Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 13 juli 2006
gepubliceerd op 03 augustus 2006

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het verlof voorafgaand aan de pensionering voor de leden van het operationeel personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2006031365
pub.
03/08/2006
prom.
13/07/2006
ELI
eli/besluit/2006/07/13/2006031365/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

13 JULI 2006. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering houdende het verlof voorafgaand aan de pensionering voor de leden van het operationeel personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van een Dienst Brandweer en Dringende Medische Hulp, inzonderheid artikel 8, tweede lid;

Overwegende dat de leden van het operationeel personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp zware en lastige taken moeten uitvoeren die vanaf een zekere leeftijd risico's inhouden omdat de fysieke conditie van die personeelsleden hen van dan af niet meer toelaat hun taken doelmatig veilig en snel uit te voeren;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 januari 2006;

Gelet op het akkoord van de Federale Minister van Pensioenen, gegeven op 27 maart 2006;

Gelet op het akkoord van de Minister van Begroting, gegeven op 6 juli 2006;

Gelet op het akkoord van de Minister van het Openbaar Ambt, gegeven op 6 juli 2006;

Gelet op het protocol nr. 2006/7 van 12 juli 2006 van het Comité van sector XV;

Gelet op de dringendheid;

Overwegende dat het huidig systeem van verlof voorafgaand aan het pensioen eindigt op 31 augustus 2006 en dat het noodzakelijk is dat het nieuw systeem zonder onderbreking kan worden toegepast;

Overwegende dat de verlofaanvraag in principe minstens drie maanden voor het begin van dit verlof moet worden ingediend en dit, om evidente organisatorische redenen;

Overwegende inderdaad dat de agenten die dit systeem van verlof voorafgaand aan het pensioen genieten vervangen moeten worden en dat die vervanging een zekere tijd in beslag neemt;

Op voordracht van de Minister belast met de Brandbestrijding en de Dringende Medische Hulp, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Onderhavig besluit is van toepassing op de leden van het operationeel personeel van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp (hieronder DBDMH) die ten minste 56 jaar en minder dan 60 jaar oud zijn en ten minste 25 operationele dienstjaren bij de DBDMH tellen en die in actieve dienst geweest zijn tijdens de twaalf maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag van het verlof voorafgaand aan de pensionering.

Worden gelijkgesteld met een dienstactiviteit bij de DBDMH, de activiteiten die zijn uitgeoefend als operationeel lid bij de Dienst Brandweer van de Brusselse Agglomeratie en van een gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Art. 2.De in artikel 1 bedoelde personeelsleden kunnen op hun verzoek in verlof voorafgaand aan het pensioen worden gesteld, hierna genoemd : het verlof.

De aanvraag moet per aangetekend schrijven gericht worden aan de directeur-generaal en aan de adjunct-directeur-generaal ten minste drie maanden vóór de datum van de aanvang van het verlof vermeld in het verzoekschrift.

Het verlof vangt aan op de eerste dag van een kalendermaand.

In afwijking van het tweede lid van onderhavig artikel wordt de termijn van 3 maanden voorlopig teruggebracht tot 1 maand voor de aanvragen die tussen 1 juni 2006 en 1 september 2006 ingediend moeten worden.

Art. 3.De mogelijkheid tot verlof vangt aan op 1 september 2006, voor onbepaalde duur.

Art. 4.De duur van het verlof bedoeld in artikel 2 van onderhavig besluit is vastgesteld op maximum 4 jaar.

De verlofperiode wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld. Tijdens deze periode behoudt het personeelslid zijn rechten op tussentijdse verhogingen in de weddeschaal die hij genoot voor de aanvang van het verlof.

Het personeelslid is met verlof tot de laatste dag van de maand waarin het de leeftijd van 60 jaar bereikt.

Het personeelslid wordt ambtshalve gepensioneerd op de leeftijd van 60 jaar.

Indien de wettelijke pensioenleeftijd is vastgesteld op een leeftijd onder de 60 jaar, dan wordt de agent ambtshalve gepensioneerd op de aldus vastgestelde leeftijd.

Art. 5.Het personeelslid met verlof voorafgaand aan het pensioen bekomt een wachtbezoldiging gelijk aan : - 85 % van zijn basisbezoldiging wanneer hij tussen 25 en 30 jaar anciënniteit telt bij de operationele dienst van de DBDMH; - 90 % van zijn basisbezoldiging wanneer hij ten minste 30 jaar anciënniteit telt bij de operationele dienst van de DBDMH. Onder basisbezoldiging verstaat men het jaarbedrag overeenkomstig de weddenschaal die gehanteerd werd voor de vaststelling van de wedde van het personeelslid, vermeerderd met de tweetaligheidspremie en de eventuele bijslagen, met uitsluiting van de vergoedingen voor nacht- en weekendwerk.

Art. 6.Het vakantiegeld en de eindejaarstoelage worden in dezelfde verhoudingen toegekend als deze vermeld in artikel 5.

Art. 7.Op de datum van de pensionering en deze van de daaraan voorafgaande verlofperiode, kan na het indienen van de aanvraag niet meer worden teruggekomen.

Art. 8.Gedurende de verlofperiode wordt het personeelslid buiten kader geplaatst.

Hij wordt vervangen door een statutair personeelslid gerekruteerd in een wervingsgraad, conform het administratief statuut van de personeelsleden van de DBDMH.

Art. 9.Het personeelslid dat het verlof bedoeld in artikel 2 van onderhavig besluit geniet kan, mits voorafgaande toelating van de Directieraad, andere beroepsactiviteiten uitoefenen.

Indien echter de inkomsten uit die beroepsactiviteiten de grenzen inzake cumulatie bepaald in de artikelen 4 en 9 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen overschrijden, wordt het wachtgeld verminderd of geschorst op dezelfde wijze als een rustpensioen.

Teneinde de naleving van deze bepaling te verzekeren geeft het personeelslid in de aanvraag bedoeld in artikel 2 van onderhavig besluit, uitdrukkelijk de toestemming aan de DBDMH om elke nuttige informatie, onder meer bij de Administratie der Belastingen, op te vragen.

Art. 10.Voor de definitief ongeschikte agenten wordt een van de bepalingen van onderhavig besluit afwijkend stelsel ingevoerd.

Die agenten worden ambtshalve in verlof voorafgaand aan het pensioen gesteld.

Zij zullen een wachtbezoldiging genieten dat overeenstemt met : - 85 % van hun basisbezoldiging wanneer zij 25 jaar operationele dienstanciënniteit bij de DBDMH tellen; - 86 % van hun basisbezoldiging wanneer zij 26 jaar operationele dienstanciënniteit bij de DBDMH tellen; - 87 % van hun basisbezoldiging wanneer zij 27 jaar operationele dienstanciënniteit bij de DBDMH tellen; - 88 % van hun basisbezoldiging wanneer zij 28 jaar operationele dienstanciënniteit bij de DBDMH tellen; - 89 % van hun basisbezoldiging wanneer zij 29 jaar operationele dienstanciënniteit bij de DBDMH tellen; - 90 % van hun basisbezoldiging wanneer zij 30 jaar operationele dienstanciënniteit bij de DBDMH tellen.

Onder basisbezoldiging verstaat men het jaarbedrag overeenkomstig de weddenschaal die gehanteerd werd voor de vaststelling van de wedde van het personeelslid, vermeerderd met de tweetaligheidspremie en de eventuele bijslagen, met uitsluiting van de vergoedingen voor nacht- en weekendwerk.

Art. 11.In afwijking van artikel 6 worden het vakantiegeld en de eindejaarstoelage van de definitief ongeschikt verklaarde ambtenaren in dezelfde verhoudingen toegekend als deze vermeld in artikel 10.

Art. 12.Onderhavig besluit treedt in werking op 1 september 2006, met uitzondering van artikel 2 dat uitwerking heeft op 1 juni 2006.

Art. 13.De Brusselse Minister bevoegd voor de Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, wordt belast met de uitvoering van onderhavig besluit.

Brussel, 13 juli 2006.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Ch. PICQUE De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Tewerkstelling, Economie, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, B. CEREXHE

^