Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 20 november 2003
gepubliceerd op 09 december 2003

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2003031557
pub.
09/12/2003
prom.
20/11/2003
ELI
eli/besluit/2003/11/20/2003031557/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 NOVEMBER 2003. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de beoordeling en de verbetering van de luchtkwaliteit, inzonderheid op de artikelen 4, 6 en 13;

Gelet op de ordonnantie van 25 maart 1999 betreffende de opsporing, de vaststelling de vervolging en de bestraffing van misdrijven inzake leefmilieu, gewijzigd bij ordonnantie van 28 juni 2001, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op verordening (EG) Nr. 2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen;

Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, inzonderheid op artikel 6;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

Gelet op de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen, inzonderheid op artikel 13;

Gelet op het besluit van 19 september 1991 houdende regeling van de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen zoals gewijzigd bij besluit van 16 september 1999;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gegeven op 8 oktober 2003;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzaak;

Overwegende dat artikel 6, 4°, van het ontworpen besluit een tijdsschema vaststelt dat betrekking heeft op het onderhoud, het toezicht en nazien van de installaties; dat met dit tijdsschema bedoeld wordt de toegelaten hoeveelheid van lekverlies bij de overschrijding waarvan de installatie buiten dienst wordt gesteld, geleidelijk aan te verlagen en dat dit tijdsschema ingang heeft vanaf 1 januari 2004;

Op voorstel van de Minister van Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit bepaalt de exploitatievoorwaarden van koelinstallaties als bedoeld bij rubriek 132 van de bijlage van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen.

Art. 2.Definities 1. Koelvloeistof : vloeistof die in een koelinstallatie wordt gebruikt voor warmtetransport, die warmte absorbeert bij een lage temperatuur en druk en die warmte afstaat bij een hogere temperatuur en druk waarbij de aggregatietoestand van de vloeistof doorgaans verandert.De vloeistoffen zijn in bijlage 1 ingedeeld op grond van giftigheid, risico voor het vormen van ontplofbare mengsels en factor van vermindering van de ozonlaag. 2. Ontvlambare koelvloeistof: koelvloeistof samengesteld uit koolwaterstof, ammoniak of andere ontvlambare vloeistoffen en gassen (richtlijst: groep 1, bijlage 1).3. CFK: chloorfluorkoolstof, volledig gehalogeneerd (richtlijst: groep 2, bijlage 1).4. HCFK: chloorfluorkoolwaterstof, organische stof die minstens 1 chlooratoom, 1 fluoratoom en 1 waterstofatoom bevat (richtlijst : groep 3, bijlage 1).5. Halon : broomfluorkoolstof, volledig gehalogeneerd.6. Bevoegd koeltechnicus : koeltechnicus die werd geregistreerd door de Minister van Leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (artikel 78 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen) of, indien er nog geen wetgeving terzake bestaat, die een diploma heeft gehaald of over beroepservaring beschikt die hem de technische bevoegdheid verleent voor het in dienst stellen, onderhouden, controleren en herstellen van koelinstallaties en het terugwinnen van de koelvloeistof.7. Ozonafbrekende stoffen: de stoffen opgesomd in de tabel in bijlage I van Verordening (EG) Nr.2037/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen en haar latere wijzigingen. 8. Gefluoreerde broeikasgassen : fluorkoolwaterstoffen, perfluorkoolstoffen, zwavelhexafluoride, afzonderlijk of in een mengsel.9. Machinekamer : ruimte die speciaal bestemd is om er compressoren en de circulatiepompen voor de koelvloeistof in te plaatsen.10. Koelsysteem (inclusief de warmtepompen) : geheel van delen die koelmiddel bevatten en die met elkaar verbonden zijn in een gesloten systeem waarin het koelmiddel circuleert met als oogmerk het onttrekken of het toevoegen van warmte.11. Koelinstallatie : alle apparatuur en toebehoren die nodig zijn voor de werking van een koelsysteem.Luchtconditioneringsinstallaties en warmtepompen die een koelsysteem bevatten vallen eveneens onder de noemer koelinstallaties. 12. Nominale koelmiddelinhoud : de massa koelmiddel waarmee een koelsysteem is gevuld om te functioneren onder de voorwaarden waarvoor het is ontworpen;dat is normaliter de hoeveelheid die is ingebracht bij de eerste indienststelling. 13. Relatief lekverlies : de fractie van de nominale koelmiddelinhoud die ten gevolge van emissies over een periode herleid tot 1 jaar werd verloren, in verhouding tot de nominale koelmiddelinhoud.De berekening van het relatief lekverlies gebeurt aan de hand van de hoeveelheden koelmiddel die aan een systeem worden toegevoegd of afgetapt. Hierbij kunnen de hoeveelheden die in de twee voorgaande jaren zijn bijgevoegd of afgetapt in rekening worden gebracht, als die bekend zijn. 14. Laag detectieniveau : concentratie van de koelvloeistof in de lucht waarbij de detector reageert door het inschakelen van het alarmsysteem met geluids- en lichtmelding geplaatst op het elektrisch bord van de installatie en verbonden met een toezichtlokaal of met een lokaal dat voortdurend wordt gebruikt of met een telebeheersysteem en door het inschakelen van de mechanische ventilatie.15. Hoog detectieniveau : concentratie van de koelvloeistof in de lucht waarbij de detector reageert door de koelinstallatie uit te schakelen, met uitzondering van de elektrische uitrusting van de detectoren zelf en van de schakelaars met drukknop (ventilatie, alarmsystemen en noodverlichting).

Art. 3.Gebruik van producten bedoeld bij het Protocol van Montreal Het gebruik of de opslag van CFK's en van halon als koelvloeistof in koelinstallaties is verboden.

Het gebruik van HCFK's in koelinstallaties is verboden, tenzij ze vóór 31 december 1999 werden geplaatst en vergund.

Art. 4.Ontwerp, constructie en plaatsing van de machines Het ontwerp van de apparaten en de gekozen materialen moeten borg staan voor een aanvaardbaar veiligheidsniveau bij toevallige emissies van koelvloeistoffen veroorzaakt door lekken, leidingbreuken en andere installatiegebreken.

De installatie moet zo zijn ontworpen dat ze bestand is tegen voorspelbare belastingen en trillingen.

Bij het ontwerpen moet reeds worden gedacht aan het vergemakkelijken van onderhoud, herstelling en controle van de installatie.

Rond de leidingen moet een voldoende ruimte worden voorzien zodat een regelmatig onderhoud van de onderdelen, het nakijken van de verbindingstukken en het herstellen van de lekken mogelijk zijn. De milieuvergunning kan een afwijking van dit voorschrift toestaan voor bepaalde installaties (vb. geprefabriceerde installaties).

De exploitant of zijn aangestelde moet de plaats van de voornaamste ventielen en algemene schakelaars van de installatie goed kennen.

Voor de fabricage en de plaatsing moet elke nieuwe koelinstallatie beantwoorden aan de geldende normen van de Europese Commissie ((project)norm CEN.EN.378, of elke norm die haar vervolledigt of vervangt) en de Europese richtlijn « Drukapparaten ».

Installaties met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 10 kW worden na de plaatsing, maar vóór hun ingebruikname, conform de hoger vermelde normen nagezien en een conformiteitsattest moet worden afgegeven. Dit document wordt gedurende de hele gebruiksduur van de installatie bewaard en ter beschikking van de toezichthoudende ambtenaar gehouden.

Voor Installaties die 2 kg of meer ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen bevatten, gebeurt deze controle door een bevoegd koeltechnicus.

Op de machines of in de nabijheid ervan moet een duidelijk zichtbare identificatieplaat worden aangebracht.

Deze plaat draagt minstens de volgende gegevens : 1. Naam en adres van de installateur of de constructeur;2. Nummer van het model of van de reeks;3. Constructie- of installatiejaar;4. ISO-nummer van de koelvloeistof;5. Massa van de lading koelvloeistof;6. Nominaal elektrisch vermogen van de koelinstallatie in kW. Op koelinstallaties met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 100 kW dient een zichtbare, leesbare en gemakkelijk bereikbare instructieplaat aangebracht te zijn, met vermelding van de volgende gegevens : 1. naam en adres van de onderhoudsdienst;2. instructies over de wijze waarop de koelinstallatie in of buiten bedrijf kan worden gesteld.

Art. 5.Technische voorschriften voor de lokalen 5.1. Algemene voorschriften Voor installaties met een nominaal elektrisch vermogen van meer dan 100 kW is een machinekamer verplicht.

De milieuvergunning kan een afwijking van dit voorschrift toestaan voor bepaalde installaties.

De machinekamer moet voldoende groot zijn om een vlotte plaatsing van alle apparaten toe te laten en de tussenruimten moeten voldoende zijn voor de reiniging en het onderhoud.

Ingrepen op de koelinstallatie door onbevoegd personeel moeten worden verhinderd door de toegang af te sluiten, tussenwanden te plaatsen en waarschuwingsborden aan te brengen. De toegang tot de machinekamer moet strikt voorbehouden blijven aan het personeel dat met het toezicht en het onderhoud is belast.

De toegangsdeuren gaan in de vluchtzin naar buiten toe open en moeten steeds van binnenuit kunnen worden geopend.

Stookketels, stookruimten, ontploffings- en verbrandingsmotoren, warmtegeneratoren, lucht-compressoren en andere apparaten met open vuur of vlammen of met brandhete oppervlakten mogen niet in de machinekamers staan. Hierop kan een uitzondering kan worden voorzien in het geval van een herstelling en indien de houder van de milieuvergunning of zijn aangestelde verwittigd is.

De compressoren van de installatie moeten op een voldoende afstand van de gemene muur worden geplaatst en van antitrilsystemen worden voorzien.

De machinekamer moet voorzien zijn van een hoge en lage verluchting.

Deze verluchting moet rechtstreeks naar buiten uitgeven of via een vuurbestendige en aan bijlage 2 conforme leiding rechtstreeks naar de buitenlucht worden geleid.

Een mechanische verluchting is nodig wanneer de koelvloeistof zwaarder is dan lucht.

Elke te koelen ruimte moet over toegangsdeuren beschikken die naar buiten toe in de vluchtzin openen en steeds van binnenuit kunnen worden geopend. 5.2. Bijzondere voorschriften 5.2.1. Voor grote installaties die meer dan 500 kg koelvloeistof bevatten In machinekamers die zich in een kelderverdieping bevinden moet er minstens een rechtstreeks buiten het gebouw uitgevende verluchtingsopening zijn.

De machinekamers moeten uitgerust zijn met een gasdetector. Deze detector moet uitgerust zijn met een laag en een hoog detectieniveau.

Het lage detectieniveau moet ten minste een concentratie van 100 ppm kunnen waarnemen en het hoge detectieniveau minstens een concentratie van 1 000 ppm. Indien de koelvloeistof HCFK123 of HCFK124 is, moet het hoge detectieniveau de MAC-waarde van de koelvloeistof kunnen meten, namelijk 30 ppm voor HCFK123 en 500 ppm voor HCFK124. Bijkomende uitzonderingen kunnen in de milieuvergunning worden bepaald. 5.2.2. Voor installaties die werken met ammoniak De machinekamers, de condensatoren, compressoren, vaten onder druk, pompen en wisselaars worden in van het gebouw afgescheiden lokalen geplaatst of in lokalen gelegen op de hoogste verdiepingen van het gebouw waarin ze staan.

In de machinekamers moet er minstens een rechtstreeks naar buiten uitgevende verluchtingsopening zijn.

De machinekamers moeten uitgerust zijn met een gasdetector. Deze detector moet voorzien zijn van een laag en een hoog detectieniveau.

Het lage detectieniveau moet ten minste een concentratie van 500 ppm kunnen waarnemen en het hoge detectieniveau minstens een concentratie van 1 000 ppm.

In de machinekamers moet er een bijkomend beschermingssysteem worden voorzien. Dit systeem moet bestaan uit een ammoniakabsorbeerder (scrubber) of uit een mechanisch afzuigsysteem dat rechtstreeks naar buiten uitgeeft, beide in gang gezet door een detector. Deze detector moet reageren zodra de ammoniakconcentratie 500 ppm bereikt. De scrubber bestaat uit een gasbellenwasser die water en zuur bevat, of eender welk ander gelijkwaardig systeem.

In de machinekamer en in de nabijheid ervan, en in de omgeving van de verdampers, moet een affiche zijn aangebracht met vermelding van de maatregelen die moeten worden genomen in geval van een ammoniaklek en van de eerste zorgen die moeten worden toegediend aan personen die met de ammoniak in aanraking zijn gekomen.

In de koelruimten waar koelvloeistoffen bevattende buizen doorlopen, worden er eveneens detectoren geplaatst. Deze detectoren moeten reageren op een concentratie van 200 ppm door het inschakelen van een alarm onder toezicht en van de mechanische ventilatie. 5.2.3. Voor installaties die gebruik maken van een ontvlambare koelvloeistof De machinekamers moeten uitgerust zijn met een gasdetector. Deze detector moet voorzien zijn van een laag en een hoog detectieniveau.

Het lage detectieniveau moet ten minste een concentratie van 500 ppm kunnen waarnemen en het hoge detectieniveau minstens een concentratie van 1 000 ppm.

In de koelruimten worden er eveneens detectoren geplaatst. Deze detectoren moeten reageren op een concentratie van 200 ppm door het inschakelen van een alarm onder toezicht en van de mechanische ventilatie.

De volledige elektrische veiligheidsuitrustingen (extractoren, detectoren, alarmsystemen, noodverlichting) van de hoger vermelde lokalen moeten over een bescherming van het type Exe beschikken, conform artikel 105 van het AREI. 5.2.4. Alle incidenten die kunnen leiden tot het lekken van koelvloeistoffen worden onmiddellijk aan het BIM gemeld.

Art. 6.Onderhoud, toezicht en controle 6.1. Maximale relatieve lekverliezen voor installaties die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen Elke vrijwillige emissie/lozing van koelvloeistof in de atmosfeer is verboden. Indien er aan een koelsysteem werken moeten worden uitgevoerd, moet de koelvloeistof eerst worden opgevangen. 1° Alle maatregelen die overeenkomstig de beste beschikbare technieken haalbaar zijn, moeten worden genomen om het relatief lekverlies zoveel mogelijk en in elk geval tot maximaal 5 % te beperken.2° Als het relatief lekverlies meer bedraagt dan 5 % moeten onmiddellijk de nodige maatregelen worden genomen om het lek op te sporen en te dichten.Nieuw koelmiddel mag pas worden bijgevuld nadat het defect is verholpen en een controle op lekdichtheid door een bevoegd koeltechnicus is uitgevoerd. Een nieuwe controle op lekdichtheid moet worden uitgevoerd binnen drie maanden na de herstelling. 3° Voor koelinstallaties die na 1 januari 2003 in bedrijf zijn genomen Wanneer het relatief lekverlies meer dan 10 % bedraagt, moet zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 30 dagen ofwel de installatie worden stilgelegd, het koelmiddel worden verwijderd en opgevangen, ofwel het koelmiddel worden verzameld in één of meer afsluitbare gedeelten van het koelsysteem.De lekkage moet worden opgespoord en gedicht. Het koelmiddel mag pas opnieuw in het gehele koelsysteem worden ingebracht nadat het defect is verholpen en een controle op lekdichtheid door een bevoegd koeltechnicus is uitgevoerd. Een nieuwe controle op lekdichtheid moet binnen drie maanden na de herstelling worden uitgevoerd.

Als bij lekdichtheidscontroles en/of uit de in het logboek genoteerde hoeveelheden bijgevuld koelmiddel blijkt dat na herstellingen het lekverlies niet kan worden teruggebracht tot minder dan 5 %, moet de installatie binnen twaalf maanden buiten gebruik worden gesteld. 4° Voor koelinstallaties die vóór 1 januari 2003 in dienst zijn genomen Als, na 1 januari 2004, het relatief lekverlies meer dan 15 % bedraagt, moet zo snel mogelijk en uiterlijk binnen dertig dagen ofwel de installatie worden stilgelegd, het koelmiddel worden verwijderd en opgevangen, ofwel het koelmiddel worden verzameld in een of meer afsluitbare gedeelten van het koelsysteem en de lekkage worden opgespoord en gedicht.Het koelmiddel mag pas opnieuw in het gehele koelsysteem worden ingebracht nadat het defect is verholpen en een controle op lekdichtheid door een bevoegd koeltechnicus is uitgevoerd.

Een nieuwe controle op lekdichtheid moet binnen drie maanden na de herstelling worden uitgevoerd.

Als na 1 januari 2004 bij lekdichtheidscontroles en/of uit de in het logboek genoteerde hoeveelheden bijgevuld koelmiddel blijkt dat na herstellingen het lekverlies niet kan worden teruggebracht tot 15 % of minder, moet de installatie binnen twaalf maanden buiten gebruik worden gesteld. Als, om redenen van technische complexiteit, die vervanging binnen twaalf maanden niet mogelijk is, moet de termijn voor vervanging zo kort mogelijk worden gehouden en moet dat aan het BIM worden gemeld.

Als op 1 januari 2005 het relatief lekverlies meer dan 10 % bedraagt moet zo snel mogelijk en uiterlijk binnen dertig dagen ofwel de installatie worden stilgelegd, het koelmiddel worden verwijderd en opgevangen, ofwel het koelmiddel worden verzameld in een of meer afsluitbare gedeelten van het koelsysteem en de lekkage worden opgespoord en gedicht. Het koelmiddel mag pas opnieuw in het gehele koelsysteem worden ingebracht nadat het defect is verholpen en een controle op lekdichtheid door een bevoegd koeltechnicus is uitgevoerd.

Een nieuwe controle op lekdichtheid moet binnen drie maanden na de herstelling worden uitgevoerd.

Als na 1 januari 2005 bij lekdichtheidscontroles en/of uit de in het logboek genoteerde hoeveelheden bijgevuld koelmiddel blijkt dat na herstellingen het lekverlies niet kan worden teruggebracht tot 10 % of minder, moet de installatie binnen twaalf maanden buiten gebruik worden gesteld. Als om redenen van technische complexiteit die vervanging binnen twaalf maanden niet mogelijk is, moet de termijn voor vervanging zo kort mogelijk worden gehouden en moet dat aan het BIM worden gemeld.

Als na 1 januari 2006 bij lekdichtheidscontroles en/of uit de in het logboek genoteerde hoeveelheden bijgevuld koelmiddel blijkt dat na herstellingen het lekverlies niet kan worden teruggebracht tot 5 % of minder, moet de installatie binnen twaalf maanden buiten gebruik worden gesteld. Indien om redenen van technische complexiteit die vervanging binnen twaalf maanden niet mogelijk is, moet de termijn voor vervanging zo kort mogelijk worden gehouden en moet dat aan het BIM worden gemeld. 6.2. Controle Installaties die gebruik maken van ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen vereisen: - een periodieke lekdichtheidscontrole - eenmaal per twaalf maanden - voor koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van dertig kilogram of meer bedraagt die frequentie eenmaal per zes maanden. - voor koelinstallaties met een nominale koelmiddelinhoud van driehonderd kilogram of meer bedraagt die frequentie eenmaal per drie maanden.

Als er tijdens de vermelde controles lekkage wordt vermoed, moet die controle plaatsvinden met lekdetectieapparatuur die geschikt is voor het betreffende koelmiddel en met een detectiegrens van ten minste 5 ppm, onder een lichte overdruk ten opzichte van de normale bedrijfsdruk. Of met een gelijkwaardige methode.

Voor elke koelinstallatie is vereist : - een maandelijkse visuele controle - een jaarlijks onderhoud In de milieuvergunning kunnen de wijze en de frequentie van die controle en dat onderhoud nader worden bepaald.

De volgende handelingen moeten minstens na elke herstelling en tijdens elke dichtheidscontrole worden uitgevoerd: a. nazicht van de goede staat en van de juiste werking van de hele bescherming-, afstellings- en bedieningsapparatuur en van de alarmsystemen;b. dichtheidstest van de volledige installatie;c. controle op de aanwezigheid van corrosie. Deze periodieke lekdichtheidscontroles, de volledige onderhoudswerkzaamheden en de eventuele herstellingen aan delen van de installatie met koelvloeistoffen die tot de ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen behoren, moeten door een bevoegd koeltechnicus worden uitgevoerd. 6.3. Register De uitbater moet een onderhoudsboekje van de installatie bijhouden en bijwerken. Dat boekje moet zich in de nabijheid van de koelinstallatie bevinden. Het moet worden ingevuld door de technicus die het onderhoud van de machine uitvoert en de volgende gegevens moeten er omstandig in vermeld worden : a) de datum van ingebruikname van de koelinstallatie met vermelding van het type van koelmiddel en de nominale koelmiddelinhoud;b) iedere tussenkomst, onderhoud en herstelling;c) alle storingen en alarmeringen met betrekking tot de koelinstallatie die mogelijk aanleiding kunnen geven tot lekverliezen;d) de aard, het type en de hoeveelheid koelvloeistof die bij iedere tussenkomst wordt afgetapt of toegevoegd;e) de beschrijving en de resultaten van de lekdichtheidscontroles;f) de naam van de persoon die de handeling heeft uitgevoerd;g) desgevallend het attest afgegeven door de onder f) bedoelde persoon en betreffende de door hem verrichte handelingen;h) ignificante periodes van buitenbedrijfstelling. Om controle over de toegevoegde en afgetapte koelmiddelen mogelijk te maken, moet de exploitant de facturen met betrekking tot de aangekochte hoeveelheden koelmiddelen bewaren.

Art. 7.Gebruikte koelmiddelen 7.1. Terugwinning van koelmiddelen (geldt enkel voor ozonafbrekende stoffen en/of gefluoreerde broeikasgassen) Bij definitieve buitenbedrijfstelling moet het koelmiddel binnen een maand worden afgetapt. Bij buitenbedrijfstelling of bij herstellingen waarbij het koelmiddel moet worden afgetapt, moet het koelmiddel met doelmatige apparatuur door de bevoegde koeltechnicus worden opgevangen in speciaal daarvoor bestemde en gemarkeerde recipiënten.

Dat koelmiddel mag, nadat het goed bevonden is, terug in dezelfde installatie worden gebruikt. 7.2. Gebruikte vloeistoffen De gebruikte vloeistoffen afkomstig uit koelsystemen die op de lijst van gevaarlijke afvalstoffen voorkomen, moeten als zodanig worden behandeld.

Elke houder van gevaarlijke afvalstoffen is verplicht dit gevaarlijk afval zelf te verwerken, overeenkomstig de ordonnantie van 7 maart 1991 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen en de uitvoeringsbesluiten, of het over te dragen aan een erkend ophaler, overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijk Executieve van 19 september 1991 tot regeling van de verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen.

Art. 8.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 20 november 2003.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, D. DUCARME De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, D. GOSUIN

Bijlage I TABEL 1 : Indeling van de koelvloeistoffen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, D. DUCARME De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, D. GOSUIN

Bijlage II Natuurlijke verluchting is toegelaten indien er rekening wordt gehouden met de volgende afmetingen : De doorsnede van de verluchtingsopening moet minstens de volgende waarde bereiken : A = 0,14 x G 1/2 In deze formule is A = minimale oppervlakte van de vrije doorsnede in m2 en G = massa (in kg) van de hoeveelheid koelvloeistof van het grootste koelsysteem Indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan, moet er een beroep worden gedaan op mechanische ventilatie/ verluchting.

Mechanische ventilatie wordt verzekerd door elektrisch aangedreven ventilatoren die in staat zijn uit de machinekamer een luchtdebiet uit te stoten/af te zuigen dat minstens gelijk is aan: qv= 50x G2/3 waarbij qv= luchtdebiet in m3/h en G = massa (in kg) van de hoeveelheid koelvloeistof van het grootste koelsysteem Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering betreffende koelinstallaties.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Plaatselijke Besturen, Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen, Stadsvernieuwing en Wetenschappelijk Onderzoek, D. DUCARME De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, D. GOSUIN

^