrekt.
De directeur of de adjunct-directeur geeft een gemotiveerd advies in het vak dat op het formulier daartoe is voorzien. »
Art. 32.Artikel 323 van het besluit van 26 september dient als volgt te worden gelezen : «
Art. 323.De toestemming wordt verleend of geweigerd door de directeur en de adjunctdirecteur voor de ambtenaren van rang A2 of van lagere rangen en door de functioneel bevoegde minister voor de leidende ambtenaren. »
Art. 33.De artikelen 367bis et 367ter van het besluit van 26 september 2002 zijn niet van toepassing op de aan onderhavig statuut onderworpen ambtenaren.
Art. 34.De artikelen 418 tot 423 en 425 tot 464septies van het Besluit van 26 september 2002 zijn niet van toepassing van de aan onderhavig statuut onderworpen ambtenaren.
TITEL III. - Wijzigingsbepalingen
Art. 35.In artikel 2, 3°, laatste streepje van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de ambtenaren die behoren tot het ministerie en sommige openbare instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mandaat kunnen opnemen bij een instelling van openbaar nut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 april 2004, wordt de volgende wijziging aangebracht : De woorden "de ambtenaren afkomstig van de Gewestelijke Economische Raad voor Brabant" worden geschrapt.
Art. 36.In artikel 1, laatste streepje van het Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 3 oktober 2002 tot vaststelling van de wijze waarop de ambtenaren die behoren tot sommige openbare instellingen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een mandaat kunnen opnemen bij het ministerie, gewijzigd door het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 15 april 2004, wordt de volgende wijziging aangebracht : De woorden "de ambtenaren afkomstig van de Gewestelijke Economische Raad voor Brabant" worden geschrapt.
Art. 37.In artikel 1 van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Executieve van 20 januari 1993 tot organisatie van de toekenning van maaltijdcheques aan het personeel van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en van sommige onder het gezag of de controle van de Executieve geplaatste instellingen van openbaar nut gewijzigd door de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 10 juni 1993, 25 februari 1999, 19 april 2001 en 2 december 2004, dient een 10° te worden toegevoegd dat luidt als volgt : « 10° van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met uitzondering van de ambtenaren afkomstig van de Gewestelijke Economische Raad voor Brabant ».
TITEL IV. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 38.In afwijking van artikel 412 van het besluit van 26 september 2002 komen in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit de werkelijke diensten gepresteerd door de ambtenaren onder een arbeidsovereenkomst als titularis van een bezoldigd ambt in de VZW van bestuur van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 39.De leidende ambtenaren worden benoemd bij Regeringsbesluit, overeenkomstig artikel 14, § 2, van de ordonnantie van 8 september 1994 houdende oprichting van de Economische en Sociale Raad voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Art. 40.De Minister van Openbaar Ambt en de Minister van Economie zijn belast met de uitvoering van onderhavig besluit.
Brussel, 4 mei 2006.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing, Huisvesting, Openbare Netheid en Ontwikkelingssamenwerking, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt en Externe Betrekkingen, G. VANHENGEL De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE