Etaamb.openjustice.be
Beschikking van 13 februari 2025
gepubliceerd op 18 februari 2025

Ordonnantie tot wijziging van diverse bepalingen inzake energie en klimaat en inzake afval

bron
brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2025001579
pub.
18/02/2025
prom.
13/02/2025
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

13 FEBRUARI 2025. - Ordonnantie tot wijziging van diverse bepalingen inzake energie en klimaat en inzake afval


Het Brusselse Hoofdstedelijke Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen, hetgeen volgt : TITEL I. - Inleidende bepalingen

Artikel 1.Deze ordonnantie regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 39 van de Grondwet.

Art. 2.Deze ordonnantie zet gedeeltelijk richtlijn (EU) 2023/959 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot wijziging van richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een systeem voor de handel in broei-kasgasemissierechten binnen de Unie en besluit (EU) 2015/1814 betreffende de instelling en de werking van een marktstabiliteitsreserve voor de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten om.

TITEL II. - Wijzigingen van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteits-markt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Art. 3.In artikel 28 van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, laatstelijk gewijzigd bij de ordonnantie van 17 maart 2022, wordt paragraaf 1 vervangen als volgt: " § 1. Om de productie van groene energie op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te bevorderen wordt een systeem van groenestroom-certificaten ingevoerd.

Brugel is belast met de toekenning van groenestroom-certificaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria.

Een systeem van overeenkomst tot aankoop van groenestroomcertificaten door de gewestelijke transmissie-netbeheerder, met een gegarandeerde minimumprijs van 65 euro, wordt ingevoerd. Alle kosten in verband met het systeem van overeenkomst tot aankoop door de gewestelijke transmissie-netbeheerder zijn een openbare dienst-verplichting. Iedere persoon die beschikt over een installatie die recht geeft op groenestroomcertificaten, beslist driemaandelijks of hij al dan niet gebruik maakt van het systeem van overeenkomst tot aankoop. De gewestelijke transmissienetbeheerder deelt Brugel minstens eenmaal per jaar de lijst van de aangekochte groenestroomcertificaten mee.

Groenestroom-certificaten aangekocht door de gewestelijke transmissienetbeheerder worden rechtstreeks geannuleerd in de gegevensbank van groenestroom-certificaten die door Brugel werd ingericht. Brugel controleert de verplichtingen van de gewestelijke transmissienetbeheerder die uit deze paragraaf voortvloeien.

Na advies van Brugel, bepaalt de regering de criteria, de voorwaarden, de procedure voor toekenning van groenestroomcertificaten en het systeem van overeenkomst tot aankoop door de gewestelijke transmissienetbeheerder.".

TITEL III. - Wijzigingen van de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing

Art. 4.In titel 2 van boek 2 van de ordonnantie van 2 mei 2013 houdende het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing, laatstelijk gewijzigd bij de ordonnantie van 17 oktober 2024, wordt een hoofdstuk 7 ingevoegd, luidende: "Energiezuinig-heidsmaatregelen".

Art. 5.In hoofdstuk 7, ingevoegd bij artikel 4, wordt een artikel 2.2.29 ingevoegd, luidende: "Art. 2.2.29. In de zin van onderhavig hoofdstuk, verstaat men onder: 1° "uithangbord": ieder opschrift, vorm, beeld of een geheel van deze elementen evenals het apparaat dat het ondersteunt, die geplaatst zijn op een gebouw en die betrekking hebben op een activiteit die er wordt uitgeoefend;2° "lichtgevend uithangbord": uithangbord bestaande uit een of meerdere lichtbronnen, of waar de boodschap verlichting ontvangt die zij niet zelf produceert, in het bijzonder tekens die verlicht worden door projectie of transparantie;3° "handelszaak": geheel van voor het publiek toegankelijke lokalen waarin diensten aan het publiek worden verleend of roerende goederen aan het publiek worden verkocht, met inbegrip van de bijbehorende kantoren en lokalen;4° "kantoren": gebouwen of delen van gebouwen die niet bij een woning horen en die bestemd zijn: a) hetzij voor beheers- of administratie-werkzaamheden van een onderneming of een openbare dienst;b) hetzij voor de uitoefening van een vrij beroep;c) hetzij voor de activiteiten van ondernemingen voor intellectuele dienstverlening;5° "reclame": ieder opschrift, vorm, beeld of een geheel van deze elementen met als doel het publiek te informeren of de aandacht ervan te trekken, met inbegrip van de drager, uitgezonderd de uithangborden en de bewegwijzering voor wegen, plaatsen en toeristische gebouwen of gebouwen van algemeen nut; 6° "lichtgevende reclame": reclame bestaande uit een of meerdere lichtbronnen of waar de boodschap verlichting ontvangt die zij niet zelf produceert, in het bijzonder tekens die verlicht worden door projectie of transparantie.".

Art. 6.In hetzelfde hoofdstuk 7 wordt een artikel 2.2.30 ingevoegd, luidende: "Art. 2.2.30. De lichtgevende reclame en de licht-gevende uithangborden worden ten minste van 23.00 tot 6.00 uur gedoofd, met uitzondering van: 1° de lichtgevende uithangborden met betrekking tot nachtwinkels en horecazaken, met een geldige vergunning, die mogen blijven branden tijdens de effectieve openingsuren;2° de lichtgevende uithangborden met betrekking tot apotheken of andere gebouwen waar wacht-diensten worden verzekerd, die mogen blijven branden tijdens de wachtdiensten. De burgemeester van een gemeente kan van het eerste lid afwijken voor de lichtgevende reclame en/of de lichtgevende uithangborden op een door hem bepaald deel van het gemeentelijke grondgebied, indien het noodzakelijk is ze na 23.00 uur verlicht te houden om een bestaand veiligheidsrisico in de openbare ruimte te beperken. In dat geval kan hij de in het eerste lid bedoelde uitschakelingstermijn beperken tot hetgeen strikt noodzakelijk is om dat risico het hoofd te bieden.".

Art. 7.In hetzelfde hoofdstuk 7 wordt een artikel 2.2.31 ingevoegd, luidende: "Art. 2.2.31. De binnenverlichting van de handelszaken en de kantoren wordt ten minste van 23.00 tot 6.00 uur gedoofd, behalve wanneer er in die periode een activiteit wordt uitgeoefend. In dat geval mag de verlichting voor de duur van die activiteit blijven branden voor zover dat noodzakelijk is voor het goede verloop ervan.".

Art. 8.In hetzelfde hoofdstuk 7 wordt een artikel 2.2.32 ingevoegd, luidende: "Art. 2.2.32. Elk gebouw dat wordt verwarmd of gekoeld met behulp van een of meer verwarmings- of klimaat-regelingssystemen, wordt uitgerust met handmatige of automatische deuren om het warmteverlies naar de buitenruimten te beperken.

Wanneer een of meer van die verwarmings- of klimaatregelingssystemen in werking zijn, mogen die deuren onder normale uitbatingsomstandigheden van het gebouw niet worden opengehouden door de natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor het beheer van het gebouw of het betrokken deel van het gebouw verantwoordelijk is, met inbegrip van tijdens de openingsuren voor het publiek, behalve wanneer veiligheidseisen of aanbevelingen van de bevoegde overheden het openhouden ervan opleggen, zoals de brandveiligheids- of brandalarmeisen.".

Art. 9.In hetzelfde hoofdstuk 7 wordt een artikel 2.2.33 ingevoegd, luidende: "Art. 2.2.33. Het gebruik van verwarmingstoestellen of klimaatregelingstoestellen die gas verbruiken en buiten een gebouw werken, is verboden, met uitzondering van de systemen die werken: 1° in een overdekte, luchtdichte ruimte, afgesloten door harde zijwanden die door een luchtdichte verbinding met de bovenwand zijn verbonden;2° in een vaste kiosk, met een geldige vergunning, die bestemd is voor de verkoop van goederen aan de consument;3° in een auto of mobiele installatie met een gesloten cabine die speciaal is ingericht voor de ambulante verkoop van goederen aan de consument, en daarvoor geldig is vergund, zoals een foodtruck of elke andere auto die is ingericht voor de ambulante verkoop van goederen op een markt; 4° in een tijdelijke, overdekte en gesloten inrichting waar kermis- of circusactiviteiten worden georganiseerd of waar culturele, sportieve, feestelijke, religieuze of politieke evenementen worden gehouden, met een geldige vergunning.".

Art. 10.In dezelfde ordonnantie wordt een artikel 2.6.8 ingevoegd, luidende: "Art. 2.6.8. Wordt gestraft met de straf voorzien in artikel 31, § 1, van het Wetboek van inspectie, preventie, vaststelling en bestraffing van milieumisdrijven, en milieuaansprakelijkheid, hij die: 1° de lichtgevende reclame en de lichtgevende uithangborden van 23.00 tot 6.00 uur niet dooft overeenkomstig artikel 2.2.30; 2° de binnenverlichting van de handelszaken en de kantoren van 23.00 tot 6.00 uur niet dooft overeenkomstig artikel 2.2.31; 3° elk gebouw dat wordt verwarmd of gekoeld met behulp van een of meer verwarmings- of klimaat-regelingssystemen, niet uitrust met handmatige of automatische deuren overeenkomstig artikel 2.2.32; 4° de deuren van een gebouw dat wordt verwarmd of gekoeld met behulp van een of meer verwarmings- of klimaatregelingssystemen, openhoudt, in overtreding van artikel 2.2.32; 5° verwarmings- of klimaatregelingstoestellen gebruikt die gas verbruiken en buiten een gebouw werken, in overtreding van artikel 2.2.33.".

Art. 11.In artikel 3.1.1 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnanties van 7 december 2017 en 19 maart 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 22° wordt vervangen als volgt: "22° "Gedelegeerde Verordening 2019/331/EU": gedelegeerde verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangs-regeling voor de geharmoniseerd kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad;"; 2° de bepaling onder 24° wordt vervangen als volgt: "24° "Subinstallatie": deel van een installatie met een product-, warmte-, stadsverwarmings- of brandstofbenchmark, of subinstallatie met procesemissies, zoals voorzien in artikel 2, punten 2, 3, 5, 6 en 10 van gedelegeerde verordening 2019/331/EU;"; 3° de bepaling onder 25° wordt aangevuld met de woorden "of het vrijkomen in de atmosfeer van kooldioxide ten gevolge van de uitslag tot verbruik van brandstoffen die worden gebruikt voor verbranding in de gebouwen sector, de wegvervoerssector en de in artikel 3.3.16/1, § 2 bedoelde aanvullende sectoren;"; 4° de bepaling onder 28° wordt vervangen als volgt: "28° " Vergunning voor broeikasgasemissies": a) voor de toepassing van titel 3, hoofdstuk 1, deel van de milieuvergunning dat de houder ervan uitdrukkelijk toelating geeft tot het uitstoten van de gespecificeerde broeikas-gassen op de betreffende installatie, onder de door onderhavig Wetboek vastgestelde voorwaarden en voor een periode die niet langer kan zijn dan de geldigheidsduur van de milieuvergunning; b) voor de toepassing van titel 3, hoofdstuk 1bis, vergunning voor kooldioxide-emissies als gevolg van de uitslag tot verbruik van brand-stoffen die worden gebruikt voor verbranding in de gebouwensector, de wegvervoerssector en de in artikel 3.3.16/1, § 2 bedoelde aanvullende sectoren;"; 5° een bepaling onder 44° wordt ingevoegd, luidend als volgt: "44° "Gereglementeerde entiteit": elke rechts-persoon, met uitzondering van de eindverbruiker van de brandstoffen, die de in artikel 3.3.16/1 bedoelde activiteit uitoefent en die onder de volgende categorieën valt: a) wanneer de brandstof door een belasting-entrepot als omschreven in artikel 5, § 1, 9°, van de wet van 22 december 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/2009 pub. 31/12/2009 numac 2009003493 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende de algemene regeling inzake accijnzen sluiten betreffende de algemene regeling inzake accijnzen passeert, de erkende entrepot-houder als omschreven in artikel 5, § 1, 8°, van die wet, die tot voldoening van de accijns is gehouden op grond van artikel 7 van de voormelde wet;b) indien de bepaling onder a) niet van toepassing is, elke andere persoon die tot voldoening is gehouden van de accijns die op grond van artikel 7 van voormelde wet of de artikelen 421, 422, 424, §§ 1 en 2 en 425 van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten voor de onder hoofdstuk 1bis van titel 3 vallende brandstoffen verschuldigd is geworden;c) indien de bepalingen onder a) en b) niet van toepassing zijn, elke andere persoon die door de relevante bevoegde overheden moet worden geregistreerd om tot voldoening van de accijns te worden gehouden, met inbegrip van personen die vrijgesteld zijn van de betaling van de accijns, als bedoeld in artikel 425, eerste lid, van de Programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten; d) indien de bepalingen onder a), b) en c) niet van toepassing zijn of indien meerdere personen hoofdelijk gehouden zijn tot de betaling van dezelfde accijns, elke andere door een lidstaat van de Europese Unie aangewezen persoon;"; 6° een bepaling onder 45° wordt ingevoegd, luidend als volgt: "45° "Brandstof": elk energieproduct zoals bedoeld in artikel 415, § 1, van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, met inbegrip van de brandstoffen die zijn vermeld in tabel A en tabel C van bijlage I bij richtlijn 2003/96/EG, alsmede elk ander product dat voor gebruik bedoeld is, te koop wordt aangeboden of wordt gebruikt als motor- of verwarmingsbrandstof als bedoeld in de artikelen 416 en 417 van de programmawet van 27 december 2004Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2004 pub. 31/12/2004 numac 2004021170 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, ook voor de productie van elektriciteit;"; 7° een bepaling onder 46° wordt ingevoegd, luidend als volgt: "46° "Richtl?n 2003/87/EG": richtl?n 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgas-emissierechten binnen de Gemeenschap en tot w?ziging van richtl?n 96/61/EG van de Raad;"; 8° een bepaling onder 47° wordt ingevoegd, luidend als volgt: "47° "Richtl?n 2003/96/EG": richtl?n 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit;"; 9° een bepaling onder 48° wordt ingevoegd, luidend als volgt: "48° "Uitslag tot verbruik": de uitslag tot verbruik, zoals bepaald in artikel 6, § 2, van de wet van 22 december 2009Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/12/2009 pub. 31/12/2009 numac 2009003493 bron federale overheidsdienst financien Wet betreffende de algemene regeling inzake accijnzen sluiten betreffende de algemene regeling inzake accijnzen.".

Art. 12.Het opschrift van hoofdstuk 1 van titel 3 van dezelfde ordonnantie wordt aangevuld met de woorden "voor vaste installaties".

Art. 13.Artikel 3.3.1 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnanties van 3 mei 2018 en 19 maart 2020, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende: " § 5. Wanneer een installatie haar productieprocessen wijzigt om haar broeikasgasemissies te verminderen en niet langer aan een drempel van meer dan 20 MW totaal nominaal thermisch ingangsvermogen opgenomen in bijlage 3.3 voldoet, heeft de exploitant de mogelijkheid om tot het einde van de huidige en volgende periode van vijf jaar, waarvan de eerste periode van vijf jaar ingaat op 1 januari 2021, na de wijziging van zijn productieprocessen, binnen het toepassingsgebied van huidig hoofdstuk te blijven vallen. De exploitant heeft ook de mogelijkheid om te besluiten dat de installatie alleen tot het einde van de huidige periode van vijf jaar of ook van de volgende periode van vijf jaar na de wijziging van de productieprocessen binnen het toepassingsgebied van huidig hoofdstuk moet blijven vallen. De exploitant die wil gebruik maken van voormelde mogelijkheid, meldt dit aan Leefmilieu Brussel.".

Art. 14.In artikel 3.3.2, § 1, tweede lid, 4°, van dezelfde ordonnantie worden de woorden "binnen vier maanden na het einde van elk kalenderjaar" vervangen door de woorden "uiterlijk op 30 september van elk jaar".

Art. 15.In artikel 3.3.5, eerste lid, van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 3 mei 2018, worden de woorden "28 februari" vervangen door de woorden "30 juni".

Art. 16.In artikel 3.3.6, § 1, van dezelfde ordonnantie worden de woorden "30 april" vervangen door de woorden "30 september".

Art. 17.In artikel 3.3.8, § 1, van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnanties van 3 mei 2018 en 19 maart 2020, worden de woorden "het besluit nr. 2011/278/EU" vervangen door de woorden "de gedelegeerde verordening 2019/331/EU".

Art. 18.In artikel 3.3.9, tweede lid, van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 19 maart 2020, worden de woorden "tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap" opgeheven.

Art. 19.In titel 3 van boek 3 van dezelfde ordonnantie wordt een hoofdstuk 1bis ingevoegd, luidende "Systeem van handel in broeikasgasemissierechten voor de gebouwensector, de wegvervoerssector en aanvullende sectoren".

Art. 20.In hoofdstuk 1bis ingevoegd door artikel 19, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende "Toepassings-gebied".

Art. 21.In afdeling 1 ingevoegd door artikel 20, wordt een artikel 3.3.16/1 ingevoegd, luidend als volgt: "Art. 3.3.16/1. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitslag tot verbruik van brandstoffen die worden gebruikt voor verbranding in de gebouwensector en de wegvervoerssector.

Deze sectoren komen overeen met de volgende emissiebronnen, zoals gedefinieerd in de IPCC-richtsnoeren inzake nationale broeikasgas-inventarissen van 2006: 1° warmtekrachtkoppeling (WKK) (broncategorie-code 1A1a ii) en warmtecentrales (broncategorie-code 1A1a iii), voor zover zij warmte produceren voor de in de bepalingen onder 3° en 4° genoemde categorieën, hetzij rechtstreeks, hetzij via stadsverwarmingsnetten;2° wegvervoer (broncategoriecode 1A3b), met uitzondering van het gebruik van landbouw-voertuigen op verharde wegen;3° commerciële en institutionele sector (broncate-goriecode 1A4a);4° voor bewoning bestemde gebouwensector (broncategoriecode 1A4b). § 2. Met ingang van 1 januari 2027 kan de regering het toepassingsgebied van dit hoofdstuk uitbreiden tot de uitslag tot verbruik van brandstoffen die worden gebruikt in andere sectoren dan de gebouwensector en de wegvervoerssector, met inachtneming van alle relevante criteria, in het bijzonder de effecten op de interne markt, mogelijke concurrentieverstoringen, de milieu-integriteit van het krachtens dit hoofdstuk vastgestelde emissiehandelssysteem en de betrouwbaarheid van het geplande bewakings- en rapportagesysteem, en op voorwaarde dat deze uitbreiding door de Europese Commissie wordt goedgekeurd.

Aanvullende sectoren komen overeen met de volgende emissiebronnen, zoals gedefinieerd in de IPCC-richtsnoeren inzake nationale broeikasgas-inventarissen van 2006: 1° energie-industrieën (broncategoriecode 1A1), met uitzondering van de categorieën bedoeld in § 1, 1°, die volgens deze richtsnoeren tot de gebouwen-sector behoren;2° bewerkende en verwerkende industrie en bouw (broncategoriecode 1A2). § 3. Buiten het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen: 1° de uitslag tot verbruik van brandstoffen die worden gebruikt voor activiteiten die vallen onder hoofdstuk 1 van deze titel, voor maritieme vervoersactiviteiten die vallen onder verordening (EU) 2015/757 of voor luchtvervoersactiviteiten die vallen onder het toepassingsgebied van de regeling van de Europese Unie voor de handel in broeikasgasemissierechten, tenzij de brandstoffen worden gebruikt: a) voor verbranding in verband met het vervoer van broeikasgassen voor geologische opslag in een opslaglocatie waarvoor krachtens het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 2 februari 2012 betreffende de afvang en het vervoer van kooldioxide voor geologische opslag een vergunning is verleend; b) voor verbranding in installaties die aan de bevoegde overheid van de betrokken lidstaat een emissie van minder dan 2.500 ton kooldioxide-equivalent hebben gemeld en die krachtens artikel 3.3.1, § 4, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van hoofdstuk 1 van deze titel; 2° de uitslag tot verbruik van brandstoffen waarvoor de emissiefactor nul is; 3° de uitslag tot verbruik van gevaarlijk of stedelijk afval dat als brandstof wordt gebruikt.". § 4. Voor de toepassing van dit hoofdstuk verstaat men onder "regels vastgelegd door de Europese Commissie": de door de Europese Commissie vast-gestelde uitvoeringshandelingen van richtlijn 2003/87/EG.".

Art. 22.In hoofdstuk 1bis ingevoegd door artikel 19 wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende "Vergunning voor broeikasgasemissie".

Art. 23.In de afdeling 2 ingevoegd door artikel 22 wordt een artikel 3.3.16/2 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/2. Vanaf 1 januari 2025 beschikt elke gereglementeerde entiteit waarvan de zetel in het Gewest is gevestigd en die de in artikel 3.3.16/1 bedoelde activiteit uitoefent over een vergunning voor broeikasgasemissies, in overeenstemming met artikel 3.3.16/3.".

Art. 24.In dezelfde afdeling 2 wordt een artikel 3.3.16/3 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/3. § 1. De vergunningsaanvraag voor broeikasgasemissies bevat ten minste: 1° een beschrijving van de gereglementeerde entiteit;2° een beschrijving van het type brandstof dat de gereglementeerde entiteit tot verbruik uitslaat en dat wordt gebruikt voor verbranding in de sectoren bedoeld in dit hoofdstuk en de wijze waarop deze brandstoffen tot verbruik worden uitgeslagen; 3° een beschrijving van het eindgebruik of de eindgebruiken van de tot verbruik uitgeslagen brandstoffen voor de in artikel 3.3.16/1 bedoelde activiteit; 4° een bewakingsplan dat voldoet aan de eisen van de regels vastgelegd door de Europese Commissie;5° een niet-technische samenvatting van de informatie als bedoeld in de bepalingen onder 1° tot 4°. § 2. De vergunning voor broeikasgasemissies wordt door Leefmilieu Brussel aan de gereglementeerde entiteit afgeleverd indien zij ervan overtuigd is dat de entiteit in staat is om de emissies die overeenstemmen met de hoeveelheden brandstof die ze uitslaat voor verbruik in overeenstemming met artikel 3.3.16/1, te monitoren en te rapporteren en bevat ten minste de volgende elementen: 1° de naam en het adres van de gereglementeerde entiteit;2° een beschrijving van de wijze waarop de geregle-menteerde entiteit de brandstoffen tot verbruik uitslaat in de sectoren die onder dit hoofdstuk vallen;3° een lijst van de brandstoffen die de gereglemen-teerde entiteit tot verbruik uitslaat in de sectoren die onder dit hoofdstuk vallen;4° een bewakingsplan dat voldoet aan de eisen van de regels vastgelegd door de Europese Commissie;5° de rapportagevereisten; 6° de verplichting om binnen de in artikel 3.3.16/11 vastgestelde termijn een hoeveelheid krachtens dit hoofdstuk verleende emissierechten in te leveren die gelijk is aan de totale emissies van dat jaar en die overeenkomstig artikel 3.3.16/7 en bijlage 3.8 zijn geverifieerd.

De vergunning voor broeikasgasemissies wordt afgeleverd door de procedure voorzien in de artikelen 71, §§ 2, 3, 1°, en 4, en 73, § 2, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieu-vergunningen te volgen. § 3. De gereglementeerde entiteit brengt Leefmilieu Brussel op de hoogte van elke voorgenomen wijziging in de aard van haar activiteiten of de brandstoffen die ze tot verbruik uitslaat die een aanpassing van de vergunning voor broeikasgasemissies kan vereisen.

In het geval van een verandering in de identiteit van de gereglementeerde entiteit die onder dit hoofdstuk valt, wordt de vergunning aangepast met de naam en het adres van de nieuwe gereglementeerde entiteit.

De vergunning wordt aangepast volgens de regels vastgelegd door de Europese Commissie en de bepalingen voorzien in artikel 76bis, § 2, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieu-vergunningen.

De beslissing tot wijziging wordt met redenen omkleed en wordt aan de gereglementeerde entiteit meegedeeld. § 4. De krachtens paragraaf 2 afgeleverde vergunning voor broeikasgasemissies kan geschorst of ingetrokken worden als de gereglementeerde entiteit niet meer voldoet aan de afleveringsvoorwaarden bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, van dit artikel, door de procedure voorzien in artikel 77, § 2, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen te volgen. De beslissing tot schorsing of intrekking wordt met redenen omkleed en wordt aan de gereglementeerde entiteit meegedeeld. § 5. De lijst van de gereglementeerde entiteiten die houder zijn van een vergunning voor broeikasgas-emissies zoals bedoeld in artikel 3.3.16/2, wordt op de website van Leefmilieu Brussel bekendgemaakt en bijgewerkt. § 6. De gereglementeerde entiteit kan binnen dertig dagen na ontvangst van de beslissing meegedeeld in toepassing van vorige paragrafen of na het verstrijken van de uitspraaktermijn bij het Milieucollege beroep aantekenen, door de procedure voorzien in artikel 80, § 1, tweede, derde en vierde lid, en artikel 80, §§ 2, 3 en 4, van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen te volgen. § 7. De regering kan de procedure en de voorwaarden voor de aflevering, de wijziging, de schorsing en de intrekking van de vergunning voor broeikasgas-emissies, bedoeld in de vorige paragrafen, nader bepalen.".

Art. 25.In hoofdstuk 1bis ingevoegd door artikel 19, wordt een afdeling 3 ingevoegd, luidende "Toezicht, aangifte en verificatie van de emissies".

Art. 26.In de afdeling 3 ingevoegd door artikel 25 wordt een artikel 3.3.16/4 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/4. De gereglementeerde entiteit bewaakt elk kalenderjaar vanaf 1 januari 2025 de emissies die overeenstemmen met de hoeveelheden brandstoffen die in de door dit hoofdstuk beheerste sectoren tot verbruik worden uitgeslagen, overeenkomstig de regels vastgelegd door de Europese Commissie.

Leefmilieu Brussel zorgt ervoor dat deze regels bekendgemaakt worden.

De gereglementeerde entiteiten werken de controle-programma's die zijn opgenomen in hun vergunning voor broeikasgasemissies, bij en leggen elk bijgewerkt bewakingsprogramma ter goedkeuring voor aan Leefmilieu Brussel.".

Art. 27.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 3.3.16/5 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/5. § 1. Vanaf 1 januari 2026 geeft de gereglementeerde entiteit elk kalenderjaar de emissies die overeenstemmen met de hoeveelheden brandstoffen die tijdens het voorgaande kalenderjaar in de door dit hoofdstuk beheerste sectoren tot verbruik werden uitgeslagen, aan bij Leefmilieu Brussel. § 2. De gereglementeerde entiteit die op 1 januari 2025 over een vergunning voor broeikasgasemissies beschikt overeenkomstig artikel 3.3.16/2, geeft haar historische emissies voor het jaar 2024 uiterlijk op 30 april 2025 aan bij Leefmilieu Brussel. § 3. De regering bepaalt de procedure die de entiteiten moeten volgen om hun emissies aan te geven overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 en bepaalt de inhoud van de aangifte, overeenkomstig de regels vastgelegd door de Europese Commissie.".

Art. 28.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 3.3.16/6 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/6. Vanaf 1 januari 2028 tot en met 2030 geeft de gereglementeerde entiteit elk jaar, uiterlijk op 30 april, het gemiddelde aandeel aan van de kosten verbonden aan de inlevering van emissierechten overeenkomstig artikel 3.3.16/10, § 1, dat zij voor het voorgaande jaar heeft doorgerekend aan de consumenten, overeenkomstig de regels vastgelegd door de Europese Commissie en de Regering.".

Art. 29.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 3.3.16/7 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/7. § 1. De gereglementeerde entiteit laat haar in artikel 3.3.16/5, § 1 bedoelde verslag door een keuringsinstelling nazien en voegt hierbij een keurings- en gelijkvormigheidsattest. § 2. Wanneer het verslag van een gereglementeerde entiteit, na verificatie overeenkomstig de criteria vastgelegd in bijlage 3.8, niet tegen 30 april van elk jaar bevredigend werd erkend voor wat de emissies tijdens het vorige jaar betreft, mag de gereglementeerde entiteit geen onder dit hoofdstuk vallende emissierechten meer overdragen totdat een verslag van die gereglementeerde entiteit als bevredigend is nagezien. Dit verbod heeft ingang vanaf de kennisgeving ervan aan de gereglementeerde entiteit. § 3. De keuringsinstelling moet worden geaccrediteerd door BELAC of door een accreditatiesysteem dat als zijnde equivalent aan dat van BELAC wordt beschouwd.".

Art. 30.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 3.3.16/8 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/8. § 1. De regering neemt, in voorkomend geval, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gereglementeerde entiteiten in staat zijn op betrouwbare en nauwkeurige wijze, per brandstoftype, de precieze hoeveelheden van de tot verbruik uitgeslagen brandstoffen die worden gebruikt voor verbranding in de in artikel 3.3.16/1 bedoelde sectoren, alsook hun eindgebruik, te bepalen en te documenteren. § 2. De regering neemt, in voorkomend geval, passende maatregelen, rekening houdend met de door de Europese Commissie vastgestelde regels, ter beperking van het risico op dubbeltelling van emissies die onder dit hoofdstuk vallen en emissies die onder hoofdstuk 1 van deze titel vallen, maritieme vervoersactiviteiten die onder verordening (EU) 2015/757 vallen of luchtvervoersactiviteiten die onder het toepassingsgebied van de regeling van de Europese Unie voor de handel in broeikasgas-emissierechten vallen.".

Art. 31.In dezelfde afdeling 3 wordt een artikel 3.3.16/9 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/9. De regering kan vereenvoudigde toezichts-, verslag- en verificatiemaatregelen bepalen voor gereglementeerde entiteiten waarvan de jaarlijkse emissies die overeenstemmen met de hoeveelheden brandstof die voor verbruik worden uitgeslagen, minder dan 1.000 ton CO2-equivalent bedragen, in overeenstemming met de regels vastgelegd door de Europese Commissie.".

Art. 32.In hoofdstuk 1bis ingevoegd door artikel 19, wordt een afdeling 4 ingevoegd, luidende "Inlevering en vernietiging van de emissierechten".

Art. 33.In de afdeling 4 ingevoegd door artikel 32 wordt een artikel 3.3.16/10 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/10. § 1. Vanaf 1 januari 2028 moet elke gereglementeerde entiteit uiterlijk op 31 mei van elk jaar een hoeveelheid emissierechten krachtens dit hoofdstuk inleveren die gelijk is aan de totale emissies van de gereglementeerde entiteit, die overeen-stemmen met de hoeveelheid brandstof die in het voorgaande kalenderjaar overeenkomstig artikel 3.3.16/1 tot verbruik is uitgeslagen, zoals geverifieerd overeenkomstig artikel 3.3.16/7 en bijlage 3.8. Deze emissierechten worden vervolgens vernietigd.

In afwijking van het eerste lid, in het geval van een kennisgeving van de Europese Commissie die uiterlijk op 15 juli 2026 in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 30duodecies van richtlijn 2003/87/EG, wordt de termijn voor de eerste inlevering van emissie-rechten uitgesteld tot 31 mei 2029 voor de totale emissies van het jaar 2028. § 2. Elke persoon kan emissierechten bezitten. Ze mogen worden overgedragen tussen: 1° personen binnen de Europese Unie; 2° personen binnen de Europese Unie en personen in derde landen waar deze emissierechten erkend worden zonder andere beperkingen dan de bij of krachtens dit Wetboek gestelde beperkingen.".

Art. 34.In dezelfde afdeling 4 wordt een artikel 3.3.16/11 ingevoegd, luidende: "Art. 3.3.16/11. De regering, neemt, in voorkomend geval, passende maatregelen om het risico te beperken dat emissierechten worden ingeleverd voor emissies die niet onder dit hoofdstuk vallen, rekening houdend met de regels vastgelegd door de Europese Commissie.".

Art. 35.In artikel 3.3.21 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 3 mei 2018, worden de woorden "de ordonnantie van 18 maart 2004 inzake de toegang tot milieu-informatie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest" vervangen door "het gezamenlijk decreet en ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeen-schapscommissie van 16 mei 2019 betreffende de openbaarheid van bestuur bij de Brusselse instellingen".

Art. 36.§ 1. In artikel 3.4.1 van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 18 december 2015, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende: "Voor elke ton uitgestoten kooldioxide waarvoor de gereglementeerde entiteit geen emissierechten heeft ingeleverd, uiterlijk op 30 september van elk jaar, overeenkomstig artikel 3.3.16/10, bedraagt de boete, ten laste van de gereglementeerde entiteit, 100 euro."; 2° in het vroegere tweede lid, dat het derde lid wordt, worden de woorden "Dat bedrag wordt" vervangen door de woorden "Deze bedragen worden";3° in het vroegere derde lid, dat het vierde lid wordt, worden de woorden "of de gereglementeerde entiteit" ingevoegd tussen de woorden "de exploitant" en de woorden "niet van de verplichting". § 2. Artikel 3.4.3, § 1, van dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnanties van 8 mei 2014 en 18 december 2015, wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende: " 5° hij die, als gereglementeerde entiteit, de in artikel 3.3.16/1 bedoelde activiteit uitoefent zonder over een vergunning voor broeikasgasemissies, in overeenstemming met artikel 3.3.16/3, te beschikken.".

Art. 37.In bijlage 3.3. bij dezelfde ordonnantie worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin: "Installaties waar gedurende de voorgaande desbetreffende periode van vijf jaar, waarvan de eerste periode van vijf jaar ingaat op 1 januari 2021, gemiddeld meer dan 95% van de totale gemiddelde broeikasgasemissie bestaat uit emissies als gevolg van de verbranding van biomassa die voldoet aan de criteria die zijn vastgesteld op grond van artikel 14 van richtlijn 2003/87/EG, vallen niet onder onderhavig Wetboek."; 2° het derde lid wordt vervangen als volgt: "Wanneer het totale nominaal thermisch ingangsvermogen van een installatie wordt berekend met het oog op het nemen van een besluit inzake de opneming ervan in het EU-ETS onder onderhavig Wetboek, wordt het nominaal thermisch ingangsvermogen van alle technische eenheden die deel uitmaken van de installatie en waarin brandstoffen worden verbrand, bij elkaar opgeteld.Die eenheden mogen onder andere alle soorten stook- of verwarmingsketels, branders, turbines, verwarmingstoestellen, (smelt)ovens, verbrandingsovens, gloeiovens, draai- of keramiekovens, droog- en bakovens, drogers, motoren, brandstofcellen, chemische looping-verbrandingseenheden, fakkels en thermische of katalytische naverbranders omvatten. Eenheden met een nominaal thermisch ingangsvermogen van minder dan 3 MW worden bij deze berekening buiten beschouwing gelaten."; 3° de eerste rij, eerste kolom van de tabel wordt aangevuld met een lid, luidende: "De verbranding van brandstoffen in installaties voor de verbranding van stedelijk afval met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW, voor de toepassing van de artikelen 3.3.14 en 3.3.15, §§ 2 en 3."; 4° in de tweede rij, eerste kolom van de tabel wordt het lid vervangen als volgt: "Raffinage van olie waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt."; 5° in de vijfde rij, eerste kolom van de tabel wordt het woord "ruw" opgeheven;6° in de zevende rij, eerste kolom van de tabel wordt het eerste lid aangevuld met de woorden "of aluminiumoxide";7° in de vijftiende rij, eerste kolom van de tabel worden de woorden: "waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt" vervangen door de woorden "met een productiecapaciteit van gecalcineerd gips of droog secundair gips van meer dan 20 ton per dag";8° in de achttiende rij, eerste kolom van de tabel worden de woorden: "waarbij verbrandingseenheden met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 20 MW worden gebruikt" vervangen door de woorden "met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag";9° in de vierentwintigste rij, eerste kolom van de tabel worden de woorden "door reforming of gedeeltelijke oxidatie" opgeheven.10° in de vierentwintigste rij, eerste kolom van de tabel wordt het getal "25" vervangen door het cijfer "5"; 11° in de zevenentwintigste rij, eerste kolom van de tabel wordt het lid vervangen door wat volgt: "Vervoer van broeikasgassen voor geologische opslag in een opslaglocatie waarvoor krachtens richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend, met uitzondering van de emissies die onder een andere activiteit uit hoofde van deze richtlijn vallen.".

Art. 38.In bijlage 3.6. bij dezelfde ordonnantie, gewijzigd bij de ordonnantie van 19 maart 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° De bepaling onder 1.wordt vervangen als volgt: "1. Onder voorbehoud van de toepassing van verordening (EU) 2023/956 wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt voor de productie van de in bijlage I bij die verordening vermelde goederen. Er wordt geen kosteloze toewijzing verstrekt aan installaties in bedrijfstakken en deeltakken voor zover deze onder andere maatregelen vallen om het risico op koolstoflekkage als vastgelegd bij verordening (EU) 2023/956 aan te pakken.

In afwijking van het eerste lid profiteert de productie van in bijlage I bij die verordening genoemde goederen voor de eerste toepassings-jaren van verordening (EU) 2023/956 van verminderde hoeveelheden kosteloos toegewezen emissierechten. Er moet een factor (CBAM-factor) worden toegepast waarmee de kosteloze toewijzing voor de productie van die goederen wordt verminderd. De CBAM-factor is gelijk aan 100% tijdens de periode tussen de inwerking-treding van die verordening en eind 2025, en is, met inachtneming van de toepassing van de bepalingen als bedoeld in artikel 36, lid 2, b), van die verordening, in 2026 gelijk aan 97,5%, in 2027 aan 95%, in 2028 aan 90%, in 2029 aan 77,5%, in 2030 aan 51,5%, in 2031 aan 39%, in 2032 aan 26,5% en in 2033 aan 14%. Vanaf 2034 is geen CBAM-factor van toepassing."; 2° De bepaling onder 3.wordt opgeheven; 3° De bijlage wordt aangevuld met de bepalingen onder 4.en 5., luidende: "4. Indien voor een installatie de verplichting geldt om een energie-audit uit te voeren als bedoeld in artikel 2.5.7, en indien de aanbevelingen van het auditverslag of het gecertificeerde energiebeheersysteem niet worden uitgevoerd, tenzij de terugverdientijd voor de betrokken investeringen meer dan drie jaar bedraagt of de kosten van die investeringen onevenredig zijn, wordt de hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten met 20% verminderd. De hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten wordt niet verminderd als een exploitant aantoont dat hij andere maatregelen heeft uitgevoerd die resulteren in broeikasgasemissiereducties die gelijkwaardig zijn aan de in het auditverslag of door het energiebeheersysteem voor de betrokken installatie aanbevolen emissiereducties. 5. De hoeveelheid kosteloos toegewezen emissierechten wordt ook verminderd met 20% voor exploitanten van installaties waarvan de broeikasgasemissieniveaus hoger zijn dan het tachtigste percentiel emissieniveaus voor de relevante productbenchmarks, die uiterlijk op 1 mei 2024 voor elk van die installaties geen klimaatneutraliteitsplan hebben opgesteld voor die activiteiten die onder boek 3, hoofdstuk 3 vallen.Dit plan wordt opgesteld overeenkomstig de uitvoeringshandeling bedoeld in artikel 10ter, lid 4, van richtlijn 2003/87/EG.".

Art. 39.In dezelfde ordonnantie wordt een bijlage 3.8 ingevoegd, die als bijlage is gevoegd bij deze ordonnantie.

TITEL IV. - Wijzigingen van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen

Art. 40.In artikel 2, 18°, van de ordonnantie van 12 december 1991 houdende oprichting van begrotingsfondsen, ingevoegd bij de ordonnantie van 2 mei 2013 en laatstelijk gewijzigd bij de ordonnantie van 17 maart 2022, worden volgende wijzigingen aangebracht: 1° in het eerste lid wordt de bepaling onder 7°, opgeheven bij ordonnantie van 17 maart 2022, hersteld als volgt: "7° de veilingontvangsten van broeikasgas-emissierechten voor de gebouwensector, de wegvervoerssector en de aanvullende sectoren bedoeld in artikel 3.3.16/1, § 2, van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energie-beheersing;"; 2° het eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 8°, luidende: "8° de inkomsten die aan het Brussels Hoofd-stedelijk Gewest worden toegekend uit het sociaal klimaatfonds opgericht bij verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van verordening (EU) 2021/1060;"; 3° de bepaling wordt aangevuld met twee leden, luidende: "De in het eerste lid, 7°, bedoelde inkomsten worden besteed aan: 1° de maatregelen bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, waarbij voorrang wordt gegeven aan activiteiten die bijdragen tot de aanpak van de sociale aspecten van het systeem van handel in broeikasgasemissierechten voor de gebouwensector, de wegvervoersector en de aanvullende sectoren bedoeld in artikel 3.3.16/1, § 2 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing; 2° maatregelen om het sociale klimaatplan te financieren overeenkomstig artikel 15 van verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van verordening (EU) 2021/1060;3° maatregelen om financiële compensatie te verlenen aan eindverbruikers van brandstoffen wanneer dubbeltelling van emissies niet kon worden vermeden of in gevallen waarin emissierechten zijn ingeleverd voor emissie die niet vallen onder hoofdstuk 1bis van titel 3 van boek 3 van het Brussels Wetboek van Lucht, Klimaat en Energiebeheersing;4° maatregelen om het gebruik van emissievrije voertuigen te versnellen of om financiële steun te verlenen voor de invoering van volledig interoperabele oplaad- en tankinfrastructuur voor emissievrije voertuigen, of maatregelen om het gebruik van het openbaar vervoer aan te moedigen en de multimodaliteit te verbeteren, of om financiële steun te verlenen om sociale aspecten met betrekking tot gebruikers van vervoer met een laag of gemiddeld inkomen aan te pakken;5° maatregelen die moeten bijdragen tot het koolstofvrij maken van verwarmings- en koelsystemen in gebouwen of tot de vermindering van hun energiebehoeften, alsook maatregelen die bedoeld zijn om financiële bijstand te verlenen aan gezinnen met een laag en gemiddeld inkomen in de minst efficiënte gebouwen, met inbegrip van de integratie van hernieuwbare energiebronnen en de volgende andere verwante maatregelen: a) energie-efficiëntie of alternatieve overheidsmaatregelen voor kwetsbare gezinnen, waaronder die in brandstof-armoede, en, waar van toepassing, in sociale huisvesting;b) maatregelen om efficiënt energiegebruik door kleine afnemers, waaronder gezinnen, te bevorderen en aan te moedigen. De in het eerste lid, 8°, bedoelde inkomsten worden besteed aan de maatregelen van het sociale klimaat-plan beoogd in artikel 4 van verordening (EU) 2023/955 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 tot oprichting van een sociaal klimaatfonds en tot wijziging van verordening (EU) 2021/1060.".

TITEL V. - Wijziging van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen

Art. 41.In artikel 56 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen wordt de bepaling onder 11°, ingevoegd bij de ordonnantie van 27 maart 2014, aangevuld met de woorden: ", en het gebruik van dichtgaande deuren voor voedingsfrigo's en vriezers".

TITEL VI. - Wijziging van de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen

Art. 42.Een artikel 9/1 dat luidt als volgt, wordt ingevoegd in de ordonnantie van 14 juni 2012 betreffende afvalstoffen: "

Art. 9/1.§ 1. De regering kan bevoegdheden met betrekking tot de controle en traceerbaarheid van afval in de vorm van gerecycleerde granulaten en uitgegraven grond toewijzen aan rechtspersonen, beheersorganisaties genaamd, waar personen die de einde-afvalfase willen verkrijgen zich bij moeten aansluiten. § 2. De beheersorganisaties voor gerecycleerde granulaten kunnen de volgende taken uitvoeren: - het kwaliteitbeheerssysteem van de uitbaters goedkeuren; - periodieke controles uitvoeren; - toelatingscertificaten voor de productie van gerecycleerde granulaten afleveren; - beheerrapporten afleveren; - overgaan tot het analyseren van stalen van gerecycleerde granulaten of uitgegraven gronden tijdens periodieke controles; - van uitbaters eisen dat ze stalen nemen of analyses uitvoeren om de kwaliteit van hun gerecycleerde granulaten aan te tonen; - de opvolging van de traceerbaarheid van verwerkte en uitgewisselde materialen verzekeren. § 3. De beheersorganisaties voor uitgegraven grond kunnen de volgende taken uitvoeren: - een beslissing nemen over technische verslagen; - een beslissing nemen over het vervoer van uitgegraven gronden; - grond- en granulatenbeheerrapporten afleveren; - de opvolging van de traceerbaarheid van verwerkte en uitgewisselde materialen verzekeren. § 4. De communicatie en uitwisseling van documenten gebeurt elektronisch, via een digitaal platform dat ter beschikking wordt gesteld door de beheersorganisaties voor gerecycleerde granulaten en uitgegraven gronden. § 5. De beheerorganisaties zijn registratieplichtig. De regering bepaalt de voorwaarden waaronder de beheersorganisaties hun activiteiten uitvoeren en de voorwaarden voor registratie. De bepalingen van titel IVbis van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende milieuvergunningen zijn van toepassing.".

Art. 43.In artikel 49, eerste lid, 6°, van dezelfde ordonnantie, vervangen bij de ordonnantie van 6 mei 2021, wordt het cijfer "9/1," ingevoegd tussen de woorden "de artikelen" en de woorden "16, § 1 et § 3".

TITEL VII. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 44.De groenestroomcertificaten die de gewestelijke transmissienetbeheerder overeenkomstig artikel 28, § 1, eerste lid, van de ordonnantie van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft aangekocht vóór de inwerkingtreding van artikel 3 van onderhavige ordonnantie en die nog niet op de markt door middel van een veilingverkoop zijn aangeboden, worden geannuleerd in de gegevensbank van groenestroomcertificaten die door Brugel werd ingericht, met ingang van de datum van inwerkingtreding van artikel 3 van deze ordonnantie.

Art. 45.Deze ordonnantie treedt in werking de dag waarop ze in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, met uitzondering van: 1° artikel 3 dat in werking treedt op 1 januari 2025;en 2° artikel 9 dat in werking treedt op 1 juni 2026 ;en 3° de artikelen 37, 1° en 2° en 38, 2°, die in werking treden op 1 januari 2026. Kondigen deze ordonnantie af, bevelen dat ze in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 13 februari 2025.

De Minister-President van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Territoriale Ontwikkeling en Stadsvernieuwing, Toerisme, de promotie van het Imago van Brussel en Biculturele zaken van gewestelijk belang, R. VERVOORT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Mobiliteit, Openbare Werken en Verkeersveiligheid, E. VAN den BRANDT De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Klimaattransitie, Leefmilieu, Energie en Participatieve Democratie, A. MARON De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Financiën, Begroting, Openbaar Ambt, de Promotie van Meertaligheid en van het Imago van Brussel, S. GATZ De Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Werk en Beroepsopleiding, Digitalisering en de Plaatselijke Besturen, B. CLERFAYT _______ Nota Documenten van het Parlement: Gewone zitting 2024-2025 A-40/1 Ontwerp van ordonnantie A-40/2 Verslag A-40/3 Amendementen na verslag Integraal verslag: Bespreking en aanneming: vergadering van vrijdag 31 januari 2025


Bijlage BIJLAGE 3.8 - Criteria voor de verificaties bedoeld in artikel 3.3.16/1 Algemene beginselen 1. Emissies die overeenkomen met de in artikel 3.3.16/1 bedoelde activiteit worden aan verificatie onderworpen. 2. Bij het verificatieproces moeten het verslag uit hoofde van artikel 3.3.16/5, § 1, en de bewaking tijdens het voorafgaande jaar worden bezien. Hierbij wordt gekeken naar de betrouwbaarheid, de geloofwaardigheid en de nauwkeurigheid van de bewakingssystemen en de gerapporteerde gegevens, en naar informatie inzake de emissies, en in het bijzonder: a) de gerapporteerde tot verbruik uitgeslagen brandstoffen en de daarmee samenhangende berekeningen;b) de keuze en het gebruik van emissiefactoren;c) de berekeningen die leiden tot de bepaling van de totale emissies.3. De emissies waarover verslag is uitgebracht kunnen alleen worden gevalideerd als betrouwbare, geloofwaardige gegevens en informatie het mogelijk maken de emissies met een hoge mate van zekerheid te bepalen. Voor een hoge mate van zekerheid moet de gereglementeerde entiteit aantonen dat: a) de gerapporteerde gegevens vrij zijn van inconsistenties;b) de gegevens zijn verzameld overeenkomstig de toepasselijke wetenschappelijke normen;en a) de desbetreffende documenten van de gereglementeerde entiteit volledig en consistent zijn.4. De verificateur krijgt toegang tot alle bedrijfsterreinen en tot alle informatie in verband met het onderwerp van de verificatie.5. De verificateur houdt rekening met de vraag of de gereglementeerde entiteit geregistreerd is in het kader van het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de Unie (EMAS). Methodologie Strategische analyse 6. De verificatie is gebaseerd op een strategische analyse van alle hoeveelheden brandstoffen die door de gereguleerde entiteit tot verbruik zijn uitgeslagen.Dit vereist dat de verificateur een overzicht heeft van alle activiteiten waarmee de gereglementeerde entiteit de brandstoffen uitslaat tot verbruik en van het belang van deze brandstoffen voor emissies.

Procesanalyse 7. De verificatie van de gegevens en overgelegde informatie vindt zo nodig bij de gereglementeerde entiteit plaats.De verificateur neemt steekproeven om de betrouwbaarheid van de gerapporteerde gegevens en informatie vast te stellen.

Risicoanalyse 8. De verificateur moet alle middelen waarmee de brandstoffen door de gereglementeerde entiteit tot verbruik worden uitgeslagen, evalueren met het oog op de betrouwbaarheid van de gegevens over de totale emissies van de gereglementeerde entiteit.9. Aan de hand van deze analyse identificeert de verificateur uitdrukkelijk alle elementen met een groot foutenpotentieel en andere aspecten van de bewakings- en rapportageprocedure die waarschijnlijk zullen bijdragen tot fouten bij de bepaling van de totale emissies. Het betreft hier met name de berekeningen die nodig zijn om de emissies van afzonderlijke emissiebronnen vast te stellen. Bijzondere aandacht wordt besteed aan elementen met een groot foutenpotentieel en aan de desbetreffende aspecten van de bewakingsprocedure. 10. De verificateur houdt rekening met alle risicobeheersingsmethoden die de gereglementeerde entiteit toepast om de mate van onzekerheid zo klein mogelijk te houden. Verslag 11. De verificateur stelt een verslag op over het valideringsproces, waarin wordt vermeld of het verslag op grond van artikel 3.3.16/5, § 1, bevredigend is. In dit verslag komen alle onderwerpen aan de orde die voor het verrichte werk van belang zijn. Er kan worden verklaard dat het verslag op grond van artikel 3.3.16/5, § 1, bevredigend is, als, naar de mening van de verificateur, de totale emissies niet wezenlijk verkeerd zijn weergegeven.

Aan de bevoegdheid van de verificateur te stellen minimumeisen 12. De verificateur is onafhankelijk van de gereglementeerde entiteit, voert zijn of haar werk serieus uit op een objectieve, professionele wijze en is vertrouwd met: a) de bepalingen die van toepassing zijn op het systeem van handel in broeikasgasemissierechten voor de gebouwensector, de wegvervoerssector en aanvullende sectoren, alsmede de door de Europese Commissie goedgekeurde normen en richtsnoeren;b) de wet- en regelgevende en administratieve vereisten die van toepassing zijn op de geverifieerde activiteiten;en c) de totstandkoming van alle informatie over alle middelen waarmee de brandstoffen door de gereglementeerde entiteit tot verbruik worden uitgeslagen, met name wat betreft de verzameling, meting, berekening en rapportage van gegevens.

^