gepubliceerd op 15 april 2004
Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal
24 MAART 2004. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de land-, tuin- en bosbouw en veeteelt met name artikel 2, gewijzigd door de wet van 5 februari 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 mei 1968 houdende inrichting van de keuring van uitgangsmateriaal en teeltmateriaal van bosbouwsoorten;
Gelet op het koninklijk besluit van 14 september 1973 houdende reglementering van de handel in teeltmateriaal van bosbouwsoorten;
Gelet op de richtlijn 1999/105/EG van de Raad van 22 december 1999 houdende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de federale overheid op ...;
Gelet op de op 12 januari 1973 gecoördineerde wetten op de Raad van State, met name artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringendheid, De noodzaak in overweging nemende van een onmiddellijke omzetting van de bovenvermelde richtlijn, waarvoor de uiterste datum is vastgelegd op 1 januari 2003;
Op voordracht van de Minister van Economie Na overleg, Besluit : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Voor de doeleinden van dit besluit moet worden verstaan onder : 1° In de gehele gemeenschap of in een deel daarvan bosbouwkundig teeltmateriaal : teeltmateriaal van boomsoorten en van kunstmatige hybriden daarvan die op het gehele nationale grondgebied of een deel daarvan voor de bosbouw van belang zijn en met name die welke in bijlage I zijn opgenomen;2° teeltmateriaal, afhankelijk van het geval : a) zaadeenheden : kegels, vruchtgestellen, vruchten en zaden bestemd voor de productie van plantgoed;of b) plantendelen : houtstekken, blad- en wortelstekken, explantaten of embryo's voor microvermeerdering, knoppen, afleggers, wortels, enten, poten en plantendelen die voor de productie van plantgoed bestemd zijn;of c) plantgoed : uit zaadeenheden, uit plantendelen of uit natuurlijke zaailingen geteelde planten;3° uitgangsmateriaal, afhankelijk van het geval : a) zaadbron : de bomen in een gebied waar zaad wordt verzameld;of b) opstand : een afgebakende populatie bomen waarvan de samenstelling voldoende uniform is;of c) zaadtuin : een aanplanting van geselecteerde klonen of families die wordt afgeschermd of beheerd teneinde bestuiving door externe stuifmeelbronnen te voorkomen of te beperken en die wordt beheerd om veelvuldige, overvloedige en gemakkelijke zaadoogsten te verkrijgen; of d) ouderplanten van (een) familie(s) : bomen die gebruikt worden om voort te planten door gecontroleerde of vrije bestuiving van één geïdentificeerde, als moederplant fungerende ouderplant met het stuifmeel van één ouderplant ("full-sib"-nakomelingschap) respectievelijk van een aantal al dan niet geïdentificeerde ouderplanten ("half-sib"-nakomelingschap);of e) kloon : een groep individuen (ramets) die door vegetatieve vermeerdering, bijvoorbeeld door stekken, microvermeerdering, enten, afleggen of delen zijn afgeleid van één oorspronkelijke uitgangsplant (ortet);of f) mengsel van klonen : een mengsel van geïdentificeerde klonen in welbepaalde verhoudingen;4° autochtoon en inheems, afhankelijk van het geval : a) autochtone opstand of zaadbron : een opstand of zaadbron waarvan de vernieuwing normaliter door continue natuurlijke regeneratie is geschied;de opstand of zaadbron mag kunstmatig zijn vernieuwd met behulp van teeltmateriaal dat uit dezelfde opstand of zaadbron of uit autochtone opstanden of zaadbronnen in de nabije omgeving is verkregen; of b) inheemse opstand of zaadbron : een inheemse opstand of zaadbron is een autochtone opstand of zaadbron of een opstand of zaadbron die kunstmatig is geteeld uit zaad waarvan de oorsprong in hetzelfde herkomstgebied gelegen is;5° oorsprong : voor een autochtone opstand of zaadbron, de plaats waar de bomen groeien.Voor een niet-autochtone opstand of zaadbron, de plaats van waar de zaden of planten oorspronkelijk zijn geïntroduceerd. De oorsprong van een opstand of zaadbron kan onbekend zijn; 6° herkomst : de groeiplaats van een opstand;7° herkomstgebied : voor een soort of subsoort, het gebied of de groep gebieden waar voldoende uniforme ecologische omstandigheden heersen en waar opstanden of zaadbronnen met soortgelijke fenotypische of genetische kenmerken worden aangetroffen, zo nodig rekening houdend met de hoogtegrenzen;8° productie : de productie omvat alle stadia van het voortbrengen van de zaadeenheden, de omzetting van de zaadeenheden in zaad en de teelt van plantgoed uit zaden en plantendelen;9° in de handel brengen : tentoonstellen met het oog op verkoop, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon, met inbegrip van levering in het kader van een dienstverleningscontract;10° leverancier : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich uit hoofde van zijn beroep bezighoudt met het in de handel brengen of invoeren van bosbouwkundig teeltmateriaal;11° Minister : de Minister bevoegd voor Landbouw.12° Dienst : De dienst Bosbouw van het Brussels Instituut voor Milieubeheer.13° Het bosbouwkundig teeltmateriaal wordt in de volgende categorieën onderverdeeld : a) van bekende origine : teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal bestaande uit een binnen één herkomstgebied gelegen zaadbron of opstand, en dat aan de eisen van bijlage II voldoet;b) geselecteerd : teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal bestaande uit een binnen één enkel herkomstgebied gelegen opstand, dat op populatieniveau aan fenotypische selectie is onderworpen en dat aan de eisen van bijlage III voldoet;c) gekeurd : teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal bestaande uit zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen, waarvan de componenten individueel aan fenotypische selectie zijn onderworpen, en die aan de eisen van bijlage IV voldoen.Een toetsing van het teeltmateriaal moet niet zijn begonnen of zijn voltooid; d) getest : teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal bestaande uit opstanden, zaadtuinen, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen.De hoge kwaliteit van het teeltmateriaal dient te zijn aangetoond door middel van vergelijkende tests of door een kwantitatieve schatting van de hoge kwaliteit van het teeltmateriaal, berekend op basis van de genetische waardebepaling van de componenten van het uitgangsmateriaal. Het teeltmateriaal dient aan de eisen van bijlage V te voldoen.
Art. 2.Er wordt een Gewestelijk Comité opgericht voor het bosbouwkundig teeltmateriaal, hierna "het Comité" genoemd. Het Comité is als volgt samengesteld : 1° een ambtenaar van de landbouwcel van het gewest die instaat voor het voorzitterschap;2° een ambtenaar van de Dienst bosbouw van het Brusselse Instituut voor Milieubeheer die instaat voor het secretariaat;3° een wetenschapper gespecialiseerd in bosbouwkundige genetica. Het Comité stelt zijn intern reglement op.
Het Comité kan iedereen die het nodig acht uitnodigen.
Art. 3.§ 1. Voor de soorten en kunstmatige hybriden die niet voorkomen in de in bijlage I van dit besluit opgenomen lijst, kan de Minister, op advies van het Comité, strenge of minder strenge maatregelen treffen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. § 2. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn niet van toepassing op bosbouwkundig teeltmateriaal in de vorm van plantgoed of plantendelen waarvan wordt aangetoond dat deze voor andere doeleinden dan bosbouw bestemd zijn.
In dat geval gaat het materiaal vergezeld van een etiket of een ander document, overeenkomstig andere bepalingen die op dat materiaal voor het beoogde communautaire nationale of gewest doel van toepassing zijn. Indien die bepalingen ontbreken, en een leverancier zowel materiaal voor bosbouwdoeleinden als aantoonbaar niet voor bosbouwdoeleinden bestemd materiaal onder zich heeft, gaat de laatstgenoemde soort materiaal vergezeld van een etiket met de volgende tekst : "niet voor bosbouwdoeleinden". § 3. De in dit besluit vervatte maatregelen zijn niet van toepassing op bosbouwkundig teeltmateriaal waarvan wordt aangetoond dat het voor uitvoer of wederuitvoer buiten de Europese Unie bestemd is. HOOFDSTUK II. - Toelaten van het uitgangsmateriaal
Art. 4.§ 1. Alleen het toegelaten uitgangsmateriaal wordt gebruikt voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal. § 2. Het uitgangsmateriaal wordt pas toegelaten door de Dienst op voordracht van het Comité : l° indien het voldoet aan de eisen van bijlage II, III, IV of V, afhankelijk van het geval, van dit besluit;2° door verwijzing naar een zogeheten "toegelaten eenheid".Iedere toegelaten eenheid wordt met een specifieke vermelding in het register opgenomen. § 3. Het toegelaten uitgangsmateriaal wordt van de lijst geschrapt indien aan de eisen van dit besluit niet langer wordt voldaan.
Na toelating wordt het uitgangsmateriaal, dat voor de productie van "geselecteerd", "gekeurd" en "getest" teeltmateriaal wordt gebruikt, op regelmatige tijdstippen opnieuw onderzocht. § 4. Overeenkomstig de specifieke voorwaarden die zijn vastgelegd door de Europese Commissie kan de Minister afwijken van de bepalingen voorzien in lid 2 en de bijlagen II, III, IV en V in het belang van het behoud van de genetische hulpbronnen van de planten die worden gebruikt in de bosbouw om rekening te houden met de evolutie van de situatie op het vlak van het behoud in situ en het duurzame gebruik van de genetische hulpbronnen van de planten dankzij de teelt en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal van herkomsten die van nature aangepast zijn aan de lokale en regionale omstandigheden en die bedreigd worden met genetische erosie. § 5. De Dienst mag, op een deel van of op het hele grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en voor een periode van ten hoogste tien jaar, uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal toestaan indien op basis van voorlopige resultaten van de in bijlage V bedoelde genetische waardebepaling of vergelijkende tests mag worden verondersteld dat dit uitgangsmateriaal, wanneer de tests zullen zijn voltooid, aan de toelatingseisen van dit besluit zal voldoen.
Art. 5.Indien het in artikel 4, lid 1 bedoelde uitgangsmateriaal bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme in de zin van artikel 2, punten 1 en 2 van Richtlijn 2001/18/EG van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, kan het alleen worden aanvaard indien het veilig is voor de menselijke gezondheid en het milieu.
Art. 6.§ 1. In het geval van uitgangsmateriaal dat voor de productie van teeltmateriaal van de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" is bestemd, worden de herkomstgebieden voor de relevante soorten door de Dienst afgebakend. § 2. Op advies van het Comité stelt de Dienst kaarten op, die hij publiceert, waarop de afbakening van de herkomstgebieden is aangegeven. Deze kaarten worden doorgegeven aan de Commissie en aan de andere Lidstaten.
Art. 7.§ 1. De Dienst stelt een register op van het uitgangsmateriaal dat toegelaten is in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het register moeten, naast de specifieke vermelding in het register, uitvoerige gegevens betreffende iedere toegelaten eenheid worden opgenomen. § 2. De Dienst dient een samenvatting van het register in de vorm van een lijst op te stellen die volgens een gemeenschappelijk model voor iedere toegelaten eenheid moet worden opgesteld. Voor de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" kan een samenvatting van het uitgangsmateriaal op basis van de herkomstgebieden toegelaten worden.
Voor iedere toegelaten eenheid moeten volgende gegevens worden vertrekt : 1° de botanische naam;2° de categorie;3° de beoogde toepassing;4° het type uitgangsmateriaal;5° de vermelding in het register of, in voorkomend geval, de samenvatting dan wel de individuele code van het herkomstgebied;6° de ligging : in voorkomend geval een bondige aanduiding, alsmede de volgende bijzonderheden : a) voor de categorie "van bekende origine" : het herkomstgebied en het geografische lengte- en breedte-interval;b) voor de categorie "geselecteerd" : het herkomstgebied en de geografische ligging ervan, als bepaald door de lengte- en breedtecoördinaat of door het lengte- of breedte-interval;c) voor de categorie "gekeurd" : de exacte geografische ligging van de plaats(en) waar het uitgangsmateriaal wordt gehouden;d) voor de categorie "getest" : de exacte geografische ligging van de plaat(sen) waar het uitgangsmateriaal wordt gehouden;7° de hoogteligging of het hoogte-interval;8° de oppervlakte : de omvang van de zaadbron(nen), opstand(en) of zaadtuin(en);9° de oorsprong : aangegeven moet worden of het uitgangsmateriaal al dan niet autochtoon/ inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is.Voor niet-autochtoon/niet-inheems uitgangsmateriaal moet, indien bekend, de oorsprong worden aangegeven; 10° voor de categorie "getest" : indien het om genetisch gemodificeerd materiaal gaat, vermelding daarvan. § 3. De Dienst treft de nodige maatregelen voor de periodieke publicatie van een gewestelijke en/of nationale catalogus van het toegelaten uitgangsmateriaal. § 4. De in lid 2 bedoelde lijst wordt opgesteld overeenkomstig de bepalingen van verordening (EG) nr. 1597/2002 van de Commissie van 6 september 2002 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de vorm van de nationale lijsten van uitgangsmateriaal van bosbouwkundig teeltmateriaal.
Art. 8.De Minister kan, op het hele of een deel van het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en op advies van het Comité, de toelating beperken van het uitgangsmateriaal dat bedoeld is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie "van bekende origine".
Art. 9.Voor de voorwaarden uiteengezet in bijlagen II tot V en in bijlage VII kan de Minister, op advies van het Comité, bijkomende of strengere eisen opleggen voor de toelating van uitgangsmateriaal en de productie van teeltmateriaal op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. HOOFDSTUK III. Het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal
Art. 10.§ 1. Wat betreft het bosbouwkundig teeltmateriaal afgeleid van toegelaten uitgangsmateriaal zijn de volgende maatregelen van toepassing : 1° materiaal van de in bijlage I genoemde soorten mag niet in de handel worden gebracht tenzij ze tot de categorieën "van bekende origine", "geselecteerd", "gekeurd" of getest behoren en voldoen aan de eisen van respectievelijk bijlage II, III, IV en V;2° de in bijlage I genoemde kunstmatige hybriden mogen niet in de handel worden gebracht tenzij ze tot de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" behoren en voldoen aan de eisen van respectievelijk bijlage III, IV en V;3° de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden die vegetatief worden vermeerderd, mogen niet in de handel worden gebracht tenzij ze tot de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" of "getest" behoren en voldoen aan de eisen van respectievelijk bijlagen III, IV en V.Teeltmateriaal van de categorie "geselecteerd" mag slechts in de handel worden gebracht indien het massaal uit zaad is geteeld; 4° de in bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan, mogen slechts in de handel worden gebracht als ze tot de categorie "getest" behoren en voldoen aan de eisen van bijlage V. § 2. De categorieën waarin teeltmateriaal verkregen uit diverse types uitgangsmateriaal in de handel mag worden gebracht, zijn die van de tabel in bijlage VI. § 3. Bosbouwkundig teeltmateriaal van in de bijlage I genoemde soorten en kunstmatige hybriden wordt niet in de handel gebracht tenzij het aan de relevante eisen van bijlage VII voldoet.
Plantdelen en planten mogen slechts in de handel worden gebracht indien ze voldoen aan de geldende internationale normen. § 4. De leveranciers van bosbouwkundig teeltmateriaal moeten geregistreerd zijn bij de Dienst. De leveranciers die reeds geregistreerd zijn krachtens het koninklijk besluit van 3 mei 1994 betreffende de bestrijding van voor planten en plantengewassen schadelijke organismen, worden verondersteld geregistreerd te zijn voor de doeleinden van dit besluit. Nochtans moeten die leveranciers aan de voorschriften van deze richtlijn voldoen. § 5. Niettegenstaande lid 1 mag de Dienst toestemming verlenen voor het in de handel brengen van passende hoeveelheden van : 1° bosbouwkundig teeltmateriaal bestemd voor tests, wetenschappelijke doeleinden, veredelingsactiviteiten of de instandhouding van genetisch materiaal;2° zaadeenheden waarvan duidelijk is aangetoond dat zij niet voor bosbouwdoeleinden bestemd zijn. § 6. De Minister mag de voorwaarden voor aflevering van de in lid 5 bedoelde toelatingen vastleggen overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd door de Europese Unie. § 7. Onverminderd lid 1 en overeenkomstig de door de Europese Unie vastgelegde voorwaarden, kan de Minister zijn toelating geven voor het in de handel brengen van teeltmateriaal afgeleid van uitgangsmateriaal dat niet voldoet aan alle eisen van de overeenkomstige categorie die wordt vermeld in ditzelfde lid. § 8. Overeenkomstig de door de Europese Unie vastgelegde voorwaarden kan de Minister specifieke bepalingen voorzien om rekening te houden met de evolutie van de voorwaarden waaronder het bosbouwkundig teeltmateriaal dat geschikt is voor biologische teelt in de handel kan worden gebracht.
Art. 11.§ 1. Voor alle toegelaten uitgangsmateriaal afgeleid teeltmateriaal wordt door de Dienst na de oogst een basiscertificaat met de specifieke registervermelding afgegeven dat de in bijlage VIII genoemde relevante gegevens bevat. § 2. Wanneer overeenkomstig artikel 12, lid 2, op het materiaal verdere vegetatieve vermeerdering van toepassing is, wordt een nieuw basiscertificaat afgegeven. § 3. Wanneer overeenkomstig artikel 12, lid 3, punten 1°, 2°, 3°, of 5° menging plaatsvindt, draagt de Dienst er zorg voor dat de registervermeldingen van de componenten van het mengsel identificeerbaar blijven en wordt voor het mengsel een nieuw basiscertificaat of een ander document ter identificatie van het mengsel afgegeven.
Art. 12.§ 1. Teeltmateriaal wordt in alle stadia van de productie gescheiden gehouden aan de hand van een verwijzing naar individuele toegelaten eenheden. Iedere partij teeltmateriaal wordt geïdentificeerd aan de hand van : 1° de code en het nummer van het basiscertificaat;2° de botanische naam;3° de categorie;4° de beoogde toepassing;5° het type uitgangsmateriaal;6° de vermelding in het register of de individuele code van het herkomstgebied;7° het herkomstgebied voor teeltmateriaal van de categorieën "van bekende origine" en "geselecteerd" en, indien passend, voor ander teeltmateriaal;8° zo nodig, de vermelding van de herkomst van het materiaal (of het autochtoon/inheems, niet-autochtoon/niet-inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is);9° in het geval van de zaadeenheden, het rijpingsjaar;10° de leeftijd en het type van het uit zaailingen of stekken bestaande plantgoed en de vermelding of het afgepende, verspeende of in een container verpakte exemplaren betreft;11° zo nodig, de vermelding "genetisch gemodificeerd". § 2. Onverminderd lid 1 van dit artikel en artikel 10, lid 1, punt 3, is op het plantgoed dat is afgeleid van teeltmateriaal van de categorieën "geselecteerd", "gekeurd" en getest" en dat tot één enkele toegelaten eenheid behoort, verdere vegetatieve vermeerdering van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het materiaal gescheiden gehouden en als zodanig geïdentificeerd. § 3. Onverminderd lid 1 van dit artikel, en mits naleving van de bepalingen van het contro1eglement, zijn de volgende maatregelen van toepassing : l° binnen één enkel herkomstgebied is menging van teeltmateriaal dat is afgeleid van twee of meer tot de categorie "van bekende origine", respectievelijk "geselecteerd" behorende toegelaten eenheden toegestaan;2° wanneer binnen één enkel herkomstgebied menging plaatsvindt van teeltmateriaal dat verkregen is uit zaadbronnen en opstanden van de categorie "van bekende origine", wordt de nieuwe gecombineerde partij "als teeltmateriaal afgeleid van een zaadbron" gecertificeerd;3° wanneer menging plaatsvindt van teeltmateriaal dat is afgeleid van niet-autochtoon of niet-inheems uitgangsmateriaal van bekende oorsprong met teeltmateriaal dat uit uitgangsmateriaal van onbekende oorsprong is verkregen, wordt de nieuwe gecombineerde partij als "van onbekende oorsprong" gecertificeerd;4° wanneer menging plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in de punten 1°, 2° en 3°, mag de individuele code van het herkomstgebied worden gebruikt in plaats van de onder lid 1, punt 6, bedoelde vermelding in het register;5° menging van partijen die in verschillende rijpingsjaren van één enkele toegelaten eenheid zijn afgeleid, is toegestaan;6° wanneer menging plaatsvindt overeenkomstig het bepaalde in het voorgaande punt moeten de werkelijke rijpingsjaren alsmede het relatieve aandeel van het materiaal van de respectieve rijpingsjaren geregistreerd worden.
Art. 13.§ l. Teeltmateriaal mag slechts in de handel worden gebracht in partijen die aan het bepaalde in artikel 12 voldoen en die vergezeld gaan van een etiket of een ander document van de leverancier ("het etiket of document van de leverancier") met naast de in artikel 12 vereiste gegevens de volgende gegevens : 1° het (de) nummer(s) van het (de) overeenkomstig artikel 11 afgegeven basiscertifica(a)t(en) of een verwijzing naar het in artikel 11, lid 3 bedoelde ander document, 2° de naam van de leverancier;3° de geleverde hoeveelheid;4° in het geval van teeltmateriaal van de categorie "getest", waarvan het uitgangsmateriaal krachtens artikel 4, lid 5 werd toegelaten, de woorden "voorlopig toegelaten";5° of het materiaal vegetatief vermeerderd is. § 2. In het geval van zaden dient het in lid 1 bedoelde etiket of document van de leverancier eveneens de volgende aanvullende gegevens te bevatten, die voor zover mogelijk met internationaal aanvaarde beoordelingstechnieken verkregen moeten zijn : l° de zuiverheid : het gewichtspercentage zuiver zaad, ander zaad en inert materiaal in het als een partij zaad in de handel gebrachte product;2° de kiemkracht : uitgedrukt in percentage zuiver zaad of, indien het kiempercentage niet of niet gemakkelijk te bepalen is, het aan de hand van een nader genoemde methode bepaalde percentage levensvatbare zaden;3° het duizendkorrelgewicht van het zuivere zaad;4° het aantal kiemkrachtige zaden per kilogram als zaad in de handel gebracht product of, indien het aantal kiemkrachtige zaden niet of niet gemakkelijk kan worden bepaald, het aantal levensvatbare zaden per kilogram. § 3. Teneinde ervoor te zorgen dat het zaad van het lopende seizoen spoedig beschikbaar komt, is het in de handel brengen ervan toegestaan tot en met de eerste koper, al is het onderzoek betreffende het kiemen, bedoeld in lid 2, punt 2°, niet afgesloten. De leverancier dient zo spoedig mogelijk te verklaren dat voldaan is aan de voorwaarden van lid 2, punten 2° en 4°. § 4. Voor geringe hoeveelheden zaad is de in lid 2 onder 2° en 4° genoemde informatie niet vereist. Verordening (EG) nr. 2301/2002 van de Commissie van 20 december 2002 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad met betrekking tot de definitie van de termen "geringe hoeveelheden zaad" is van toepassing. § 5. In het geval van Populus spp., mogen plantdelen slechts in de handel worden gebracht indien op het etiket of in het document van de leverancier het classificatienummer (klasse) overeenkomstig bijlage VII, deel C, punt 2, onder b) wordt vermeld. § 6. Indien voor enige categorie bosbouwkundig teeltmateriaal een gekleurd etiket of document wordt gebruikt, dient de kleur van het etiket of van het document van de leverancier geel te zijn in het geval van teeltmateriaal van "bekende oorsprong", groen in het geval van "geselecteerd" teeltmateriaal, roze in het geval van "gekeurd" teeltmateriaal en blauw in het geval van "getest" teeltmateriaal. § 7. In het geval van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal dat uit genetisch gemodificeerde organismen bestaat, dienen alle officiële en andere etiketten en documenten voor de partij dit duidelijk te vermelden.
Art. 14.Zaadeenheden mogen uitsluitend in gesloten verpakking in de handel worden gebracht. Het sluitingsmechanisme moet zodanig zijn dat het bij het openen van de verpakking onbruikbaar wordt.
Art. 15.§ 1. Op advies van het Comité stelt de Dienst een controledocument op aan de hand waarvan het van de individuele toegelaten eenheden of partijen afgeleide teeltmateriaal duidelijk identificeerbaar blijft gedurende het hele productieproces van oogst tot aflevering aan de eindgebruiker. Bij geregistreerde leveranciers worden geregeld inspecties verricht. § 2. Op het vlak van de wederzijdse administrative ondersteuning tussen Lidstaten om de informatie te kunnen bekomen die nodig is voor de goede uitvoering van dit besluit, met name wanneer bosbouwkundig teeltmateriaal wordt doorgegeven tussen Lidstaten, past de Dienst verordening (EG) nr. 1598/2002 van de Commissie van 6 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de wederzijdse administratieve bijstand tussen officiële instanties. § 3. De leveranciers verstrekken de Dienst registers met nadere gegevens over alle in hun bezit zijnde en in de handel gebrachte zendingen. § 4. De Minister neemt alle nodige maatregelen om te garanderen dat de bepalingen van dit besluit worden nageleefd, door de nodige bepalingen te voorzien opdat, bij de productie ervan met het oog op het in de handel brengen en bij het in de handel brengen, het bosbouwkundig teeltmateriaal zou worden onderworpen aan een officiële controle. § 5. De experts van de Commissie kunnen, in samenwerking met de dienst, controles ter plaatse uitvoeren op voorwaarde dat deze nodig blijken om de uniforme toepassing van de bovenvermelde richtlijn 1999/105/EG te garanderen. Ze kunnen met name contro1en of het bosbouwkundig teeltmateriaal voldoet aan de eisen van dit besluit.
Wanneer een controle is uitgevoerd op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, verstrekt de Dienst de experts alle steun die nodig is voor de uitvoering van hun taken. De Commissie kan de andere Lidstaten op de hoogte houden van de resultaten van het onderzoek.
Art. 16.§ 1. De Minister ziet erop toe dat het teeltmateriaal dat overeenkomstig de bepalingen vandit besluit in de handel wordt gebracht, niet aan andere kenmerken, eisen inzake onderzoek en inspectie, etikettering en sluiting van de verpakking zal worden onderworpen dan die waarin dit besluit voorziet. § 2. De Minister is echter gemachtigd om, in het hele of een deel van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de verkoop te verbieden aan de eindgebruiker van gespecificeerd bosbouwkundig teeltmateriaal, bestemd voor zaaien of planten, door toepassing van verordening (EG) nr. 1602 van de Commissie van 9 september 2002 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 1999/105/EG van de Raad inzake de machtiging van lidstaten om het verkopen van gespecificeerd bosbouwkundig teeltmateriaal aan de eindgebruiker te verbieden. § 3. Onverminderd lid 1 kan de Minister, als hij de bepalingen van artikel 8 heeft toegepast, de verkoop aan de eindgebruiker verbieden van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie "van bekende origine".
Art. 17.Indien de Europese Commissie machtigt om, gedurende een door haar zelf vastgelegde periode, de verkoop toe te laten van bosbouwkundig teeltmateriaal van een of meer soorten die beantwoorden aan minder strenge eisen, dan specificeren de documenten of etiketten van de leverancier die vereist zijn krachtens artikel 13, lid 1, dat dit bosbouwkundig teeltmateriaal beantwoordt aan minder strenge eisen.
Art. 18.De Dienst ziet erop toe dat het bosbouwkundig teeltmateriaal dat werd geproduceerd in een ander land en ingevoerd voor verkoop gelijkwaardige garanties biedt, in alle opzichten, aan die van het bosbouwkundig teeltmateriaal dat werd geproduceerd in de Gemeenschap overeenkomstig richtlijn 1999/105/EG en overeenkomstig de toepassingsmaatregelen getroffen door de Europese Unie, waaronder met name besluit 2003/122/EG van de Commissie van 21 februari 2003 dat de Lidstaten de toelating geeft om beslissingen te nemen overeenkomstig richtlijn 1999/105/EG betreffende het in derde landen geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal.
Bij dit geïmporteerd materiaal moet met name een basiscertificaat of een officieel certificaat zitten, afgeleverd door het land van herkomst, evenals borderellen die de details vermelden van alle uitgevoerde partijen, verstrekt door de leveranciers uit het derde land.
Art. 19.Het bosbouwkundig teeltmateriaal dient, in voorkomend geval, te voldoen aan de fytosanitaire voorwaarden van het bovenvermelde K.B. van 3 mei 1994.
Art. 20.De Minister besluit, op advies van het Comité, welke aanpassingen moeten worden aangebracht aan de bijlagen ten gevolge van de evolutie van de wetenschappelijke en technische kennis, en dit overeenkomstig de door de Europese Unie getroffen maatregelen.
Art. 21.Overeenkomstig de door de Europese Unie vastgelegde procedures kan de toepassing van de beschikkingen van dit artikel voor bepaalde boomsoorten die niet van belang zijn voor de bosbouw in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, worden opgeheven door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behalve indien dit een overtreding vormt van de bepalingen uiteengezet onder artikel 16, lid 1. HOOFDSTUK IV. - Eindmaatregelen
Art. 22.De inbreuken op de beschikkingen van dit besluit worden onderzocht, vastgesteld, vervolgd en bestraft overeenkomstig de beschikkingen van de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingmiddelen en de grondstoffen voor de land-, tuin- en bosbouw en veeteelt.
Art. 23.Het koninklijk besluit van 17 mei 1968 tot organisatie van de controle op het uitgangsmateriaal en het teeltmateriaal van de boomsoorten is opgeheven.
Het koninklijk besluit van 14 september 1973 tot reglementering van het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal, is opgeheven.
Art. 24.§ 1. Gedurende een overgangsperiode die ten einde loopt op 31/12/2012 mag de Dienst met het oog op de toelating van uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal, waarop richtlijn 66/404/EEG niet eerder van toepassing was, de resultaten gebruiken van vergelijkende tests die niet aan eisen van bijlage V beantwoorden.
Deze tests moeten voor 1 januari 2003 zijn begonnen en moeten hebben aangetoond dat het van het uitgangsmateriaal afgeleide teeltmateriaal van hoge kwaliteit is. § 2. Gedurende een overgangsperiode die ten einde loopt op 31/12/2012 mag de Dienst met het oog op de toelating van uitgangsmateriaal voor de productie van getest teeltmateriaal van alle onder dit besluit vallende soorten en kunstmatige hybriden de resultaten gebruiken van de tests ter bepaling van de genetische waarde die niet aan de eisen van bijlage V beantwoorden.
Deze tests moeten voor 1 januari 2003 begonnen zijn en moeten hebben aangetoond dat het van het uitgangsmateriaal afgeleide teeltmateriaal van hoge kwaliteit is. § 3. In het geval van nieuwe soorten en nieuwe kunstmatige hybriden die later zouden kunnen worden toegevoegd aan bijlage I, wordt de in lid 1 en lid 2 bedoelde overgangsperiode vastgelegd door de Dienst overeenkomstig de door de Europese Unie getroffen maatregelen. § 4. De Minister kan toelaten dat gebruik wordt gemaakt van de vergelijkende tests en de tests voor genetische waardebepaling na het verstrijken van de overgangsperiode overeenkomstig de door de Europese Unie getroffen maatregelen.
Art. 25.Voorraden bosbouwkundig teeltmateriaal die vóór 1 januari 2003 gevormd zijn, mogen volledig in de handel worden gebracht.
Art. 26.Dit besluit wordt van kracht op de dag van de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 27.De Minister bevoegd voor Landbouw is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel 24 maart 2004.
Vanwege de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Ondergeschikte Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, J. SIMONET De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Werkgelegenheid, Economie, Energie en Huisvesting, E. TOMAS
Bijlage I LIJST VAN BOSBOUWSOORTEN EN KUNSTMATIGE HYBRIDEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Economie, E. TOMAS
Bijlage II MINIMUMVEREISTEN INZAKE DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BEDOELD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "VAN BEKENDE ORIGINE" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL Het uitgangsmateriaal is een binnen één herkomstgebied gelegen zaadbron of opstand. Het staat de Dienst vrij al dan niet een formele inspectie op te leggen, behalve indien het materiaal bestemd is voor specifieke bosbouwdoeleinden, in welk geval verplicht een formele inspectie moet worden uitgevoerd. zaadbron of opstand voldoet aan de door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vastgelegde criteria. herkomstgebied evenals de ligging en de hoogte of het hoogte-interval van de oogstplaats(en) van het teeltmateriaal moeten worden aangeduid.
Het volgende moet eveneens worden vermeld : uitgangsmateriaal is al dan niet autochtoon, of de herkomst is onbekend; uitgangsmateriaal is al dan niet inheems, of de herkomst is onbekend. in het geval van niet-autochtoon of niet-inheems uitgangsmateriaal : de herkomst moet worden vermeld wanneer deze bekend is.
Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Economie, E. TOMAS
Bijlage III MINIMUMVEREISTEN INZAKE DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BEDOELD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "GESELECTEERD" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL Algemeen De opstand zal worden beoordeeld volgens de specifieke doeleinden waarvoor het teeltmateriaal bestemd is, en welk belang wordt gehecht aan vereisten 1 tot 10 is afhankelijk van de in aanmerking genomen doeleinden. De selectiecriteria worden vastgelegd door de Dienst op advies van het Comité en de specifieke doeleinden zijn opgenomen in het register. 1. Oorsprong Er moet worden aangetoond, door bewijskrachtige historische elementen voor te leggen of aan de hand van andere hiervoor geschikte middelen, of het bestand autochtoon/inheems is, niet-autochtoon/niet-inheems of indien de oorsprong onbekend is;voor het niet-autochtone/niet-inheemse uitgangsmateriaal moet de herkomst vermeld worden indien deze bekend is. 2. Afscherming De opstanden moeten op een voldoende afstand staan van slechte opstanden van dezelfde soort of van een verwante soort of variëteit die aanleiding kan geven tot hybridevorming met de soort in kwestie. Deze eis is met name belangrijk wanneer de opstanden die in de buurt van autochtone/inheemse opstanden staan niet-autochtoon/niet-inheems of van onbekende oorsprong zijn. 3. Aantal bomen in de opstand De opstanden moet één of meer perfect verdeelde en voldoende talrijke groepjes bomen omvatten om een voldoende onderlinge bestuiving te garanderen.Om de ongunstige effecten van reproductie tussen nabije verwanten te vermijden, vertonen de geselecteerde opstanden een voldoende hoeveelheid en dichtheid van individuele bomen op een gegeven oppervlakte. 4. Ouderdom en ontwikkeling De opstanden moeten bestaan uit bomen van een zekere ouderdom, hoogte of ontwikkelingsstadium zodat de gehanteerde selectiecriteria duidelijk kunnen worden toegepast.5. Homogeniteit De opstanden moeten een normale individuele variabiliteit vertonen wat het morfologische karakter betreft.Indien nodig moeten minder goede bomen worden verwijderd. 6. Aanpassingsvermogen De aanpassing aan de in het herkomstgebied heersende ecologische omstandigheden moet duidelijk zijn.7. Gezondheidstoestand en weerstand De bomen van opstanden worden in het algemeen beschermd tegen aanvallen van schadelijke organismen en vertonen, op hun standplaats, een weerstand tegen ongunstige weers- en plaatselijke omstandigheden, met uitzondering van de schade toegebracht door vervuiling.8. Productie en volume Met het oog op de toelating van geselecteerde opstanden moet de productie in volume gewoonlijk hoger liggen dan wat men beschouwd als gemiddeld in dezelfde ecologische en beheersomstandigheden.9. Technologische kwaliteit Er wordt rekening gehouden met de technologische kwaliteit;in bepaalde gevallen kan dit een essentieel criterium vormen. 10. Vorm of groei De bomen van de opstanden moeten een bijzonder gunstig morfologisch karakter vertonen, met name wat de rechtheid en de rondheid van de stam betreft, de plaatsing en de fijnheid van de takken en de natuurlijke snoei.Daarnaast zou het voorkomen van vorken en getorste vezels beperkt moeten zijn.
Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Economie E. TOMAS
Bijlage IV MINIMUMVEREISTEN INZAKE DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BEDOELD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "GEKEURD" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL 1. ZAADTUINEN a) Het type, het streefdoel, het hybridatieschema, de plaats op het terrein, de afscherming, de situatie en alle wijzigingen van deze factoren moeten toegelaten en geregistreerd worden door de Dienst op advies van het Comité.b) De klonen of samenstellende families worden geselecteerd op basis van hun uitzonderlijke karakter en een bijzondere aandacht wordt besteed aan de vereisten 4, 6, 7, 8, 9 en 10 van bijlage III.c) De klonen of samenstellende families moeten geplant of geplant geweest zijn volgens een plan dat is toegelaten door de Dienst op advies van het Comité en dat is opgesteld op zodanige manier dat elke component kan worden geïdentificeerd.d) De open plekken in de zaadtuinen zullen worden beschreven, met de overeenkomstige toegepaste selectiecriteria, en geregistreerd door de Dienst op advies van het Comité.e) De zaadtuinen worden beheerd en de zaden geoogst op zodanige manier dat de voor de zaadtuinen vooropgestelde doelstellingen worden bereikt.In het geval van een zaadtuin die bestemd is voor de productie van een kunstmatige hybride moet het percentage van de hybriden die aanwezig zijn in het teeltmateriaal worden bepaald aan de hand van een controletest. 2. OUDERPLANTEN VAN (EEN) FAMILIE(S) a) De ouderplanten worden geselecteerd omwille van hun uitzonderlijke activiteiten (en een specifieke aandacht wordt besteed aan de vereisten 4, 6, 7, 8, 9 en 10 van bijlage III) of omwille van hun combineerbaarheid.b) Het streefdoel, het hybridatieschema, het verstuivingssysteem, de componenten, de afscherming en de ligging evenals elke belangrijke wijziging van deze factoren moeten toegelaten en geregistreerd worden door de Dienst op advies van het Comité.c) De identiteit, het aantal en het aandeel van de ouderplanten in een mengsel moet toegelaten en geregistreerd worden door de Dienst op advies van het Comité.d) In het geval van ouderplanten die bestemd zijn voor de productie van een kunstmatige hybride moet het percentage van de hybriden in het teeltmateriaal worden bepaald met behulp van een controletest.3. KLONEN a) De klonen zijn identificeerbaar door hun onderscheiden karakters die toegelaten en geregistreerd werden door de Dienst op advies van het Comité.b) Het belang van de klonen wordt bevestigd door ervaringen of aangetoond door een voldoende langdurig experiment.c) De uitgangsplanten (ortets) die worden gebruikt voor de productie, worden geselecteerd op basis van hun uitzonderlijke karakter, en een bijzondere aandacht moet worden besteed aan de vereisten 4, 6, 7, 8, 9 en 10 van bijlage III.d) Op advies van het Comité beperkt de Dienst de toelating tot een maximum aantal jaren of geproduceerde rametten. 4. MENGSELS VAN KLONEN a) Het mengsel van klonen voldoet aan de vereisten van de punten 3.1, 3.2 en 3.3. b) De identiteit, het aantal en het aandeel van de klonen waaruit een mengsel bestaat evenals de selectiemethode en de basisplanten moeten toegelaten en geregistreerd worden door de Dienst op advies van het Comité.Elk mengsel moet een voldoende genetische diversiteit vertonen. c) Op advies van het Comité beperkt de Dienst de toelating tot een maximumaantal jaren of geproduceerde rametten. Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Economie E. TOMAS
Bijlage V MINIMUMVEREISTEN INZAKE DE TOELATING VAN UITGANGSMATERIAAL BEDOELD VOOR DE PRODUCTIE VAN ALS "GETEST" TE CERTIFICEREN TEELTMATERIAAL 1. VEREISTEN VAN TOEPASSING OP ALLE TESTS 1.1 Algemeen Het uitgangsmateriaal moet voldoen aan de overeenkomstige vereisten van bijlage III of IV. De tests die worden uitgewerkt met het oog op de toelating van het uitgangsmateriaal moeten ontworpen, opgebouwd en uitgevoerd zijn overeenkomstig de internationaal erkende procedures, en hun resultaten moeten volgens dezelfde procedures worden geïnterpreteerd. Voor de vergelijkende tests moet het geteste teeltmateriaal worden vergeleken met één of, bij voorkeur, meerdere toegelaten of vooraf geselecteerde controlemonsters. 1.2 Te bestuderen kenmerken (a) De tests moeten worden ontworpen met het oog op de beoordeling van de gespecificeerde kenmerken, en deze moeten voor elke test gepreciseerd worden.(b) Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de groei en aan essentiële biotische of abiotische factoren.Bovendien worden andere kenmerken die belangrijk worden geacht voor het beoogde specifieke doel beoordeeld in het licht van de ecologische omstandigheden van de streek waar de test wordt uitgevoerd. 1.3 Documentatie De registraties moeten de testsites beschrijven, met inbegrip van de plaats, het klimaat, de bodem, het eerdere gebruik, de inplanting, het beheer en elke schade die toe te schrijven is aan abiotische/biotische factoren, en moeten ter beschikking staan van de Dienst op advies van het Comité. De ouderdom van het materiaal en de resultaten die worden verkregen op het moment van de beoordeling, moeten geregistreerd worden door de Dienst op advies van het Comité. 1.4 Vastlegging van de proefopstellingen. (a) Alle monsters van het teeltmateriaal worden op identieke wijze geteeld, geplant en beheerd, voor zover de types van plantenmateriaal dit toelaten.(b) Elke proef moet passen binnen een geldige statistische planning en betrekking hebben op een voldoende aantal bomen zodat het individuele karakter van elke bestudeerde component kan worden beoordeeld. 1.5 Analyse en geldigheid van de resultaten (a) De gegevens die voortvloeien uit de proeven moeten worden geanalyseerd volgens internationaal erkende statistische methoden en de resultaten ervan moeten worden voorgesteld voor elk bestudeerd kenmerk.(b) De methodologie die wordt toegepast voor de test en de gedetailleerde resultaten worden gratis ter beschikking gesteld.(c) Een verslag over de voorgestelde streek met het oog op de waarschijnlijke aanpassing in het land waarin de test werd uitgevoerd en de kenmerken die het nut ervan zouden kunnen beperken, moeten ook worden meegedeeld. 2. VEREISTEN MET BETREKKING TOT DE GENETISCHE BEOORDELING VAN HET UITGANGSMATERIAAL 2.1 De componenten van het volgende uitgangsmateriaal moeten worden onderworpen aan een genetische beoordeling : zaadtuinen, ouderplanten van (een) familie(s), klonen en mengsels van klonen. 2.2 Documentatie De volgende bijkomende documentatie is vereist voor de doeleinden van toelating van het uitgangsmateriaal : (a) identiteit, herkomst en stamboom van de beoordeelde componenten;(b) hybridatieschema dat werd gebruikt voor de productie van het in de beoordelingstest gebruikte teeltmateriaal. 2.3 Testprocedures Er moet voldaan worden aan de volgende vereisten : (a) Het genetische belang van elke component moet worden geraamd op twee of meer plaatsen waar beoordelingstests worden uitgevoerd, waarvan één ten minste gelegen moet zijn in een omgeving die geschikt is voor het geplande gebruik van het teeltmateriaal;(b) De hoge kwaliteit van het teeltmateriaal wordt geschat op basis van deze genetische waardebepaling en van het specifieke hybridatieschema;(c) De beoordelingstests en de genetische berekeningen moeten worden goedgekeurd door de Dienst op advies van het Comité. 3. VEREISTEN OP HET VLAK VAN VERGELIJKENDE TESTS VAN TEELTMATERIAAL 3.1 Nemen van monsters van het teeltmateriaal (a) Het monster van het teeltmateriaal dat bestemd is voor de vergelijkende tests moet echt representatief zijn voor het teeltmateriaal dat afgeleid is van het uitgangsmateriaal dat moet worden toegelaten.(b) Het generatieve teeltmateriaal dat bestemd is voor de vergelijkende tests is : geoogst tijdens jaren met een goede bloei en een goede productie van vruchten/zaden;kunstmatige bestuiving is toegelaten; geoogst volgens methoden die de representativiteit van de verkregen stalen garanderen. 3.2 Controlemateriaal (a) De prestaties van het controlemateriaal in de vergelijkende tests moeten, zoveel mogelijk, gedurende voldoende lange tijd gekend zijn in de streek waar de tests wordt uitgevoerd.De controlemonsters bestaan in principe uit materiaal dat nuttig is gebleken voor de bosbouw op de datum van aanvang van de test en in de ecologische omstandigheden waarvoor wordt voorgesteld het materiaal te certificeren. Ze moeten zoveel mogelijk afkomstig zijn uit opstanden die geselecteerd zijn volgens de criteria van Bijlage III of uit uitgangsmateriaal dat officieel toegelaten is voor de productie van het geteste materiaal. (b) In het geval van vergelijkende tests van kunstmatige hybriden moeten de twee verwante soorten indien mogelijk tussen de controlemonsters voorkomen.(c) In de mate van het mogelijke moeten verschillende controlemonsters worden gebruikt.Wanneer dit nodig en gerechtvaardigd blijkt, kunnen de controlemonsters worden vervangen door het meest geschikte geteste materiaal of door het gemiddelde van de componenten van de test. (d) Dezelfde controlemonsters zullen worden gebruikt in alle tests op een zo uitgebreid mogelijk assortiment van lokale omstandigheden. 3.3 Interpretatie (a) Een statistisch belangrijke hoge kwaliteit vergeleken met de controlemonsters moet worden aangetoond voor ten minste een belangrijk kenmerk.(b) De aanwezigheid van kenmerken van economisch of milieutechnisch belang waarvoor de resultaten aanzienlijk lager liggen dan die van de controlemonsters, wordt duidelijk vermeld en de effecten ervan moeten worden gecompenseerd door gunstige kenmerken.4. VOORWAARDELIJKE TOELATING Een voorafgaande beoordeling van vroegtijdige tests kan als basis dienen voor een voorwaardelijke toelating.Beweringen van hoge kwaliteit die steunen op een vroegtijdige beoordeling moeten ten minste om de tien jaar opnieuw worden onderzocht. 5. VROEGTIJDIGE TESTS Tests in de boomkwekerij, de serre en het laboratorium kunnen worden aanvaard door de Algemeen Directeur met het oog op een voorwaardelijke of definitieve toelating indien een nauwe correlatie kan worden aangetoond tussen de gemeten kenmerkende eigenschap en de kenmerken die normaliter worden beoordeeld tijdens tests in het bos.De andere kenmerken die moeten worden getest, moeten voldoen aan de onder punt 3 uiteengezette vereisten.
Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Economie E. TOMAS
Bijlage VI CATEGORIE"N VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN HET TEELTMATERIAAL AFGELEID DAT IS VAN DE VERSCHILLENDE TYPES VAN UITGANGSMATERIAAL Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Economie, E. TOMAS
Bijlage VII DEEL A Vereisten waaraan moet worden voldaan door de partijen van vruchten en zaden van de boomsoorten opgesomd in bijlage I. 1. De partijen vruchten en zaden van de soorten die worden opgesomd in bijlage I mogen alleen worden verkocht als ze een minimale specifieke zuiverheid van 99 % per soort bereiken.2. Niettegenstaande de beschikkingen van punt 1 wordt, in het geval van de sterk verwante soorten die worden opgesomd in bijlage I, met de uitzondering van de kunstmatige hybriden, de specifieke zuiverheid van een partij vruchten of zaden vermeld indien deze lager is dan 99 %. DEEL B Vereisten waarden waaraan moet worden voldaan door de plantendelen van de in bijlage I opgesomde soorten en kunstmatige hybriden.
De plantendelen van de soorten en kunstmatige hybriden die worden opgesomd in bijlage I zijn van een trouwe en verhandelbare kwaliteit.
De trouwe en verhandelbare kwaliteit wordt bepaald door verwijzing naar de algemene kenmerken, de gezondheidstoestand en de grootte. In het geval van de Populus spp. kan worden vermeld dat de onder deel C uiteengezette bijkomende voorwaarden zijn vervuld.
DEEL C Vereisten inzake de externe kwaliteitsnormen die van toepassing zijn op het materiaal van de Populus spp., vermeerderd door houtstekken of poten. 1. Houtstekken a) Houtstekken worden beschouwd als niet van trouwe en verhandelbare kwaliteit indien ze een van de volgende gebreken vertonen : i) het hout van de stekken is meer dan twee jaar oud ii) ze hebben minder dan twee goed gevormde knoppen; iii) ze zijn aangetast door necrose of beschadigd door schadelijke organismen; iv) ze vertonen sporen van uitdroging, overmatige verhitting, schimmel of verrotting; b) Minimumafmetingen van de houtstekken : - Minimale lengte : 20 cm - Minimale diameter aan het uiteinde : klasse CE 1 : 8 mm klasse CE 2 : 10 mm. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld DEEL D Vereisten waaraan moet worden voldaan door de planten van de in Bijlage I opgesomde soorten en kunstmatige hybriden De planten zijn van een trouwe en verhandelbare kwaliteit. De trouwe en verhandelbare kwaliteit wordt bepaald door verwijzing naar de algemene kenmerken, de gezondheidstoestand, de vitaliteit en de fysiologische kwaliteit.
DEEL E Vereisten waaraan moet worden voldaan door de planten die bestemd zijn voor verkoop aan de eindgebruiker in streken met een mediterraan klimaat.
De plant mag slechts worden verkocht indien 95 % van elke partij een trouwe en verhandelbare kwaliteit heeft. 1. De plant wordt niet beschouwd als van trouwe en verhandelbare kwaliteit indien hij een van de volgende gebreken vertoont : a) andere wonden dan veroorzaakt door vormingsnoei of wonden door beschadiging bij het uittrekken;b) het ontbreken van knoppen die een apicale scheut kunnen voorbrengen;c) meervoudige stekken;d) misvormd wortelsysteem;e) sporen van uitdroging, overmatige verhitting, schimmel, verrotting of andere schadelijke organismen;f) de planten zijn niet evenwichtig opgebouwd.2. Grootte van de planten Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 3.Afmetingen van de container, in voorkomend geval Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Leefmilieu, E. TOMAS
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Ons bekend om te worden toegevoegd aan het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.
De Minister-President, J. SIMONET De Minister van Economie, E. TOMAS