Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 15 mei 2024

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 8 april 2024, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 april 2024, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant de volgend « Schendt artikel 368 van het WIB 1992 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, al dan niet in s(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2024004374
pub.
15/05/2024
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 8 april 2024, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 april 2024, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Waals-Brabant de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 368 van het WIB 1992 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, doordat het een onverantwoord verschil in behandeling in het leven roept tussen twee belastingplichtigen die zich in soortgelijke situaties bevinden en die door middel van het administratief beroep de toepassing van artikel 275/5 van het WIB 1992 eisen, in zoverre de ingekohierde belastingschuldige die de van hem gevorderde bedrijfsvoorheffing heeft betaald, zou beschikken over een termijn van zes maanden vanaf de derde werkdag die volgt op de verzending van het aanslagbiljet om een vrijstelling van de bedrijfsvoorheffing te doen gelden, terwijl de belastingplichtige die de bedrijfsvoorheffing eveneens heeft betaald maar die niet het voorwerp van een inkohiering heeft uitgemaakt, zou beschikken over een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin die voorheffingen werden gestort om datzelfde beroep in te stellen ? »; « Schendt artikel 368 van het WIB 1992 de artikelen 10, 11, 170 en 172 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, doordat het een onverantwoord verschil in behandeling in het leven roept tussen twee belastingplichtigen die zich in soortgelijke situaties bevinden en die door middel van het administratief beroep de toepassing van artikel 275/5 van het WIB 1992 eisen, in zoverre de ingekohierde belastingplichtige die de van hem gevorderde bedrijfsvoorheffing heeft betaald, zou beschikken over een termijn van zes maanden vanaf de derde werkdag die volgt op de verzending van het aanslagbiljet om een beroep in te stellen, terwijl de belastingplichtige die de bedrijfsvoorheffing eveneens heeft betaald maar die niet het voorwerp van een inkohiering heeft uitgemaakt, zou beschikken over een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin die voorheffing werd gestort om datzelfde beroep in te stellen, aangezien de belastingadministratie met toepassing van artikel 354, vierde lid, van het WIB 1992 over een discretionaire bevoegdheid beschikt met betrekking tot het ogenblik waarop zij beslist om tot inkohiering over te gaan ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 8202 van de rol van het Hof.

De griffier, Nicolas Dupont

^